ECLI:NL:GHSGR:2011:BU1416

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
16 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.071.044-01 en 200.071.049-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Stille
  • A. Pannekoek-Dubois
  • C. Burgers-Thomassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Partneralimentatie en verdeling huwelijksgoederengemeenschap met DNA-testresultaten en schuldtoerekening

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Gravenhage op 16 februari 2011, gaat het om een hoger beroep inzake partneralimentatie en de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap tussen een vrouw en een man die in gemeenschap van goederen zijn gehuwd. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, heeft de bestreden beschikking van de rechtbank Dordrecht aangevochten, waarin haar verzoek om partneralimentatie werd afgewezen en de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap werd vastgesteld. De man, verweerder in hoger beroep, heeft een voorwaardelijk incidenteel appel ingediend, waarin hij verzoekt de partneralimentatie op nihil te stellen en de verdeling van de gemeenschap te herzien.

De vrouw heeft gesteld dat de man de vader is van hun jongmeerderjarige kind, terwijl de man dit ontkent op basis van DNA-testresultaten. Het hof heeft geoordeeld dat de man niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet de vader is, en heeft de behoefte van de vrouw aan partneralimentatie vastgesteld op € 1.351,- netto per maand. De vrouw werkt 20 uur per week en heeft een inkomen van € 670,- netto per maand, maar het hof oordeelt dat zij in staat is om haar verdiencapaciteit te verhogen.

Wat betreft de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap heeft het hof de waarde van de activa vastgesteld en de schulden gelijkmatig verdeeld. De rechtbank had eerder de waarde van de inboedel en de BMW gezamenlijk op € 7.000,- geschat. Het hof heeft deze waardering bevestigd, ondanks de bezwaren van de man. De vrouw heeft ook een lening bij haar dochter en ouders in de verdeling willen betrekken, maar het hof heeft geoordeeld dat deze niet in de gemeenschap valt, omdat deze na de ontbinding van het huwelijk is aangegaan. Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking bekrachtigd en het meer of anders verzochte afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 16 februari 2011
Zaaknummer : 200.071.044 (partneralimentatie) en
200.071.049/01 (verdeling)
Rekestnr. rechtbank : FA RK 09-8012 en
FA RK 10-7069
[appellante]
wonende te [woonplaats],
verzoekster, tevens (voorwaardelijk) incidenteel verweerster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. K.J.H.H. Slachter te Oud-Beijerland,
tegen
[geintimeerde],
wonende te [woonplaats]
verweerder, tevens (voorwaardelijk) incidenteel verzoeker, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. H. van der Schouw te Oud-Beijerland.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 23 juli 2010 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 28 april 2010 van de rechtbank Dordrecht.
De man heeft op 9 september 2010 een verweerschrift tevens houdende voorwaardelijk incidenteel appel en incidenteel appel ingediend.
De vrouw heeft op 19 oktober 2010 een verweerschrift op het voorwaardelijk incidenteel appel en het incidenteel appel ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vrouw:
- op 6 augustus 2010 een brief van 5 augustus 2010 met bijlage;
- op 17 augustus 2010 een brief van diezelfde datum met bijlage.
De zaak is op 14 januari 2011 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.
De advocaat van de man heeft ter zitting een pleitnotitie overgelegd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting staat - voor zover in hoger beroep van belang - tussen partijen het volgende vast.
De man heeft de Nederlandse nationaliteit en de vrouw heeft de Poolse nationaliteit. De gewone verblijfplaats van beide partijen bevindt zich in Nederland.
Uit de vrouw is geboren:
[de jongmeerderjarige], geboren [in] 1991 te [geboorteplaats], verder: [de jongmeerderjarige].
Partijen zijn op 5 december 1991 te [woonplaats] in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd.
Bij beschikking van 25 november 2009 van de rechtbank Dordrecht is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. Iedere overige beslissing is aangehouden.
De echtscheidingsbeschikking is op 7 december 2009 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Bij de bestreden beschikking is het verzoek om partneralimentatie is afgewezen. Voorts is, uitvoerbaar bij voorraad, de verdeling van de gemeenschap als volgt vastgesteld:
- de BMW wordt aan de man toegedeeld;
- de inboedel wordt aan de man toegedeeld, met uitzondering van de navolgende goederen, die de rechtbank aan de vrouw toedeelt: bankstel, eethoek, salontafel, tv-kast, koelkast, wasmachine, tv, slaapkamermeubels van de vrouw en van [de jongmeerderjarige], fiets, kookplaat en oven;
- de man wordt gelast om de voornoemde goederen binnen 30 dagen na datum van de beschikking af te geven, of te laten afgeven, aan de vrouw op haar adres, en veroordeeld, voor het geval hij niet aan deze verplichting voldoet, tot betaling aan de vrouw van € 3.500,-;
- de huwelijkse schulden, waaronder in ieder geval de schulden aan NVB/Fidition, Wehkamp en Neckermann, worden voor de helft toegerekend aan de man en voor de helft aan de vrouw;
- de vrouw wordt veroordeeld tot betaling aan de man van de helft van hetgeen de man aflost op de huwelijkse schulden;
- de man wordt veroordeeld tot betaling aan de vrouw van de helft van hetgeen de vrouw aflost op de huwelijkse schulden.
Het meer of anders verzochte is afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil zijn de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud ten behoeve van de vrouw (verder: partneralimentatie) en de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap.
2. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking voor zover het betreft de afwijzing van het verzoek tot partneralimentatie en de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap te vernietigen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
- de door de man verschuldigde partneralimentatie (waarin de facto zijn begrepen de kosten van het levensonderhoud van [de jongmeerderjarige]) met ingang van 7 maart 2009, subsidiair met ingang van 29 mei 2009, althans ingaande op zodanige datum als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren, te bepalen op € 1.400,- bruto per maand, bij vooruitbetaling te voldoen en met indexering als naar de wet, althans te bepalen op zodanig bedrag als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren;
- te bepalen dat de schulden aan de NV Nationale Volksbank, Neckermann en Wehkamp (naar het hof begrijpt:) voor rekening van de man komen;
- voor het overige de beslissingen in de bestreden beschikking te bevestigen.
3. De man bestrijdt het beroep. In voorwaardelijk incidenteel appel verzoekt de man te bepalen dat de partneralimentatie onveranderd op nihil gesteld blijft, althans op nihil gesteld wordt. In incidenteel appel verzoekt de man de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het betreft de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en, in zoverre opnieuw beschikkende, te beslissen: dat de waarde van de inboedel en BMW tezamen € 2.500,- bedraagt en de man te gelasten om de in de beschikking onder rechtsoverweging 3.2. tweede gedachtenstreepje roerende zaken, niet zijnde de BMW, binnen 30 dagen na datum van de beschikking in hoger beroep af te geven of te laten afgeven aan de vrouw op haar adres en de man te veroordelen voor het geval hij niet aan deze verplichting voldoet, tot betaling aan de vrouw van € 1.250,-.
4. De vrouw verzet zich daartegen.
5. Het hof stelt voorop dat geen grief is gericht tegen de vaststelling van de bevoegdheid van de Nederlandse rechter en de toepassing van het Nederlands recht, zodat hiervan in hoger beroep als vaststaand wordt uitgegaan.
Partneralimentatie (200.071.044/01)
Behoefte van de vrouw
6. Het meest vergaande verweer van de man houdt – kort gezegd – in dat hij stelt niet de vader van [de jongmeerderjarige] te zijn; dat de vrouw dit voor hem zo’n 20 jaren verborgen heeft gehouden zodat daarmee de door het huwelijk van partijen ontstane lotsverbondenheid als een van de voornaamste gronden voor het ontstaan van een alimentatieverplichting is verloren gegaan. Hij voert ter onderbouwing van die stelling aan een vaderschapstest te hebben laten uitvoeren en heeft een e-mailbericht van 3 maart 2009 afkomstig van [...] overgelegd (productie 1 bij het verweerschrift in eerste aanleg) waarin onder meer staat vermeld:
“Het rapport vermeld (het hof leest; vermeldt) dat een Vaderschap niet aannemelijk is (is uitgesloten) tussen de DNA-monsters “Vader” en “Kind”. Van de geteste DNA merkers komen 6 van de 15 niet overeen.
De geteste man is niet de biologische vader, het resultaat is vastgesteld met 100% zekerheid.”
De vrouw heeft zich daartegen verweerd met te stellen dat de man wel [de jongmeerderjarige]’s vader is en dat het DNA-onderzoek vervalst is.
7. Naar het oordeel van het hof heeft de man niet aannemelijk gemaakt het door hem in het geding gebrachte resultaat van een DNA-onderzoek voert tot de conclusie dat de man niet de vader van [de jongmeerderjarige] is. Zo ontbreken in de e-mail de gegevens van de personen wier DNA vergeleken is. Reeds op die grond kan dat e-mailbericht niet bijdragen tot onderbouwing van de ontkenning van het vaderschap van de man jegens [de jongmeerderjarige]. Ook overigens geeft het e-mailbericht de indruk door spelfouten en door het noemen van een percentage van 100% zekerheid niet de indruk professioneel tot stand te zijn gekomen. Op grond van dit een en ander gaat het hof voorbij aan het verweer van de man.
8. De rechtbank heeft de omvang van de behoefte van de vrouw berekend op basis van de zogenaamde Hofnorm en vastgesteld op € 1.351,- netto per maand. De vrouw stelt dat haar huwelijksgerelateerde behoefte hoger is. Zij voert daartoe aan dat de rechtbank bij het toepassen van de hofnorm ten onrechte een bedrag van € 403,- (zijnde de kosten van de toen nog minderjarige [de jongmeerderjarige]) op het gezinsinkomen in mindering heeft gebracht. Het hof gaat aan deze stelling van de vrouw voorbij, nu dit de, bij de toepassing van de hofnorm, gebruikelijke wijze van berekenen is. De man heeft in zijn incidenteel appel geen grief gericht tegen de toepassing van de hofnorm en eerst bij de mondelinge behandeling van het appel zich beklaagd dat de vrouw geen behoefteberekening met daaraan ten grondslag liggende stukken heeft overgelegd. Het voorgaande in overweging nemend is het hof van oordeel dat de behoefte van de vrouw in redelijkheid kan worden gesteld op € 1.351,- per maand.
Verdiencapaciteit van de vrouw
9. Het hof overweegt als volgt. Als onbestreden staat vast dat de vrouw thans 20 uur per week werkt en daarmee een inkomen heeft van € 670,- netto per maand. De vrouw stelt dat zij niet in staat is haar werkzaamheden zodanig uit te breiden dat zij volledig in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. De man stelt daartegenover onweersproken dat zij tijdens het huwelijk gedurende perioden 40 uur per week heeft gewerkt en dat zij ook thans daartoe in staat kan worden geacht. Gelet op de gemotiveerde betwisting door de man, had het op de weg van de vrouw gelegen haar stelling met stukken te onderbouwen. Nu zij dit heeft nagelaten en ook overigens op basis van de stukken niet is gebleken van arbeidsbeperkende omstandigheden, is het hof van oordeel dat de vrouw onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet in staat is een grotere verdiencapaciteit te benutten en zodoende volledig in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Daartoe neemt het hof in aanmerking dat de vrouw geen stukken heeft overgelegd waaruit haar sollicitatie-inspanningen blijken. Voorts is het hof van oordeel dat de taalbarrière, gelet op het verhandelde ter zitting en de omstandigheid dat zij al geruime tijd in Nederland verblijft, geen onoverkomelijke belemmering voor haar arbeidsparticipatie behoeft te zijn. Zodoende heeft de vrouw naar het oordeel van het hof geen behoefte aan een aanvullende uitkering ten laste van de man. Het vorenstaande leidt in zoverre tot bekrachtiging van de bestreden beschikking.
10. De overige grieven van partijen aangaande de partneralimentatie behoeven geen bespreking meer, nu zij niet kunnen leiden tot een andersluidend oordeel.
Verdeling huwelijksgoederengemeenschap (200.071.049/01)
Inboedel en BMW
11. Bij de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap dient te worden uitgegaan van de totale te verdelen boedel. De rechtbank heeft de waarde van de activa, bestaande uit de inboedel en de BMW, gezamenlijk in billijkheid begroot op € 7.000,-. De grief van de man richt zich tegen deze waardebepaling. Het hof heeft geconstateerd dat de waarde van de inboedel niet meer via taxatie is vast te stellen, nu is komen vast te staan dat de man na zijn verhuizing alle inboedelgoederen heeft verwijderd en de vrouw hiervan niets heeft ontvangen. Nu de man geen lagere waarde heeft aangetoond en het hof ook overigens de waarde zoals door de rechtbank bepaald niet onaannemelijk acht, faalt deze grief.
Schulden
12. Het hof overweegt als volgt. Zolang het huwelijk niet is geëindigd door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand behoren de tijdens het huwelijk verkregen goederen en schulden tot de huwelijksgoederengemeenschap. De nadien verkregen goederen en schulden vallen daarbuiten. Vaststaat dat de echtscheidingsbeschikking op 7 december 2009 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand en dat derhalve per die datum de huwelijksgemeenschap is ontbonden.
13. Het hof is van oordeel dat de rechtbank de schulden van partijen bij de NVB, incassobureau Fidition, Wehkamp en Neckerman op goede gronden voor de helft aan beide partijen heeft toegerekend. Deze schulden zijn door partijen gedurende het huwelijk aangegaan en vallen derhalve in de gemeenschap van goederen. De stelling van de vrouw dat zij niet op de hoogte was van de schuld bij NVB die thans is ondergebracht bij incassobureau Fidition, doet daar niet aan af. Voor zover de vrouw stelt dat de op de overeenkomst vermelde handtekening vervalst is, acht het hof haar stelling bij gebreke aan onderbouwing onvoldoende aannemelijk.
14. De vrouw verzoekt daarnaast een geldlening bij haar dochter en haar ouders in de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap te betrekken.
15. De man betwist dat de gelden daadwerkelijk aan de vrouw zijn uitgekeerd. Bovendien zijn de schulden na het feitelijk uiteengaan van partijen aangegaan, zodat deze schulden volgens hem niet bij de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap kunnen worden betrokken.
16. Het hof overweegt als volgt. De vrouw heeft een overeenkomst van geldlening met als datum 30 november 2009 overgelegd, waarin zij verklaart een geldlening ten bedrage van € 8.500,- te zijn aangegaan bij [X.]. Nu deze lening kennelijk vóór de ontbinding van het huwelijk op 7 december 2009 is aangegaan, valt deze in de huwelijksgoederengemeenschap en dient het bij de verdeling daarvan te worden betrokken. Aangezien deze schuld voor het eerst in hoger beroep aan de orde wordt gesteld, zal het hof de bestreden beschikking aanvullen met dien verstande, dat deze schuld voor de helft aan beide partijen worden toegerekend.
17. Daarnaast heeft de vrouw een schuldbekentenis van april 2010 overgelegd, waarin zij verklaart een bedrag van € 2.000,- aan haar dochter [Y.] schuldig te zijn. Aangezien de schuld eerst na de ontbinding van het huwelijk is aangegaan, valt deze buiten de huwelijksgoederengemeenschap. Het verzoek van de vrouw om deze schuld bij de verdeling te betrekken, zal derhalve worden afgewezen.
18. Het vorenstaande leidt tot bekrachtiging van de bestreden beschikking.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
in het kader van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap:
rekent de schuld, aangegaan door de vrouw bij [X.], voor de helft toe aan de man en voor de helft toe aan de vrouw;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Stille, Pannekoek-Dubois en Burgers-Thomassen, bijgestaan door mr. Willems als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 februari 2011.