ECLI:NL:GHSGR:2011:BT2685

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
9 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
22-005503-10
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in zaak van poging doodslag met vuurwapen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Gravenhage werd behandeld, stond de verdachte terecht voor de beschuldiging van poging tot doodslag, althans poging tot zware mishandeling. De tenlastelegging betrof een incident op 20 september 2009 te Rotterdam, waarbij de verdachte met een vuurwapen op een persoon genaamd [aangever 1] zou hebben geschoten. De verdachte ontkende echter de schutter te zijn en verwees naar een getuige, [getuige A], die verklaarde de verdachte te hebben zien schieten. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verklaring van [getuige A] niet voldoende bewijs bood voor het daderschap van de verdachte.

Het hof baseerde zijn oordeel op de inconsistenties in de verklaringen van de getuigen en het gebrek aan direct bewijs. De hulzen die bij de schietpartij waren aangetroffen, waren niet op de door [getuige A] aangegeven locatie gevonden, wat de geloofwaardigheid van zijn verklaring ondermijnde. Het hof concludeerde dat er geen wettige bewijsmiddelen waren die de overtuiging konden geven dat de verdachte het tenlastegelegde had begaan.

Op 9 juni 2011 heeft het hof dan ook het vonnis van de rechtbank Rotterdam vernietigd en de verdachte vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten. Tevens werd het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven. Deze uitspraak benadrukt het belang van voldoende en overtuigend bewijs in strafzaken, waarbij de verdachte in geval van twijfel moet worden vrijgesproken.

Uitspraak

Rolnummer: 22-005503-10
Parketnummer: 10-640390-09
Datum uitspraak: 9 juni 2011 (bij vervroeging)
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 19 oktober 2010 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen) op [geboortedag] 1972,
thans gedetineerd in PI Rijnmond - HvB De IJssel te Krimpen aan den IJssel.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 6 juni 2011.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 20 september 2009 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [aangever 1] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen, althans eenmaal met een vuurwapen heeft geschoten in de richting van die [aangever 1], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair:
hij op of omstreeks 20 september 2009 te Rotterdam [aangever 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend meermalen, althans eenmaal, met een vuurwapen geschoten in de richting van die [aangever 1];
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Als vaststaand kan worden aangenomen dat er op 20 september 2009 te Rotterdam met een vuurwapen is geschoten in de richting van [aangever 1]. De verdachte, die overigens heeft verklaard te weten wie heeft geschoten, maar dit om hem moverende redenen tot nog toe voor zich heeft gehouden, ontkent dat hij de schutter is geweest. De verklaring van de getuige [getuige A] is het enige bewijsmiddel waaruit het daderschap van de verdachte direct kan volgen, nu deze getuige de enige is die heeft verklaard dat hij de verdachte op de auto van [aangever 1] heeft zien schieten.
Voor de geloofwaardigheid van deze verklaring, die inhoudt dat [getuige A] de verdachte heeft zien schieten terwijl die zich bevond ter hoogte van de noordwestelijke hoek van de parkeergarage, is onontbeerlijk dat het vermoeden wordt weerlegd dat de schutter zich naast de ter hoogte van de noordoostelijke hoekpunt van de garage gelegen kantoorruimte heeft bevonden. Immers: uit het proces-verbaal forensische opsporing volgt, dat de recherche ervan uit gaat dat de hulzen die met de schietpartij in verband worden gebracht op die laatst genoemde plaats zijn aangetroffen en dat dus daarvandaan de schoten zijn gelost.
Het hof is, nu een directere bron bij de stukken ontbreekt, aangewezen op het op 20 september 2009 door recherche District 6 Oost opgemaakte proces-verbaal/ kennisgeving van inbeslagneming van hulzen. Dit bevat geen verdere aanduiding van de vindplaats van de hulzen dan "Naast het parkeerdek, voorbij de slagbomen, bij de discotheek". Nu op basis hiervan niet kan worden uitgesloten, integendeel: zeer wel mogelijk is te achten dat de hulzen inderdaad op een heel andere plaats zijn aangetroffen dan de plaats die [getuige A] als standplaats van de schutter heeft aangeduid, kan aan de verklaring van [getuige A] niet de overtuiging worden ontleend die nodig is voor het bewijs dat de verdachte de schutter is geweest.
Dat genoemde hulzen blijkens het proces-verbaal initieel zijn aangetroffen door beveiligingspersoneel van de discotheek, zij deze onaangeroerd hebben gelaten en vervolgens aan de politie hebben aangewezen, alsmede dat van dit personeel de getuigen [getuige A] en [getuige B] hebben verklaard over de plaats waar zij de hulzen hebben aangetroffen, brengt in dit oordeel geen verandering. Dat [getuige A] als vindplaats de door hem genoemde standplaats heeft aangegeven is op zichzelf niet redengevend voor het oordeel dat zijn verklaring over de standplaats van de schutter geloof verdient, terwijl [getuige B] op de twee plattegronden waarop de politie hem de vindplaats van de hulzen heeft laten aangeven verschillende locaties heeft aangeduid, zodat zijn verklaring in zoverre onderling tegenstrijdige elementen bevat zonder dat een daarvan als evidente vergissing kan worden aangemerkt.
Uit een en ander volgt dat het hof niet uit wettige bewijsmiddelen de overtuiging heeft gekregen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zodat deze behoort te worden vrijgesproken.
Gelet op de te nemen beslissing van het hof is het niet langer noodzakelijk op de door de raadsvrouw gedane verzoeken te beslissen.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door mr. M.P.J.G. Göbbels, mr. R.M. Bouritius en mr. C.J. van der Wilt, in bijzijn van de griffier M. van der Mark. Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 9 juni 2011.