GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 13 juli 2011
Zaaknummer : 200.080.648/01
Zaaknummer rechtbank : 1166464/10
1. [naam betrokkene],
hierna te noemen: de betrokkene, en
2. [naam moeder],
hierna te noemen: de moeder,
beiden wonende te [woonplaats]
verzoeksters in hoger beroep,
hierna ook gezamenlijk te noemen: verzoeksters,
advocaat mr. I. Alderlieste te Rotterdam.
Als belanghebbende zijn aangemerkt:
1. [naam vader],
wonende te [woonplaats]
hierna te noemen: de vader,
2. [naam curator],
werkzaam bij Stichting de Rotonde,
kantoorhoudende te Rotterdam,
hierna te noemen: de curator,
advocaat mr. M.E.T. Mijs-Zillikens te Rotterdam.
Als degene wiens verklaring in verband met de beoordeling van het verzoek van betekenis kan zijn, is aangemerkt:
[naam broer],
wonende te [woonplaats]
hierna te noemen: de broer.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De verzoekers zijn op 18 januari 2011 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 3 december 2010 van de rechtbank Rotterdam, sector kanton, locatie Rotterdam.
De curator heeft op 5 april 2011 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van verzoeksters: op 3 maart 2011 een brief van 2 maart 2011 met bijlage.
De zaak is op 13 mei 2011 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de betrokkene en de moeder, bijgestaan door hun advocaat mr. C.W.F. Jansen, die zijn kantoorgenoot mr. Alderlieste vervangt;
- de curator, bijgestaan door haar advocaat en vergezeld van mevrouw [naam collega] van Stichting de Rotonde;
- de broer.
De vader is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
Nadien zijn, volgens afspraak ter zitting, de volgende stukken bij het hof ingekomen:
van de zijde van verzoeksters:
- op 20 mei 2011 een brief van diezelfde datum;
- op 30 mei 2011 een brief van diezelfde datum met bijlage;
van de zijde van de curator:
- op 7 juni 2011 een brief van diezelfde datum met bijlage.
Op 20 juni 2011 is er telefonisch contact geweest tussen de griffier van het hof en de advocaat van verzoeksters omdat de inhoud van de brief van 30 mei 2011 niet overeenkwam met de inhoud van de bijlage bij die brief (de bereidverklaring van mr. Jansen).
Op 20 juni 2011 is er vervolgens een brief van diezelfde datum van de advocaat van verzoeksters bij het hof ingekomen. Nu de inhoud van deze brief overeenkomt met de bereidverklaring en de curator reeds in de gelegenheid was gesteld om haar visie op een door verzoeksters verlangde benoeming van deze persoon tot curator te geven, heeft het hof ervan afgezien hierop andermaal de gelegenheid te geven tot een reactie op deze brief.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking van de rechtbank Rotterdam, sector kanton, locatie Rotterdam.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter de vader ontslagen als curator over de betrokkene en is [naam curator] tot curator benoemd.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht. Vast staat dat verzoeksters tijdens de zitting van 11 november 2010 bij de kantonrechter hun verzoek in eerste aanleg hebben gewijzigd in die zin, dat zij hebben verzocht om de ondercuratelestelling om te zetten in een meerderjarigenbewind en een mentorschap en hebben zij verzocht mr. Catsman tot bewindvoerder te benoemen en de broer van de betrokkene tot mentor.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. Ter zitting bij het hof hebben verzoeksters hun beroepschrift gewijzigd, in die zin dat zij thans verzoeken, uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, primair de broer tot curator te benoemen, en subsidiair de stichting Stichting Humanitas (in plaats van mr. Catsman) tot bewindvoerder, en de moeder tot mentor, over de betrokkene te benoemen, dan wel een zodanige beslissing te nemen als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren. Na de zitting hebben zij - buiten procesrechtelijk bezwaar van de curator - hun subsidiaire verzoek gewijzigd in die zin dat zij thans verzoeken mr. C.W.F. Jansen tot bewindvoerder te benoemen in plaats van Stichting Humanitas, omdat laatstgenoemde stichting inmiddels had verklaard, het bewind vooralsnog niet op zich te willen nemen.
2. Verzoeksters stellen in hun eerste grief dat de kantonrechter de uitdrukkelijke voorkeur van de betrokkene had moeten volgen en iemand uit haar familie, namelijk haar broer, tot curator had moeten benoemen. De kantonrechter heeft volgens verzoeksters geen gegronde redenen genoemd om af te zien van de benoeming van de broer tot curator. De motivering van de kantonrechter van de beslissing schiet naar de mening van verzoeksters te kort.
In hun tweede grief betogen verzoeksters dat het voorstel om een derde te benoemen tot bewindvoerder en de moeder tot mentor ten onrechte en zonder gegronde redenen is gepasseerd.
In de derde grief stellen verzoeksters dat zij ten onrechte geen inzage hebben gehad in de wijze waarop de curator door de kantonrechter is aangesteld als deskundige en in de bevindingen van haar onderzoek in de fase voorafgaande aan de beslissing van de kantonrechter.
3. De curator bestrijdt het beroep en verzoekt het hof verzoekers in hun verzoek niet-ontvankelijk te verklaren, althans het door hen verzochte af te wijzen.
Volgens de curator heeft de kantonrechter een juiste beslissing genomen in aanmerking nemende dat de betrokkene en haar echtgenoot zwakbegaafd zijn, een kind hebben en gezien de lastige problematiek met de vader van betrokkene. Verder wijst de curator op het gevaar van belangenverstrengeling tussen de vader van betrokkene en haar broer. De vader heeft, toen hij nog curator was, een bedrag van in totaal € 281.777,-, dat toebehoorde aan betrokkene, opgenomen en niet aan haar teruggegeven. Ook ontkent de curator dat er sprake is geweest van een onderzoek of een rapport in de fase voor de beschikking van de kantonrechter. Volgens de curator was er slechts sprake van een kennismakingsgesprek dat zij heeft gehad bij de familie van en met de betrokkene thuis.
Ontvankelijkheid ten aanzien van primaire verzoek
4. Het hof stelt voorop dat het te dezen gaat om een ambtshalve beslissing van de kantonrechter inzake het ontslag van de vader als curator en de benoeming van een (professionele) curator. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling bij het hof is de ontvankelijkheid van verzoeksters ten aanzien van het in hoger beroep ingediende primaire verzoek om ontslag van de huidige curator en benoeming van de broer van betrokkene door het hof aan de orde gesteld. Verzoeksters zijn van mening dat in ieder geval de betrokkene ontvankelijk is omdat zij een direct belang heeft en zij zelf in hoger beroep zou moeten kunnen gaan. Volgens verzoeksters is het niet de bedoeling geweest van de wetgever dat de betrokkene in een geval als het onderhavige rechteloos is.
5. Het hof overweegt als volgt. Krachtens het bepaalde in artikel 1:385, eerste lid onder d, van het Burgerlijk Wetboek (verder: BW) kan de curator te allen tijde wegens gewichtige redenen op eigen verzoek, op verzoek van de uit hoofde van verkwisting of gewoonte van drankmisbruik onder curatele gestelde, op verzoek van het openbaar ministerie of ambtshalve door de kantonrechter worden ontslagen.
De betrokkene is op grond van een geestelijke stoornis onder curatele gesteld. Op grond van artikel 1:385 lid 1 onder d BW behoren zij, en de moeder van de betrokkene, niet tot de personen die bevoegd zijn om zelf een verzoek tot ontslag van de curator in te dienen. Naar het oordeel van het hof kunnen verzoeksters derhalve niet ontvangen worden in hun primaire verzoek tot ontslag van de huidige curator en in plaats van deze de benoeming van de broer tot curator. Naar het oordeel van het hof derogeert artikel 1:385 lid 1 onder d BW aan artikel 1:381 lid 6 BW en heeft de wetgever ter zake van de ontslagprocedure van een curator nadrukkelijk een beperktere kring van gerechtigden in de wet opgenomen.
6. Het hof acht verzoeksters dan ook niet-ontvankelijk in hun primaire verzoek.
Beoordeling subsidiaire verzoek
7. Het hof overweegt als volgt. Op grond van artikel 1:432 lid 3 jo lid 1 en artikel 1:451 lid 4 jo lid 1 BW kan een verzoek tot omzetting van de curatele in een beschermingsbewind en in mentorschap - onder meer - worden gedaan door de betrokken persoon en zijn bloedverwanten in rechte lijn. Naar het oordeel van het hof behoren verzoeksters tot deze kring van personen, zodat zij kunnen worden ontvangen in hun subsidiaire verzoek.
8. Het hof dient thans te beoordelen of de curatele van de betrokkene in haar belang dient te worden omgezet in een meerderjarigenbewind en een mentorschap.
9. Op grond van de overgelegde stukken, de verklaringen ter terechtzitting en de eigen waarneming, is het hof van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat de rechthebbende als gevolg van haar geestelijke gesteldheid niet dan wel niet ten volle in staat is haar vermogensrechtelijke belangen zelf te behartigen. Zij is gebaat bij een beschermingsmaatregel.
10. Het hof staat in de gevallen waarin een betrokkene als gevolg van zijn geestelijke toestand tot behoorlijke waarneming van zijn vermogensrechtelijke en niet-vermogensrechtelijke belangen buiten staat is, voor de keuze tussen de in aanmerking komende beschermingsmaatregelen. Daarbij is niet bepalend de mate waarin de betrokkene als gevolg van die toestand in de waarneming van de bedoelde belangen is belemmerd, maar of, gezien de omstandigheden van het geval, met instelling van een bewind over een of meer goederen van de betrokkene en/of een mentorschap kan worden volstaan, dan wel aan het meer ingrijpende middel van ondercuratelestelling behoefte bestaat. De voor het geval meest geëigende oplossing moet worden gekozen.
Beschermingsbewind/curatele
11. Op grond van artikel 1:431 BW kan, indien een meerderjarige als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zelf zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, een bewind ingesteld worden over één of meer van de goederen, die hem als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren. Het bewind heeft alleen betrekking op de goederen van de rechthebbende.
De curatele op grond van een geestelijke stoornis strekt zich ook uit over de persoon van de betrokkene.
Naar het oordeel van het hof gaat een ondercuratelestelling met inachtneming van het hier voor onder 9 en 10 overwogene in dit geval te ver en biedt een onderbewindstelling van de goederen van de betrokkene voldoende bescherming van haar vermogensrechtelijke belangen. Het hof neemt daarbij in overweging dat de niet-materiële belangen van de betrokkene zullen worden beschermd door het hierna in te stellen mentorschap. Stichting Humanitas is - anders dan ter terechtzitting werd gesteld door verzoeksters - niet bereid om de bewindvoering op zich te nemen. Uit de brieven van de advocaat van verzoeksters van 30 mei 2011, met bijlage, en van 20 juni 2011 is het hof gebleken dat mr. Jansen bereid is de bewindvoering op zich te nemen. Uit voornoemde brieven en het verhandelde ter terechtzitting is het hof gebleken dat mr. Jansen het vertrouwen geniet van de betrokkene en haar familie. De betrokkene kan weliswaar niet zelf het ontslag van de curator verzoeken, maar de rechter kan wel rekening houden met hetgeen door de betrokkene daartoe is aangevoerd (Hoge Raad 3 oktober 1975 NJ 1976,185). Dat vertrouwen ontbreekt - alle goede bedoelingen van de curator ten spijt - ten enen male ten aanzien van de curator, zoals het hof ook ter terechtzitting heeft kunnen constateren. Gesteld noch gebleken is dat er vrees bestaat dat mr. Jansen de vermogensrechtelijke belangen van betrokkene - mede in aanmerking genomen de precaire familiesituatie vanwege het handelen van de vader van de betrokkene zoals vorenomschreven - niet naar behoren zal behartigen. Gelet hierop, alsmede nu de curator tegen de persoon van mr. Jansen als zodanig geen bezwaar heeft gemaakt, zal het hof mr. Jansen tot bewindvoerder benoemen.
12. Ten aanzien van het mentorschap stelt het hof voorop dat, indien een meerderjarige als gevolg van zijn geestelijke of lichamelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is of bemoeilijkt wordt zijn belangen van niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen, de rechter te zijnen behoeve een mentorschap, zoals bedoeld in artikel 1:450 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek, kan instellen.
13. Op grond van de schriftelijke stukken en het verhandelde ter terechtzitting is komen vast te staan dat de geestelijke toestand van de rechthebbende van dien aard is dat er voldoende grond is voor het instellen van een mentorschap.
14. Het hof overweegt dat, gezien de specifieke taak van de mentor, welke met name behelst het behartigen van de belangen van de rechthebbende op het gebied van de verzorging, verpleging, behandeling en begeleiding, het van praktisch belang is dat tot mentor wordt benoemd een persoon die uit de familiekring komt en aldus dicht bij de rechthebbende staat. Nu de moeder de verzorging van de betrokkene reeds op zich heeft genomen en de voorkeur van de betrokkene ook uitgaat naar benoeming van haar moeder tot mentor, zal het hof de moeder benoemen tot mentor.
15. Op grond van artikel 1:389, lid 3 BW eindigt de curatele bij het in kracht van gewijsde gaan van deze beschikking.
16. Het hof beslist als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
verklaart verzoeksters niet-ontvankelijk in hun (primaire) verzoek tot ontslag van de curator;
verstaat dat de ondercuratelestelling van [naam betrokkene] voornoemd is opgeheven met ingang van de datum waarop deze beschikking in kracht van gewijsde is gegaan;
verstaat dat deze opheffing van de curatele, binnen tien dagen nadat deze beschikking in kracht van gewijsde is gegaan, door de griffier op de voet van artikel 1:390 BW zal worden bekendgemaakt in de Staatscourant en in de volgende dagbladen: De Telegraaf en het Algemeen Dagblad (Rotterdam) en gelast de griffier daarvoor zorg te dragen;
stelt, met ingang van de datum waarop deze beschikking in kracht van gewijsde is gegaan, bewind in over alle goederen, die toebehoren of zullen toebehoren aan [naam betrokkene] voornoemd;
benoemt tot bewindvoerder mr. C.W.F. Jansen, Schuilingsoord 37, 3079 NE Rotterdam;
stelt, met ingang van de datum waarop deze beschikking in kracht van gewijsde is gegaan, een mentorschap in ten behoeve van [naam betrokkene] voornoemd;
benoemt tot mentor [naam moeder] voornoemd;
gelast de griffier op de voet van artikel 1: 391 BW gevolg te geven aan het bepaalde in artikel 2 van het Besluit curateleregister (Besluit van 26 november 1969, Stb. 528);
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Stollenwerck, Mink en Burgers-Thomassen, bijgestaan door mr. Vergeer-van Zeggeren als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 juli 2011.