Rolnummer: 22-004973-09
Parketnummer: 11-711262-09
Datum uitspraak: 12 juli 2011
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Dordrecht van 2 oktober 2009 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1976, [adres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van
25 januari 2011 en 28 juni 2011.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur 28 uren, subsidiair 14 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest, alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken met een proeftijd van 2 jaren.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 14 mei 2009 te Zwijndrecht tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid make up (mascara's), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan een cosmetica winkel [naam], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s).
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Rechtmatigheid van het verkregen bewijs
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep – zakelijk weergegeven - betoogd dat de aanhouding van de verdachte door de winkelbeveiliger onrechtmatig is geweest, daar er geen sprake was van ontdekking op heterdaad en de winkelbeveiliger geen opsporingsambtenaar was. De winkelbeveiliger was derhalve niet bevoegd de verdachte aan te houden. Dit zou, aldus de raadsman, moeten leiden tot uitsluiting van het uit die aanhouding voortvloeiende bewijs en daarmee tot vrijspraak van de verdachte van het tenlastegelegde.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit het proces-verbaal van verhoor van de winkelbeveiliger B. d.d. 5 juni 2009 (nr. PL1810/09-061080) blijkt dat de winkelbeveiliger B. de verdachte op 5 juni 2009 heeft aangehouden vanwege de herkenning van de verdachte als een betrokkene bij de onderhavige diefstal van 14 mei 2009. Uit het dossier blijkt niet dat de verdachte is aangehouden op grond van enige verdenking van een strafbaar feit gepleegd op het moment van, dan wel vlak voor de aanhouding op 5 juni 2009. Daarbij overweegt het hof dat enkel het binnentreden van een winkel waar de verdachte, op dat moment vermoedelijk, eerder een winkeldiefstal zou hebben gepleegd en het verlaten van die winkel, vermoedelijk nadat zij haar foto op een muur heeft gezien, geen redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit oplevert.
Nu er geen sprake is geweest van een heterdaad situatie en de winkelbeveiliger B. geen opsporingsambtenaar was, is het hof van oordeel dat winkelbeveiliger B. niet bevoegd was op grond van artikel 53 van het Wetboek van Strafvordering de verdachte aan te houden. Het hof constateert derhalve dat er sprake is van een vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Het hof is echter in dit geval, gelet op het belang van het geschonden voorschrift, de ernst van het verzuim en het nadeel dat is veroorzaakt, van oordeel dat de enkele constatering van het verzuim zonder daaraan gevolgen te verbinden volstaat.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 14 mei 2009 te Zwijndrecht tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid make up (mascara's), toebehorende aan een cosmetica winkel [naam].
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Diefstal door twee of meer verenigde personen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis.
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich op de bewezenverklaarde wijze schuldig gemaakt aan winkeldiefstal. Dit is een feit dat voor de winkelier naast financiële schade doorgaans overlast en ergernis met zich brengt.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 20 juni 2011, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Dat heeft haar er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat strafvermindering dient plaats te vinden, nu de verdachte voorafgaand aan haar politieverhoor niet de gelegenheid is geboden een advocaat te raadplegen.
Het hof overweegt dat er weliswaar sprake is van een vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte voorafgaand aan haar politieverhoor niet de gelegenheid is geboden een advocaat te raadplegen, doch dat aan dit verzuim geen rechtsgevolg wordt verbonden, nu de verdachte zich op haar zwijgrecht heeft beroepen en derhalve niet zodanig in haar belangen is benadeeld dat strafvermindering geboden is.
Ter terechtzitting in hoger beroep is komen vast te staan dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, nu tussen het instellen van het hoger beroep op 2 oktober 2009 en de binnenkomst van het strafdossier ter griffie van het hof op 22 september 2010 ruim 11 maanden zijn verstreken.
Gelet op de bovengenoemde overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, is naar het oordeel van het hof een lagere straf aangewezen dan – hoewel redelijk - door de advocaat-generaal is gevorderd.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf van na te melden duur alsmede een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een werkstraf voor de duur van 28 (achtentwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 14 (veertien) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde werkstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren werkstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door mr. A.M.P. Gaakeer, mr. T.J.P. van Os van den Abeelen en mr. W.J. van Boven, in bijzijn van de griffier mr. A. Vasak.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 12 juli 2011.