ECLI:NL:GHSGR:2011:BT2768

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
10 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
22-001637-10
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid verzoek tot schadevergoeding na vrijspraak in strafzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 10 juni 2011 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een verzoek tot schadevergoeding op grond van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering. De verzoekster, geboren in China en thans zonder vaste woon- of verblijfplaats, had een verzoekschrift ingediend voor schadevergoeding van € 10.760,- na haar vrijspraak in een strafzaak. De advocaat van de verzoekster, mr. R.W. Koevoets, voerde aan dat de verzoekster ontvankelijk was, omdat zij niet tijdig op de hoogte was geraakt van de uitspraak in hoger beroep, aangezien zij niet in persoon was verschenen en pas na afloop van de termijn weer bereikbaar was voor haar advocaat. Het hof oordeelde echter dat de verzoekster niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat de zaak op 16 juli 2010 was geëindigd en het verzoek niet binnen de wettelijke termijn van drie maanden was ingediend. Het hof benadrukte dat de uitspraakdatum bekend was en dat de onherroepelijkheid van de vrijspraak zonder nadere formaliteiten voor de verzoekster kenbaar was. De door de advocaat aangevoerde feiten en omstandigheden konden niet leiden tot een ander oordeel. De verzoekster had haar verzoek uiterlijk op 14 oktober 2010 moeten indienen, maar dit was niet gebeurd. Het hof verklaarde de verzoekster derhalve niet-ontvankelijk in haar verzoek tot schadevergoeding.

Uitspraak

AV-nummer 001637-10
datum uitspraak 10 juni 2011
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE
meervoudige raadkamer
BESCHIKKING
gewezen naar aanleiding van een ter griffie van dit gerechtshof ingekomen verzoekschrift, op grond van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering ingediend namens:
[verzoekster],
geboren te Onbekend (China) op [geboortedag] 1981,
thans zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
in deze zaak woonplaats kiezende ten kantore van haar advocaat, mr. R.W. Koevoets, aan de Kortekade 4 te 3062 GK Rotterdam.
Procesgang
Dit gerechtshof heeft bij arrest van 1 juli 2010 met rolnummer 22-004500-07 het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 3 augustus 2007 in de strafzaak tegen de verzoekster vernietigd en haar vrijgesproken van het aan haar tenlastegelegde.
Dit arrest is inmiddels onherroepelijk geworden.
Namens de verzoekster is vervolgens bij een op 27 oktober 2010 ter griffie van dit hof ingekomen verzoekschrift gevraagd om toekenning van een schadevergoeding van € 10.760,- ter zake van de door haar in haar strafzaak ondergane verzekering en voorlopige hechtenis. In de raadkamer heeft de advocaat van de verzoekster, mr. R.W. Koevoets dit bedrag verhoogd met
€ 540,-, terzake van het indienen en de behandeling van het verzoekschrift.
De raadkamer van het hof heeft het verzoek in het openbaar op 30 mei 2011 behandeld. Daarbij zijn gehoord mr. R.W. Koevoets en de advocaat-generaal mr. R.A.F. Gerding.
De verzoekster, is - hoewel behoorlijk opgeroepen - niet verschenen.
De advocaat-generaal heeft bij de behandeling door de raadkamer gepersisteerd bij de schriftelijke conclusie van het openbaar ministerie d.d. 8 februari 2011 dat de verzoekster in het verzoek niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Ontvankelijkheid van het verzoekschrift
Ingevolge het bepaalde in artikel 89, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) neemt de termijn van drie maanden waarbinnen een verzoek als het onderhavige kan worden ingediend haar aanvang op het moment dat de zaak is beëindigd. Dit brengt voor de thans door het hof te beoordelen situatie, waarin het arrest waarbij verzoekster van de gehele tenlastelegging is vrijgesproken op 16 juli 2010 onherroepelijk is geworden zodat de zaak op 16 juli 2010 is geëindigd, mee dat verzoekster haar verzoek tot schadevergoeding uiterlijk op 14 oktober 2010 had moeten indienen om daarin te kunnen worden ontvangen. Nu het verzoek niet binnen die termijn is ingediend, waarbij in het midden kan blijven of dit verzoek overigens aan de vereiste formaliteiten voldeed nu het pas in tweede versie mede door de gewezen verdachte werd ondertekend, zal verzoekster daarin niet-ontvankelijk worden verklaard.
De advocaat heeft betoogd dat in dit geval anders dient te worden geoordeeld, nu verzoekster is vrijgesproken na ter terechtzitting in hoger beroep niet in persoon te zijn verschenen en zij van die uitspraak niet tijdig op de hoogte is geraakt nu zij voor haar advocaat, die ter zitting met bepaaldelijke volmacht de verdediging heeft gevoerd, pas weer bereikbaar werd na afloop van de in artikel 89, derde lid, Sv bedoelde termijn en dat toen onverwijld een verzoekschrift is ingediend. Naar het oordeel van het hof doen de door de advocaat aangevoerde feiten en omstandigheden er niet aan af dat de zaak op
16 juli 2010 is geëindigd, zodat het betoog van de advocaat geen hout snijdt. De jurisprudentie waarop de advocaat ter onderbouwing van zijn betoog heeft gewezen, te weten Gerechtshof Arnhem, 25 november 1981 (NJ 1982, 163), Gerechtshof 's-Gravenhage 5 april 1982 (NJ 1982, 479) en Gerechtshof Amsterdam 11 juli 2002 (NbSr 2003, 142) kan niet tot een ander oordeel leiden, nu het daarbij telkens gaat om situaties waarbij het einde der
zaak voortvloeide uit een rechtsfeit dat de verdachte niet zonder nadere berichtgeving bekend kon zijn, te weten respectievelijk de intrekking van het door het OM ingesteld appel (de uitspraken uit 1981 en 1982) en een sepot (de uitspraak uit 2002). In het geval van berechting op tegenspraak waarbij de raadsman de verdediging met bepaaldelijke volmacht heeft gevoerd, is de uitspraakdatum bekend en de uitspraak evenals de onherroepelijkheid van een vrijspraak na het verstrijken van de termijn voor het instellen van het voor het OM openstaande cassatieberoep derhalve zonder nadere formaliteiten voor de verdachte kenbaar. Dat de verzoekster in deze periode het contact met haar raadsman kennelijk had verloren moet voor haar risico worden gelaten.
De verzoekster dient derhalve in het verzoek
niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Beslissing
Het hof:
Verklaart de verzoekster niet-ontvankelijk in het verzoek.
Deze beschikking is gewezen door mr. C.J. van der Wilt, voorzitter, mr. G.P.A. Aler, mr. R.M. Bouritius, leden, in bijzijn van de griffier mr. M.C. Bongaerts en op 10 juni 2011 in het openbaar uitgesproken.
Deze beschikking is ondertekend door de voorzitter en de griffier.