ECLI:NL:GHSGR:2011:BU1251

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
16 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.070.124/01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Husson
  • Mink
  • Otter
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en alimentatie jongmeerderjarige met terugbetalingsverplichting

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Gravenhage op 16 maart 2011, gaat het om een hoger beroep betreffende de kinderalimentatie en de alimentatie voor een jongmeerderjarige. De vader, verzoeker in hoger beroep, heeft verzocht om de bestreden beschikking van de rechtbank te vernietigen en de alimentatie voor zowel de minderjarige als de jongmeerderjarige vast te stellen op € 199,50 per maand. De moeder, verweerster in hoger beroep, heeft dit verzoek bestreden en verzocht om de bestreden beschikking in stand te laten. Het hof heeft vastgesteld dat de totale behoefte van de minderjarige en de jongmeerderjarige gezamenlijk € 900,- per maand bedraagt, en dat beide ouders in staat zijn bij te dragen aan deze behoefte. Tot 1 oktober 2010 is de alimentatieverplichting van de vader vastgesteld op € 225,- per maand voor beide kinderen. Na deze datum is het aandeel van de vader verhoogd naar € 342,- per maand voor elk kind, rekening houdend met de gewijzigde financiële situatie van de moeder na beëindiging van haar dienstverband. Het hof heeft ook geoordeeld dat de moeder een deel van de ontvangen alimentatie moet terugbetalen aan de vader, omdat de behoefte van de kinderen te hoog was vastgesteld door de rechtbank. De jongmeerderjarige is ook verplicht om een bedrag van € 2.500,- terug te betalen aan de vader. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad en de proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 16 maart 2011
Zaaknummer : 200.070.124/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 09-9026
[De vader],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. dr. B.E.S. Chin-A-Fat te Breda,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats], gemeente [naam gemeente],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. G.H. in ’t Veld te Helmond.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[naam jongmeerderjarige],
wonende te [woonplaats], gemeente [naam gemeente],
hierna te noemen: de jongmeerderjarige of: [de jongmeerderjarige].
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
Het hof verwijst voor het verloop van het geding en de vaststaande feiten naar zijn beschikking van 3 november 2010, bij partijen genoegzaam bekend onder zaaknummer 200.070.121/01, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast moet worden beschouwd. Bij die beschikking heeft het hof het verzoek van de vader tot schorsing van de werking van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring afgewezen. Voorts is bepaald dat de behandeling van de zaak ten aanzien van het hoger beroep zal worden voortgezet op een nader te bepalen datum, waarvoor partijen nog een afzonderlijke oproep zullen ontvangen.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vader:
- op 24 januari 2011 een brief d.d. 24 januari 2011 met bijlagen;
van de zijde van de moeder:
- op 24 januari 2011 een faxbericht d.d. 24 januari 2011 met bijlagen.
De zaak is op 3 februari 2011 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat.
De hierna te noemen minderjarige heeft schriftelijk haar mening kenbaar gemaakt.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding (hierna: kinderalimentatie) van de minderjarige [naam minderjarige], geboren [in] 1994 te [geboorteplaats] (hierna: [de minderjarige]), en de door de vader aan de inmiddels jongmeerderjarige [naam jongmeerderjarige], geboren [in] 1991, te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie (hierna: alimentatie voor de jongmeerderjarige).
2. De vader verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen. Ter zitting heeft de vader zijn verzoek in hoger beroep, onder verwijzing naar een brief van zijn advocaat van 30 december 2009 aan de rechtbank, nader omschreven. Hij verzoekt zowel de kinderalimentatie als de alimentatie voor de jongmeerderjarige te bepalen op € 199,50 per maand. De moeder heeft hiertegen geen procesrechtelijk bezwaar ingebracht, zodat het hof daarop zal beslissen.
3. De moeder bestrijdt het beroep en verzoekt het hof, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de stellingen van de vader in hoger beroep als ongegrond en onbewezen te verklaren en het in hoger beroep verzochte af te wijzen en zodoende de bestreden beschikking niet te vernietigen c.q. in stand te laten c.q. te bekrachtigen, met veroordeling van de vader in de kosten van deze instantie.
4. In zijn eerste grief heeft de vader aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de moeder haar stellingen heeft toegelicht en onderbouwd. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft de vader de gang van zaken tijdens de procedure bij de rechtbank uiteengezet, die in zijn visie niet correct is geweest. Voorts heeft de vader aangevoerd dat de moeder in de procedure in eerste aanleg geen juiste procesvolmacht van de jongmeerderjarige heeft overgelegd. Het hof gaat aan het vorenstaande voorbij, nu de vader naar het oordeel van het hof daarbij geen belang heeft, te meer nu ook een periode in geschil is, waarin [de jongmeerderjarige] nog minderjarig was. Bovendien heeft de moeder ter zitting in hoger beroep een procesvolmacht van de jongmeerderjarige overgelegd. In de procedure in hoger beroep heeft de vader alle gelegenheid gehad zijn standpunt voor het voetlicht te brengen. De eerste grief van de vader faalt derhalve.
5. Ter terechtzitting hebben beide partijen verklaard dat het netto gezinsinkomen ten tijde van het uiteengaan van partijen circa € 4.100,-- per maand bedroeg, zodat de totale behoefte van [de minderjarige] en [de jongmeerderjarige] tezamen kan worden vastgesteld op € 900,- per maand. Mitsdien behoeft de tweede grief van de vader geen nadere bespreking meer.
6. De door de vader aangevoerde grieven drie tot en met twaalf lenen zich voor een gezamenlijke beoordeling. Deze grieven hebben betrekking op het inkomen van de vader en meer in het bijzonder zijn participaties in scheepscv’s. Het hof oordeelt daaromtrent als volgt.
7. Uit de door de vader overgelegde aangifte 2008 blijkt dat hij een gering inkomen geniet uit zijn scheepsparticipaties. Deze aangifte is gevolgd door de fiscus, hetgeen blijkt uit de overgelegde definitieve aanslag Inkomstenbelasting 2008. De moeder heeft haar stelling, dat met een hoger inkomen rekening moet worden gehouden niet onderbouwd, zodat het hof daaraan voorbijgaat. Gelet op de gemotiveerde betwisting door de vader heeft de moeder naar het oordeel van het hof evenmin aangetoond dat de vader inkomsten geniet uit een auteurschap en zijn ook deze inkomsten niet komen vast te staan. Ter zitting heeft de advocaat van de moeder nog bepleit dat de vader sinds kort als zelfstandige inkomsten geniet. Het hof gaat ervan uit, mede gelet op de gemotiveerde betwisting door de vader, dat de vader thans nog geen (dusdanige) inkomsten geniet die van invloed zijn op zijn draagkracht, daar de vader deze onderneming kort geleden is gestart. Het hof passeert dan ook genoemde stelling van de moeder.
8. Uit de door de vader overgelegde draagkrachtberekening, gedateerd 24 januari 2011, blijkt dat de draagkracht van de vader een bedrag van in totaal (afgerond) € 966,- per maand toelaat voor alimentatie. Vermeerderd met het te verkrijgen fiscaal voordeel komt deze draagkracht uit op € 1.108,-. De moeder heeft geen berekening ter zake haar draagkracht in het geding gebracht. Daarentegen heeft de vader een berekening overgelegd ter zake de draagkracht van de moeder. Nu de moeder heeft verzuimd een dergelijke berekening over te leggen, gaat het hof voor de draagkracht van de moeder uit van de berekening zoals deze door de vader in het geding is gebracht, gedateerd 30 december 2009. Uit die berekening volgt dat de draagkracht van de moeder een bedrag van in totaal (afgerond) € 1.005,- per maand toelaat voor alimentatie. Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat partijen tot 1 oktober 2010 over een nagenoeg gelijke draagkrachtruimte beschikken. Tot 1 oktober 2010 kunnen partijen dan ook ieder voor een gelijk deel bijdragen in de behoefte van de minderjarige en jongmeerderjarige. Het hof zal de alimentatieverplichting van de vader dan ook tot 1 oktober 2010 vaststellen op € 225,- per maand voor [de minderjarige] en voor [de jongmeerderjarige].
9. De moeder heeft een brief overgelegd van het UWV, gedateerd 28 oktober 2010, waaruit blijkt dat haar dienstverband per 1 oktober 2010 is beëindigd. Voorts heeft de moeder een betalingsspecificatie overgelegd waaruit blijkt dat zij € 325,35 netto per week ontvangt. Vanaf 1 oktober 2010 zal het hof rekening houden met het gewijzigde inkomen van de moeder. Uit het voorgaande volgt dat de moeder vanaf 1 oktober 2010 een draagkrachtruimte heeft van € 350,- per maand.
Vanaf 1 oktober 2010 heeft de vader een draagkrachtruimte van € 1.108,- per maand, terwijl de draagkrachtruimte van de moeder € 350,- per maand bedraagt. Dit betekent dat de totale draagkracht van partijen € 1.458,- per maand bedraagt.
Gelet op de totale draagkracht van partijen, ieders draagkracht en de behoefte van de minderjarige en de jongmeerderjarige, bedraagt het aandeel van de moeder (afgerond) € 216,- per maand en het aandeel van de vader (afgerond) € 684,- per maand.
Gelet op het vorenoverwogene is zowel de moeder als de vader in staat hun aandeel in de behoefte van de minderjarige en de jongmeerderjarige te voldoen. Derhalve zal het hof vanaf 1 oktober 2010 de alimentatieverplichting van de vader vaststellen op € 342,- per maand voor de minderjarige en op € 342,- per maand voor de jongmeerderjarige.
10. De vader heeft nog aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen en bepaald dat de alimentatieverplichting van de vader zal ingaan op 1 november 2009. In de toelichting op zijn grief noch in het petitum van zijn appelschrift heeft de vader een conclusie verbonden aan deze grief. De vader heeft weliswaar ter terechtzitting verzocht zijn alimentatieverplichting vast te stellen met ingang van de datum van de bestreden beschikking, maar de vader heeft daarvoor geen grond aangevoerd. Het hof ziet dan ook geen reden om de door de rechtbank vastgestelde ingangsdatum te wijzigen, daar de rechtbank op goede gronden hiertoe heeft beslist.
11. Het vorenstaande brengt met zich dat de moeder gehouden is een gedeelte van de door haar ontvangen bedragen te restitueren aan de vader. Het hof is van oordeel dat in dit geval de redelijkheid en billijkheid met zich brengt, dat de moeder daadwerkelijk tot restitutie overgaat. Immers, tussen partijen is komen vast te staan dat de behoefte van de minderjarige en de jongmeerderjarige te hoog door de rechtbank is vastgesteld. Gelet op de discrepantie tussen de door de rechtbank vastgestelde behoefte en de daadwerkelijke behoefte is het hof van oordeel dat de moeder er redelijkerwijze rekening mee had kunnen houden dat zij een deel van de door haar van de vader ontvangen bedragen aan hem zou moeten terugbetalen. Het hof weegt hierbij mee dat reeds in de beschikking van dit hof van 3 november 2010 op het verzoek tot schorsing van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring is overwogen dat beide partijen er rekening mee dienen te houden dat de bijdrage zoals door de rechtbank in de bestreden beschikking is vastgesteld mogelijk door het hof met terugwerkende kracht zou worden gewijzigd.
Voor wat betreft de terugbetalingsverplichting van [de jongmeerderjarige] oordeelt het hof dat gezegd kan worden dat [de jongmeerderjarige] in de afgelopen periode boven zijn stand heeft geleefd, gelet op de ontvangen bijdrage van € 900,- per maand en het betalen van kostgeld aan zijn moeder voor een bedrag van € 400,- per maand. Het hof is evenwel van oordeel dat niet van [de jongmeerderjarige] kan worden gevergd dat hij het teveel ontvangen bedrag in zijn geheel aan de vader dient te restitueren. Gelet op het vorenstaande stelt het hof het door [de jongmeerderjarige] aan zijn vader terug te betalen bedrag in redelijkheid vast op € 2.500,-.
12. De vader heeft nog aangevoerd dat de rechtbank hem ten onrechte in de proceskosten heeft veroordeeld. Gelet op de vorenstaande overwegingen en wat het hof zal beslissen, ziet het hof geen reden om de vader te veroordelen in de proceskosten van de eerste aanleg of het hoger beroep.
13. Hetgeen partijen ieder voor zich voorts nog naar voren hebben gebracht behoeft, gelet op het vorenstaande, naar het oordeel van het hof geen bespreking meer, omdat dat niet tot een ander oordeel kan leiden.
14. Mitsdien zal als volgt worden beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en, opnieuw beschikkende:
bepaalt de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding ten behoeve van [de minderjarige] met ingang van 1 november 2009 tot 1 oktober 2010 op € 225,- per maand en met ingang van 1 oktober 2010 op € 342,- per maand, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
bepaalt de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding ten behoeve van [de jongmeerderjarige] met ingang van 1 november 2009 tot 26 december 2009 op € 225,- per maand;
bepaalt de door de vader aan [de jongmeerderjarige] te betalen bijdrage in zijn kosten van levensonderhoud en studie met ingang van 26 december 2009 tot 1 oktober 2010 op € 225,- per maand en met ingang van 1 oktober 2010 op € 342,- per maand, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
bepaalt dat de moeder de op grond van deze beschikking teveel ontvangen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] en [de jongmeerderjarige] aan de vader dient terug te betalen;
bepaalt dat [de jongmeerderjarige] vanwege teveel ontvangen bijdragen in de kosten van studie en levensonderhoud aan de vader een bedrag van € 2.500,- dient terug te betalen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten van partijen in eerste aanleg en in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Husson, Mink en Otter, bijgestaan door mr. Berkelaar als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 maart 2011.