ECLI:NL:GHSGR:2011:BU1431

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
30 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.068.900-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Stille
  • A. Mink
  • J. van der Zanden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van partneralimentatie en terugbetalingsverplichting in hoger beroep

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de wijziging van partneralimentatie en de terugbetalingsverplichting van de vrouw aan de man. De man heeft in hoger beroep beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank 's-Gravenhage van 16 maart 2010, waarin de alimentatieverplichting van de man aan de vrouw was vastgesteld op € 1.281,- per maand. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en de alimentatie te verlagen naar nihil of maximaal € 300,- per maand, met terugbetaling van teveel ontvangen alimentatie door de vrouw. De vrouw verzet zich tegen dit verzoek en vraagt om bekrachtiging van de beschikking.

Het hof overweegt dat de man onvoldoende heeft aangetoond dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden die een verlaging van de alimentatie rechtvaardigen. De vrouw heeft weliswaar gesteld dat haar behoefte aan alimentatie is toegenomen, maar het hof oordeelt dat zij niet voldoende bewijs heeft geleverd van deze wijziging. De man heeft daarentegen betoogd dat de behoefte van de vrouw is afgenomen, maar ook zijn argumenten worden door het hof niet overtuigend geacht. Het hof concludeert dat er geen grond is voor wijziging van de alimentatieverplichting.

Daarnaast oordeelt het hof dat de vrouw gehouden is tot terugbetaling van de teveel ontvangen alimentatie aan de man, aangezien de verzoeken van beide partijen tot wijziging van de alimentatie worden afgewezen. De beschikking van de rechtbank wordt vernietigd en de vrouw wordt verplicht om de teveel ontvangen bedragen terug te betalen. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de vrouw onmiddellijk moet terugbetalen, ongeacht eventuele verdere rechtszaken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 30 maart 2011
Zaaknummer : 200.068.900/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 09-6306
[appellant]
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. A.B. Sluijs te Leiden,
tegen
[geintimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. H.H.R. Bruggeman te Lisse.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 16 juni 2010 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 16 maart 2010 van de rechtbank ’s-Gravenhage.
De vrouw heeft op 4 augustus 2010 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van man:
- op 6 juli 2010 een brief van diezelfde datum met bijlagen;
- op 4 februari 2011 een brief van diezelfde datum met bijlagen;
- op 14 februari 2011 een faxbericht van diezelfde datum met bijlage;
van de zijde van vrouw:
- op 7 februari 2011 een brief van diezelfde datum met bijlagen.
De zaak is op 16 februari 2011 mondeling behandeld. Ter zitting waren partijen, bijgestaan door hun advocaten, aanwezig. De advocaat van de man heeft ter zitting een pleitnotitie overgelegd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is - met wijziging in zoverre van de beschikking van diezelfde rechtbank van 14 december 2005 - de door de man met ingang van 15 september 2009 te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw bepaald op € 1.281,- per maand, vanaf heden telkens bij vooruitbetaling te voldoen. De beschikking is tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het meer of anders verzochte is afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw (hierna ook: partneralimentatie).
2. De man verzoekt, na wijziging van zijn verzoek ter zitting, de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud primair met ingang van 1 juni 2009 op nihil te stellen, subsidiair met ingang van 16 maart 2010 op een bedrag van maximaal € 300,- bruto per maand vast te stellen, met daarbij de bepaling dat ten onrechte ontvangen partneralimentatie aan de man dient te worden terugbetaald.
3. De vrouw bestrijdt het beroep en verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen en de verzoeken van de man in hoger beroep af te wijzen.
Grondslag verzoek
4. Het hof overweegt als volgt. Bij beschikking van 14 december 2005 van de rechtbank
’s-Gravenhage is onder meer, uitvoerbaar bij voorraad, bepaald dat de man met ingang van de dag dat de beschikking van echtscheiding zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand aan de vrouw tot levensonderhoud zal uitkeren een bedrag van € 820,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen. Daarmee is in deze beschikking opgenomen hetgeen partijen ten aanzien van de partneralimentatie zijn overeengekomen in een echtscheidingsconvenant, door de vrouw en de man getekend op 20 oktober 2005 respectievelijk 25 oktober 2005. Als gevolg van de wijziging van rechtswege ingevolge artikel 1:402a BW bedraagt de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud per
1 januari 2011 € 914,94 per maand.
5. Ingevolge artikel 1:401, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (verder: BW) kan een rechterlijke uitspraak of een overeenkomst betreffende levensonderhoud bij latere uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen. Een overeenkomst betreffende levensonderhoud kan blijkens het vijfde lid ook worden gewijzigd of ingetrokken, indien zij is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven.
6. De man heeft in zijn eerste grief gesteld dat de rechtbank van een onjuist uitgangspunt is uitgegaan, door te oordelen dat onduidelijk is gebleven hoe de destijds door partijen overeengekomen bijdrage tot stand is gekomen. De man heeft dit reeds in zijn verweerschrift uiteengezet. Voorts heeft de man wel degelijk betwist dat de behoefte van de vrouw € 1.936,- netto per maand zou bedragen.
7. Het hof oordeelt als volgt. Zowel uit de stellingen van de man als van de vrouw volgt, dat het toenmalige gezinsinkomen van partijen grondslag is geweest voor de berekening van hetgeen door de man aan de vrouw zou worden betaald. De vrouw stelt dat de aan haar betaalde bijdrage van meet af aan lager is geweest omdat de draagkracht anders werd verdeeld over verschillende alimentatiegerechtigden. Ook de man stelt dat de bijdrage voor de vrouw tot stand is gekomen door eerst te bezien welk bedrag voor de kinderen was bestemd van het totale bedrag. Beide partijen vermelden in hun verweerschrift tevens zelfstandig verzoek en het verweerschrift op het zelfstandig verzoek een bedrag dat de behoefte van de vrouw zou dekken. Het hof is dan ook van oordeel dat de rechtbank ten onrechte het convenant niet tot uitgangspunt heeft genomen en het verzoek heeft beoordeeld als zou dit een eerste vaststelling van de uitkering tot levensonderhoud van de vrouw betreffen. Het hof zal dan ook de verzoeken van de man en van de vrouw toetsen aan artikel 1: 401 BW en beoordelen of de overeengekomen bijdrage voor de vrouw voor wijziging vatbaar is op een van de grondslagen zoals vorenstaand onder 5 zijn weergegeven.
Grove miskenning van de wettelijke maatstaven of uitgegaan van onjuiste/onvolledige gegevens
8. De vrouw stelt – voor het eerst in hoger beroep – dat bij het vaststellen van de onderhoudsbijdrage in het convenant sprake is geweest van een grove miskenning van de wettelijke maatstaven, dan wel dat bij de vaststelling van de onderhoudsbijdrage bij rechterlijke uitspraak is uitgegaan van onjuiste of onvolledige gegevens. De behoefte van de vrouw was op het moment van het vaststellen van de onderhoudsbijdrage hoger dan de vastgestelde bijdrage van € 820,- bruto per maand. Haar behoefte had sinds de echtscheiding becijferd dienen te worden op € 909,88 netto per maand, zijnde € 1.820,- bruto per maand. De onderhoudsbijdrage was gemaximeerd door de draagkracht van de man.
8. De man betwist de stellingen van de vrouw. De man stelt dat, ook als uitgegaan wordt van de zogeheten hofnorm, de destijds vastgestelde bijdrage in overeenstemming is met de behoefte van de vrouw aan een bijdrage. Uitgaande van een netto gezinsinkomen ten tijde van de samenleving van € 2.635,68 per maand, verminderd met de kosten van de kinderen van € 480,- per maand, resteert een netto gezinsinkomen van € 2.155,68. Uitgaande van de hofnorm, bedraagt de behoefte van de vrouw circa € 1.293,42 per maand. Verminderd met haar eigen verdiencapaciteit resteert een behoefte aan een bijdrage van € 821,78 per maand, gebruteerd € 1.000,-.
9. Het hof overweegt als volgt. Zoals vorenstaand is overwogen zijn partijen voor de onderhoudsbijdrage van de vrouw kennelijk beiden uitgegaan van de zogenoemde hofnorm, zij het dat zij ieder thans van andere bedragen uitgaan, en komen zij uit op een bedrag tussen € 1.000,- bruto,- en € 1.339,- bruto per maand. Partijen hebben blijkens hun stellingen de door de man te betalen bijdragen voor de kinderen en voor de vrouw anders verdeeld. Het hof is gelet hierop van oordeel dat niet gezegd kan worden dat de destijds overeengekomen bijdrage voor de vrouw is aangegaan met een grove miskenning van de wettelijke maatstaven. Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw niet aangetoond dat sprake is geweest van een grove miskenning van de wettelijke maatstaven. Een uitgaan van onjuiste of onvolledige gegevens bij de vaststelling van de onderhoudsbijdrage kan niet als grond dienen om tot een wijziging van een overeengekomen bijdrage te komen.
Wijziging van omstandigheden (de vrouw)
10. De vrouw stelt dat haar behoefte sinds 2005 is toegenomen tot € 1.936,- netto per maand en dat de draagkracht van de man in zoverre is toegenomen, dat hij thans in staat is om een onderhoudsbijdrage van € 1.281,- te voldoen.
11. Het hof is van oordeel dat de vrouw onvoldoende heeft aangetoond dat sprake is van een wijziging van omstandigheden die een herbeoordeling van de wettelijke maatstaven rechtvaardigt. Weliswaar heeft zij een berekening van haar actuele behoefte overgelegd, doch daarbij is geen rekening gehouden met haar eigen verdiencapaciteit. Voorts heeft de vrouw niet onderbouwd waarin de wijziging van haar behoefte aan een uitkering tot levensonderhoud zou zijn gelegen. Nu de vrouw heeft nagelaten actuele inkomensgegevens over te leggen, kan het hof niet beoordelen in hoeverre de behoefte aan een onderhoudsbijdrage is toegenomen. Een wijziging van omstandigheden aan de zijde van de vrouw, die kan leiden tot een verhoging van de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud is derhalve niet komen vast te staan.
Wijziging van omstandigheden (de man)
12. De man stelt daartegenover dat de behoefte van de vrouw aan een onderhoudsbijdrage is afgenomen. Gebleken is dat de vader van de vrouw maandelijks door middel van een schenking een deel van de woonlasten voldoet, zodat haar behoefte aan een onderhoudsbijdrage is afgenomen. Voorts kan zij in staat worden geacht meer inkomen te verwerven, aangezien de jongste dochter van partijen inmiddels 11 jaar en schoolgaand is.
13. De vrouw betwist de stellingen van de man. Ten aanzien van de woonlasten stelt zij dat geen sprake is van een schenking, doch dat haar vader met haar deel van de nog uit te keren nalatenschap een deel van de woonlasten voldoet. Er is derhalve geen sprake van een verlaging van de woonlasten. Voorts stelt zij dat de jongste dochter van partijen reeds bij de vaststelling van de onderhoudsbijdrage naar school ging. Bovendien loopt de zorg, ook nu de dochter van partijen ouder wordt, nog onverminderd door. Er is dan ook geen sprake van een wijziging van omstandigheden ten opzichte van het moment waarop de onderhoudsbijdrage is vastgesteld.
14. Het hof acht in de stellingen van de man onvoldoende grond aanwezig om te komen tot een herbeoordeling van de wettelijke maatstaven. Het hof beschouwt de schenking van de vader aan de vrouw niet als een omstandigheid die van invloed is op de behoefte van de vrouw, zoals de man kennelijk betoogt. Het hof overweegt daartoe dat niet de vader van de vrouw, doch de man als ex-echtgenoot bij voorrang in de resterende kosten van levensonderhoud van de vrouw dient te voorzien. Voorts is het hof niet gebleken dat in de verdiencapaciteit van de vrouw wijzigingen zijn opgetreden. Daartoe neemt het hof in aanmerking dat de vrouw onbestreden heeft gesteld dat het jongste kind van partijen reeds ten tijde van de vaststelling van de onderhoudsbijdrage naar school ging. Het enkele feit dat de minderjarige ouder wordt levert naar het oordeel van het hof evenmin een wijziging van omstandigheden op, nu de zorg voor de minderjarige onverminderd doorloopt.
15. Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat in de stellingen van partijen onvoldoende grond bestaat voor een herbeoordeling van de wettelijke maatstaven. Zowel het verzoek van de man, als van de vrouw tot wijziging van de vastgestelde onderhoudsbijdrage wordt derhalve alsnog afgewezen.
Terugbetalingsverplichting
16. Het hof overweegt als volgt. De man heeft verzocht te bepalen dat de vrouw de teveel ontvangen onderhoudsbijdragen aan hem dient terug te betalen. De vrouw heeft tegen dit verzoek geen verweer gevoerd. Nu de verzoeken over en weer worden afgewezen zodat de aan de vrouw ingevolge het convenant te betalen uitkering tot levensonderhoud (geïndexeerd) onverminderd van kracht is en gesteld noch gebleken is dat de vrouw niet tot terugbetaling van de teveel ontvangen onderhoudsbijdragen in staat is, is zij gehouden tot terugbetaling aan de man hetgeen zij teveel aan onderhoudsbijdragen heeft ontvangen.
17. De overige grieven van partijen behoeven geen bespreking meer, nu zij niet kunnen leiden tot een andersluidend oordeel.
18. Het vorenstaande leidt tot vernietiging van de bestreden beschikking. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en, opnieuw beschikkende:
wijst de verzoeken tot wijziging van de beschikking van 14 december 2005 van de rechtbank ’s-Gravenhage alsnog af;
bepaalt dat de vrouw de door de man teveel betaalde uitkering tot levensonderhoud aan de man dient terug te betalen en verklaart deze beschikking in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Stille, Mink en Van der Zanden, bijgestaan door mr. Willems als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 maart 2011.