Rolnummer: 22-001733-10
Parketnummer: 11-711927-09
Datum uitspraak: 24 juni 2011
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Dordrecht van 16 maart 2010 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1986,
adres: [adres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 10 juni 2011.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, waarvan 6 weken voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Ter zake van de benadeelde partij is beslist zoals nader in het vonnis is omschreven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 02 augustus 2009 te Dordrecht aan een persoon genaamd [aangever 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een gebroken (onder)kaak), heeft toegebracht, door deze opzettelijk (krachtig) te slaan en/of te stompen op/tegen/in zijn gezicht, althans zijn hoofd;
SUBSIDIAIR: voorzover het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 02 augustus 2009 te Dordrecht opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [aangever 1]), (krachtig) heeft geslagen en/of gestompt op/tegen/in zijn gezicht, althans zijn hoofd, tengevolge waarvan deze zwaar lichamelijk letsel (een gebroken (onder)kaak), althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Naar het oordeel van het hof is - overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal - niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
De raadsman van de verdachte heeft betoogd dat de verdachte behoort te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde nu de verdachte de aangever niet heeft geslagen doch enkel de aangever heeft geraakt terwijl hij zich omdraaide met zijn armen voor zijn gezicht om een vermeende aanval af te weren. Derhalve is geen sprake van opzettelijk - ook niet in voorwaardelijke zin - handelen door de verdachte.
Het hof overweegt dienaangaande het volgende.
Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen stelt het hof vast dat de verdachte en de aangever op 2 augustus 2009 te Dordrecht een woordenwisseling hebben gehad. Nadat de verdachte vervolgens was weggelopen in de richting van een shoarmazaak, is de aangever hem achterna gelopen. De verdachte heeft zich vervolgens bij de deuropening omgedraaid en heeft een slaande beweging met zijn arm in de richting van de aangever gemaakt die dicht achter de verdachte stond. De verdachte heeft de aangever daarbij in zijn gezicht geraakt waardoor zijn kaak op twee plaatsen is gebroken.
Het hof is van oordeel dat voornoemd handelen van de verdachte kan worden aangemerkt als zijnde naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het mishandelen van [aangever 1] dat het niet anders kan zijn dan dat het opzet van de verdachte daarop ook gericht is geweest.
Het verweer van de raadsman kan dan ook niet slagen en wordt verworpen.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 02 augustus 2009 te Dordrecht opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [aangever 1]), (krachtig) heeft geslagen tegen zijn gezicht, ten gevolge waarvan deze zwaar lichamelijk letsel (een gebroken (onder)kaak), heeft bekomen.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het subsidiair bewezenverklaarde levert op:
mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte heeft zelf betoogd dat hij uit zelfverdediging heeft gehandeld. Hij zag dat de aangever hem een klap wilde geven van achteren, draaide zich om en weerde zijn hand af en raakte hem tegelijk. De aangever heeft hem niet geraakt, omdat hij net op tijd was met zijn verdediging. Het hof verwerpt het door de verdachte impliciet gevoerde noodweerverweer.
Ervan uitgaande - ook in de lezing van de verdachte - dat de aangever vlak achter hem liep, acht het hof het redelijkerwijs uitgesloten dat de verdachte, voordat hij zich omdraaide, ueberhaupt enige slaande beweging in zijn richting - daargelaten of daar sprake van was - heeft kunnen waarnemen. Van een handelen uit zelfverdediging als door de verdachte gesteld was derhalve geen sprake.
Het hof voegt hieraan toe dat de omstandigheid dat de aangever de verdachte achterna liep en zich op zeer korte afstand van de verdachte bevond ook in de gegeven situatie waarin sprake was van een ruzie onvoldoende is voor het aanwezig achten van een dreigend gevaar van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Overigens acht het hof mede op grond van de ter terechtzitting afgelegde verklaringen van de getuigen niet aannemelijk geworden dat de aangever bezig was om uit te halen naar de verdachte.
Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis.
Het hof heeft de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling als gevolg waarvan de kaak van het slachtoffer is gebroken. Door aldus te handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
Blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 26 mei 2011 is de verdachte eerder onherroepelijk veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Voorts is naar het oordeel van het hof het tijdsverloop tussen het instellen van hoger beroep door de verdachte (18 maart 2010) en de ontvangst van het dossier in hoger beroep (27 januari 2011), te weten meer dan acht maanden, zodanig dat niet meer gezegd kan worden dat de behandeling in hoger beroep heeft plaatsgevonden binnen een redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Het hof is evenwel van oordeel dat gelet op de geringe mate van overschrijding en de voortvarende behandeling van zijn zaak in hoger beroep, kan worden volstaan met de constatering van de overschrijding.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding [aangever 1]
In het onderhavige strafproces heeft [aangever 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde, tot een bedrag van EUR 2.014,73.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag EUR 2.014,73.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij, tot een bedrag van EUR 1.675,-, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte deels betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de een deel van de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve in zoverre worden toegewezen, te weten tot een bedrag van EUR 197,44.
Uit het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij rechtstreeks als gevolg van het bewezenverklaarde materiële schade heeft geleden ter zake van de kosten vermeld op het voegingsformulier onder nummers 6 en 8, te weten totaal EUR 317,29. De verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering voor dit deel zal worden afgewezen.
Naar het oordeel van het hof is aannemelijk geworden dat sprake is van immateriële schade. De immateriële schade is het rechtstreekse gevolg van het bewezenverklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing van het gevorderde bedrag van EUR 1.500,-.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van [aangever 1]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van EUR 1.697,44 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [aangever 1].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 22c, 22d, 24c, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezenverklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een werkstraf voor de duur van 60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 30 (dertig) dagen hechtenis.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde [aangever 1] ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van EUR 1.697,44 (duizend zeshonderdzevenennegentig euro en vierenveertig cent)
bestaande uit EUR 197,44 (honderdzevenennegentig euro en vierenveertig cent) materiële schade en EUR 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [aangever 1], een bedrag te betalen van EUR 1.697,44 (duizend zeshonderdzevenennegentig euro en vierenveertig cent),
bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 27 (zevenentwintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer en omgekeerd.
Dit arrest is gewezen door mr. I.E. de Vries, mr. C.G.M. van Rijnberk en mr. M.J.J. van den Honert, in bijzijn van de griffier mr. F.L.C. Schoolderman.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 24 juni 2011.