Rolnummer: 22-003866-10
Parketnummer: 10-811079-10 en 16-511510-06 (TUL)
Datum uitspraak: 25 juli 2011
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 12 juli 2010 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
adres: [adres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 11 juli 2011.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 51 dagen, met aftrek van voorarrest, en met beslissingen omtrent de vordering van de benadeelde partij en de vordering tot tenuitvoerlegging als in het vonnis omschreven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 28 maart 2010 te Schiedam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in / uit een (personen)auto (merk: Volkswagen, type: Golf, kenteken: [kenteken A]) heeft weggenomen een laptop en/of een laptopmuis en/of een laptoptas en/of een inbouw (radio)navigatiesysteem, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 1] en/of [aangever 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s), waarbij verdachte en / of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft / hebben verschaft en / of de / het weg te nemen goed(eren) onder zijn / hun bereik heeft / hebben gebracht door middel van braak, verbreking en / of inklimming, te weten door een ruit van die (personen)auto in te slaan, althans te forceren.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 28 maart 2010 te Schiedam tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een (personen)auto (merk: Volkswagen, type: Golf, kenteken: [kenteken A]) heeft weggenomen een laptop en een laptopmuis en een laptoptas en een inbouw (radio)navigatiesysteem, toebehorende aan [aangever 2], waarbij verdachte en / of zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft / hebben verschaft door middel van braak, te weten door een ruit van die (personen)auto in te slaan, althans te forceren.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte overeenkomstig zijn pleitnota betoogd dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte betrokken is geweest bij de tenlastegelegde inbraak in een auto, zodat de verdachte dient te worden vrijgesproken.
Het hof bezigt met betrekking tot de bewezenverklaring de volgende bewijsredenering.
Twee verbalisanten hebben waargenomen dat op het moment dat zij de auto in Schiedam in het vizier kregen waarin de verdachte zich bevond, er zich nog één persoon in die auto bevond (op de bestuurdersplaats); een tweede verdachte, die toen naast deze auto stond, vluchtte toen hij door de politie werd aangesproken. Eén van deze verbalisanten heeft de persoon in de auto aangesproken en na diens aanhouding (na een achtervolging tot in Dordrecht) herkend als zijnde de verdachte. Op het moment dat de verbalisanten de verdachte voor het eerst in de auto aantroffen, bevonden zich, blijkens de signalen afkomstig van de zogenoemde "track and trace-apparatuur", in die auto de goederen die even te voren waren gestolen bij een inbraak in een andere auto.
De verdachte heeft verklaard dat de auto waarin hij zich bevond, onderweg van Utrecht naar de plaats waar de politie de auto in het vizier kreeg, niet is gestopt. Gelet op het feit dat door de politie niet is gerelateerd dat de verdachte, zoals hij beweert, ten tijde van zijn aanhouding zwaar onder invloed van alcohol verkeerde, alsmede gezien het gegeven dat de verdachte over de gebeurtenissen van die nacht voor het overige wel adequaat kan verklaren, acht het hof de verklaring van de verdachte dat hij de inbraak mogelijk niet "heeft meegekregen" geenszins aannemelijk.
Onder de geschetste omstandigheden acht het hof de verklaring van de verdachte dat hij niet was betrokken bij de inbraak in de auto kennelijk leugenachtig. Dat niet duidelijk is welke rol hij bij die inbraak precies heeft gespeeld, is voorts van geen betekenis, nu het hof ervan uitgaat dat hij ten tijde van de inbraak daarbij in ieder geval aanwezig was en hij nadien is opgetreden als bestuurder van de auto waarin de gestolen goederen zich bevonden, zodat hij mede op basis daarvan als medepleger van de inbraak kan worden beschouwd.
Het verweer wordt verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 51 dagen, met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich op de bewezenverklaarde wijze schuldig gemaakt aan het medeplegen van een auto-inbraak. De verdachte en zijn mededader hebben zich daarbij kennelijk uitsluitend laten leiden door hun eigen financieel gewin en aldus handelende blijk gegeven van een miskenning van het eigendomsrecht van anderen. Een dergelijk feit brengt financiële schade voor het slachtoffer met zich mee.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 27 juni 2011, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke misdrijven. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces heeft [aangever 2] zich als benadeelde partij gevoegd. Als gemachtigde van de benadeelde partij heeft B.C.E. Rinck een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde, tot een bedrag van € 1.061,20.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot € 1.061,20.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering tot een bedrag van € 609,00, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De hoogte van de vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte niet betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van € 953,- aan materiële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag worden toegewezen.
Het hof overweegt daarbij dat de gevorderde ruitschade voor de helft wordt toegewezen, nu uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat er slechts één ruit is opengebroken en de factuur betreffende de ruitschade ziet op een tweetal ruiten. De vordering zal voor zover deze ziet op vergoeding van de ruitschade, voor de andere helft worden afgewezen.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van [aangever 2]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 953,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [aangever 2].
Vordering tenuitvoerlegging
Het hof stelt vast dat het onderhavige feit buiten de proeftijd van het onderliggende vonnis is gepleegd. Derhalve dient het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn vordering.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 24c, 36f, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 50 (vijftig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [aangever 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde [aangever 2] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van € 953,00 (negenhonderddrieënvijftig euro) aan materiële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [aangever 2], een bedrag te betalen van € 953,00 (negenhonderddrieënvijftig euro) aan materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 19 (negentien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tenuitvoerlegging.
Dit arrest is gewezen door mr. G.P.A. Aler, mr. C.J. van der Wilt en mr. P.H. Holthuis, in bijzijn van de griffier mr. M.M. Koers.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 25 juli 2011.