ECLI:NL:GHSGR:2011:BU1507

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
28 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.080.224-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. van de Poll
  • M. Lückers
  • C. Mos-Verstraten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake partner- en kinderalimentatie na echtscheiding met betwisting van behoeftigheid en draagkracht

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Gravenhage op 28 september 2011, gaat het om een hoger beroep inzake de vaststelling van partner- en kinderalimentatie na een echtscheiding. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, heeft de bestreden beschikking van de rechtbank 's-Gravenhage van 11 oktober 2010 aangevochten, waarin de man was vrijgesteld van het betalen van partneralimentatie en een lagere kinderalimentatie was vastgesteld. De vrouw verzoekt het hof om de kinderalimentatie met ingang van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking op € 950,- per maand vast te stellen en de partneralimentatie op € 7.500,- per maand. De man, verweerder in hoger beroep, betwist de behoeftigheid van de vrouw en stelt dat hij niet in staat is om de verzochte alimentatie te betalen, gezien zijn lagere inkomen na een reorganisatie en beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst.

Tijdens de mondelinge behandeling op 9 juni 2011 is de man niet verschenen, terwijl de vrouw en haar advocaat wel aanwezig waren. Het hof heeft vastgesteld dat de echtscheidingsbeschikking op 19 januari 2011 is ingeschreven. De vrouw heeft haar verzoek tot alimentatie onderbouwd met argumenten over de behoefte van de minderjarige en haar eigen financiële situatie. De man heeft echter betwist dat de vrouw niet in haar eigen levensonderhoud kan voorzien en heeft zijn eigen financiële situatie toegelicht, inclusief zijn ontslagvergoeding en huidige inkomen in Vietnam.

Het hof heeft de behoeftigheid van de vrouw en de draagkracht van de man beoordeeld. Het hof oordeelt dat de vrouw onvoldoende heeft aangetoond dat zij niet in staat is om in haar eigen levensonderhoud te voorzien. De man heeft zijn inkomen en de omstandigheden rondom zijn ontslag toegelicht, maar het hof is van mening dat hij in staat moet worden geacht om een hoger inkomen te verwerven. Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking vernietigd voor zover het betreft de kinderalimentatie, maar de partneralimentatie is bekrachtigd. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 28 september 2011
Zaaknummer : 200.080.224/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 09-5294
[appellante]
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. R.W. van den Hoek te Leiden,
tegen
[geintimeerde],
wonende te [woonplaats]
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. P.C. Burger te ’s-Gravenhage.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 11 januari 2011 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 11 oktober 2010 van de rechtbank ’s-Gravenhage.
De man heeft op 3 mei 2011 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof is voorts van de zijde van de vrouw op 7 maart 2011 een brief van diezelfde datum met bijlagen ingekomen.
De zaak is op 9 juni 2011 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de advocaat van de man.
De man is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. Voorts is - voor zover in hoger beroep van belang - bepaald dat de man, met ingang van de dag waarop de beschikking van echtscheiding zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] geboren [in] 2005 te [geboorteplaats], aan de vrouw, die de minderjarige verzorgt en opvoedt, zal betalen een bedrag van € 500,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen. Tevens is de door de man aan de vrouw te betalen uitkering tot levensonderhoud, met ingang van de dag dat de beschikking van echtscheiding zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, bepaald op nihil. De beschikking is tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
In hoger beroep is komen vast te staan dat de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven op
19 januari 2011.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1.In geschil zijn de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige (verder ook: kinderalimentatie) en de door de man ten behoeve van de vrouw te betalen uitkering tot levensonderhoud (verder ook: partneralimentatie).
2. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het betreft de kinder-en partneralimentatie en, in zoverre opnieuw beschikkende:
- de kinderalimentatie met ingang van de datum inschrijving echtscheidingsbeschikking op € 950,- per maand te bepalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, althans op een zodanig bedrag te stellen en met ingang van een zodanige datum als het hof juist acht;
- de partneralimentatie met ingang van de datum inschrijving echtscheidingsbeschikking op € 7.500,- per maand te bepalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, althans op een zodanig bedrag te stellen en met ingang van een zodanige datum als het hof juist acht;
- de kosten van de procedure gezien de aard van de kwestie te compenseren.
3. De man bestrijdt het beroep.
Behoefte van de minderjarige
4. De vrouw stelt dat de rechtbank de behoefte van de minderjarige onjuist heeft vastgesteld. Het netto gezinsinkomen ten tijde van de samenleving bedroeg € 23.870,- per maand. Volgens de tabel “eigen aandeel kosten van de kinderen” bedraagt de behoefte van de minderjarige bij een dergelijk inkomen € 790,- per maand. Daarbij komen de speciale kosten in verband met de lactose allergie van € 100,- per maand en oppaskosten van € 60,- per maand, zodat de vrouw de totale behoefte van de minderjarige € 950,- per maand begroot.
5. De man erkent dat de minderjarige een lactose-allergie heeft, doch is van mening dat de vrouw dient aan te tonen welke extra kosten zij hiervoor feitelijk maakt. Gelet op het ontbreken van onderbouwing van de gestelde extra kosten acht de man het redelijk uit te gaan van een behoefte van € 820,- per maand. Het verschil is het bedrag dat redelijkerwijs dient te worden besteed aan de extra kosten voor de lactose-allergie. Ook heeft de vrouw nagelaten de gestelde oppaskosten met stukken te onderbouwen, zodat hieraan voorbijgegaan moet worden. De behoefte van de minderjarige dient op € 820,- te worden vastgesteld.
6. Het hof is van oordeel dat de vrouw niet aannemelijk heeft gemaakt dat de kosten van de minderjarige meer dan € 820,- per maand bedragen en stelt de behoefte van de minderjarige vast op € 820,- per maand.
Devolutieve werking van het appel
7. Het hof stelt voorop dat de rechtbank het verweer van de man aangaande de behoeftigheid van de vrouw heeft verworpen. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de vrouw een bijstandsuitkering ontvangt en heeft voorts overwogen: “er van uitgaande dat deswege op de vrouw een sollicitatieplicht rust en niet is gebleken dat sollicitaties hebben geresulteerd in betaald werk, kan de rechtbank er niet van uitgaan dat de vrouw momenteel (deels) in eigen levensonderhoud voorziet of kan voorzien.” De man stelt in zijn verweerschrift in hoger beroep de behoeftigheid opnieuw aan de orde. Gelet op de devolutieve werking van het appel dient het hof dit door de rechtbank verworpen verweer van de man (geïntimeerde) in hoger beroep opnieuw te beoordelen, zonder dat daartoe incidenteel appel vereist is.
Behoeftigheid van de vrouw
8. De vrouw stelt dat zij niet in staat is in haar eigen levensonderhoud te voorzien en behoefte heeft aan een partneralimentatie. Zij heeft geen baan waarmee zij in haar eigen kosten kan voorzien en gezien haar leeftijd, de zorg voor de minderjarige en het feit dat zij niet goed Nederlands spreekt, is het moeilijk om een baan te vinden.
9. De man betwist de stellingen van de vrouw. Er zijn voldoende mogelijkheden om een inkomen te verwerven. Het is de man onbekend waar de vrouw van leeft. Het had op de weg van de vrouw gelegen om haar inkomen aan te tonen. Hij heeft vernomen dat de vrouw haar rechten op een bijstandsuitkering in augustus 2010 vrijwillig heeft opgegeven. Daarnaast verkondigt zij op internet dat zij een ‘consulting organisation in the Netherlands’ en een ‘company website’ heeft. Zij zal zich daarover moeten uitlaten. Bij gebrek aan wetenschap gaat hij ervan uit dat de vrouw in staat is of kan worden geacht in haar eigen levensonderhoud te voorzien.
10. Het hof overweegt als volgt. Teneinde de hoogte van de vast te stellen uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw te bepalen, dient de eigen bruto verdiencapaciteit van de vrouw op de behoefte in mindering te worden gebracht. Het gaat daarbij niet slechts om het inkomen en vermogen dat zij feitelijk heeft, maar ook om hetgeen zij in redelijkheid geacht kan worden te verwerven.
11. Het hof is van oordeel dat de vrouw onvoldoende heeft aangetoond dat zij behoefte heeft aan een aanvullende uitkering van de man. Gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door de man, had het op de weg van de vrouw gelegen om haar behoeftigheid nader met stukken te onderbouwen. De vrouw heeft het hof geen inzicht gegeven in haar financiële situatie en zodoende veel onduidelijkheid laten bestaan over haar inkomens- en vermogenspositie. Zij heeft niet inzichtelijk gemaakt hoe zij in de (aanzienlijke) kosten van haar levensonderhoud heeft voorzien sinds de partneralimentatie op nihil is gesteld. De enkele verklaring ter zitting, dat zij geen bijstandsuitkering (meer) heeft vanwege haar ‘property’ in [land X.] en momenteel leeft van de zorg- en huurtoeslag en Stadsbank [...], acht het hof zonder nadere onderbouwing onvoldoende aannemelijk. Nu voorts op basis van de stukken niet is gebleken van arbeidsbeperkende omstandigheden, is het hof van oordeel dat de vrouw onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet in staat is een inkomen te verwerven teneinde in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Daartoe neemt het hof in aanmerking dat de vrouw geen stukken heeft overgelegd waaruit haar sollicitatie-inspanningen blijken. Voorts is het hof van oordeel dat de taalbarrière, gelet op de omstandigheid dat zij al geruime tijd in Nederland verblijft, alsmede de verzorging van de minderjarige geen onoverkomelijke belemmering voor haar arbeidsparticipatie behoeft te zijn. Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de vrouw niet heeft aangetoond onvoldoende inkomsten te hebben, dan wel zich deze in redelijkheid ook niet te kunnen verwerven. De vrouw heeft niet aangetoond niet in haar eigen levensonderhoud te kunnen voorzien noch dat zij behoefte heeft aan de door haar verzochte uitkering tot levensonderhoud. Het vorenstaande leidt tot bekrachtiging van de bestreden beschikking voor zover het de partneralimentatie betreft, zij het onder verbetering van gronden.
Draagkracht van de man
12. De man stelt dat hij met ingang van 1 mei 2010 in dienst is getreden van een onderneming in Vietnam en dat zijn huidige inkomen USD 3.500,- netto per maand, omgerekend circa € 2.800,- netto per maand bedraagt. De vrouw betwist dat de man een volledig inzicht heeft gegeven in zijn inkomen. Mede gezien de hoogte van het inkomen dat de man voorheen genoot, acht zij de door hem overgelegde arbeidsovereenkomst ongeloofwaardig en de salarisoverzichten onvoldoende om aan te nemen dat dit het enige inkomen van de man is. Het hof ziet in de stellingen van de vrouw onvoldoende aanleiding om de betrouwbaarheid van de overgelegde arbeidsovereenkomst in twijfel te trekken. Daarnaast is op basis van de stukken niet aannemelijk geworden dat de man over meer of andere inkomsten beschikt dan hij stelt. Het hof gaat er derhalve vanuit dat het feitelijk genoten inkomen van de man van € 2.800,- netto per maand bedraagt.
13. In aanmerking nemende dat de man tot 1 oktober 2009 in dienst is geweest bij een andere onderneming in Nigeria waar hij een inkomen genoot van - naar de man onbetwist stelt - € 16.371,- netto per maand, stelt het hof vast dat sprake is van een inkomensvermindering.
14. Hiervan uitgaande, overweegt het hof dat het bij de bepaling van de draagkracht van een onderhoudsplichtige niet alleen aankomt op het inkomen dat hij verwerft, maar ook op het inkomen dat hij geacht kan worden zich redelijkerwijze in de naaste toekomst te kunnen verwerven. Het kan zich voordoen dat de onderhoudsplichtige door zijn gedragingen zelf een vermindering van zijn inkomen heeft teweeggebracht. Of een dergelijke vermindering buiten beschouwing moet blijven, zal in de eerste plaats afhangen of hij redelijkerwijs in staat moet worden geacht zich opnieuw het oorspronkelijke inkomen te gaan verwerven en de onderhoudsplichtige dit ook van hem kan vergen. Partijen stellen te dien aanzien het volgende.
15. De vrouw stelt dat sprake is van een aan de man te wijten inkomensvermindering. Hij heeft een beëindigingovereenkomst met zijn vorige werkgever getekend, zodat er vanuit kan worden gegaan dat hij vrijwillig heeft meegewerkt aan de beëindiging van zijn dienstverband en een inkomensvermindering. Voorts, zo stelt de vrouw, kan de man in staat worden geacht weer het oude inkomen te genereren. In dit geval is het verschil in inkomen dermate groot, terwijl de mogelijkheden om weer een hoog inkomen te verdienen ruimschoots aanwezig zijn, dat van de man kan en moet worden verwacht dat hij zich meer inspant om bij te kunnen dragen in de kosten van de minderjarige en de vrouw. Van de man kan worden verwacht dat hij het inkomen ter grootte van het basissalaris in Nigeria van € 13.200,- netto per maand verwerft. Gezien het vorenstaande is de vrouw van mening dat de man in staat moet worden geacht de verzochte kinder- en partneralimentatie te voldoen.
16. De man betwist de stellingen van de vrouw. Door een bedrijfsovername op
9 augustus 2009 en een reorganisatie is hij gedwongen geweest akkoord te gaan met een beëindigingovereenkomst. Zodoende is zijn arbeidsovereenkomst per 1 oktober 2009 beëindigd. Ter compensatie heeft hij een ontslagvergoeding van 70.000 Zwitserse Francs ontvangen. De helft daarvan heeft hij aangewend om te voorzien in de kosten van zijn eigen levensonderhoud en de andere helft om de kinder- en partneralimentatie te voldoen. De man heeft zich de nodige inspanningen getroost om werk te vinden. Hij betwist dat hij een vergelijkbaar salaris als voorheen kan verwerven. Het salaris dat hij thans ontvangt, is gelijk aan het salaris dat hij in Nederland bij een vergelijkbaar bedrijf zou ontvangen. Uit het door de man overgelegde overzicht blijkt volgens hem dat hij voor de in Vietnam geldende normen al aan de top van de te ontvangen inkomsten zit. Het feit dat de man wordt benaderd voor posities binnen andere bedrijven is voor werknemers als hij niet ongewoon, doch hiermee staat niet vast dat bij wijziging van werkgever ook een positieve wijziging in de inkomsten zou optreden. Voorts merkt de man op dat het verblijf in Nigeria slechts van korte duur is geweest en hij met name door alle gevaren in dat land goed betaald heeft gekregen. Ten onrechte doet de vrouw het voorkomen dat hij altijd een dergelijk inkomen heeft ontvangen.
17. Het hof neemt vooreerst het volgende in aanmerking. Uit de overgelegde stukken blijkt dat de man op 1 juli 2008 ‘for an indefinite period’ (het hof leest: voor onbepaalde tijd) in dienst is getreden bij [APSL] en vervolgens, zo blijkt uit de ‘secondment letter’ (het hof leest: detacheringsbrief), voor een periode van twee jaar is gedetacheerd bij [bedrijf X.] De man genoot in dat kader een inkomen van € 16.371,- netto per maand. Vaststaat dat de arbeidsovereenkomst bij APSL per 1 oktober 2009 is beëindigd. Uit de brief van 14 september 2009 volgt dat de man ‘in exchange for this short notice period’ (het hof leest: in ruil voor deze korte opzegtermijn) een ‘lump sum payment’ (het hof leest: afkoopsom) heeft ontvangen van 70.000 CHF, door de rechtbank na aftrek van kosten en omgerekend becijferd op een beschikbaar bedrag van € 42.500,-. Niet is komen vast te staan dat de man voor 1 mei 2010 een nieuwe werkkring heeft gevonden, danwel anderszins inkomsten heeft genoten.
18. Het hof is op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting van oordeel dat voorshands niet aannemelijk is geworden dat de man genoodzaakt is geweest zijn positie in Nigeria op te geven in verband met een reorganisatie. Daartoe neemt het hof in aanmerking dat de man reeds in het verweerschrift op het echtscheidingsverzoek van 21 september 2009 stelt dat ‘nu de droom van partijen (...) is vervlogen, hij geen reden meer heeft om in Nigeria te blijven’ en dat hij al in april 2009 en juli 2009 gericht solliciteerde op functies in Vietnam. Eerst in de tweede plaats maakt de man in het verweerschrift melding van het feit dat er op dat moment overnamegesprekken plaatsvinden bij zijn werkgever. Daarbij komt, dat de man geen stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat zijn ontslag zou samenhangen met de overname. Voorts neemt het hof in aanmerking dat de man genoegen heeft genomen met een ontslagvergoeding ter grootte van 2,5 maandsalarissen. Dit staat in verhouding tot de opzegtermijn van drie maanden, maar niet tot het salaris dat de man zou hebben ontvangen bij het uitdienen van het contract tot 1 mei 2010. In aanmerking nemende dat de man, zoals hij stelt, geen uitzicht had op een nieuwe werkkring, is het hof van oordeel dat de beëindiging van de arbeidsovereenkomst bij APSL een vrijwillige keuze van de man is geweest. De man heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij gegronde redenen had om zijn contract op dat moment en tegen die afkoopsom te beëindigen.
19. De financiële gevolgen van deze door de man zelf gemaakte keuze – waarvoor geen noodzaak was in het licht van zijn dwingende financiële verplichtingen jegens de minderjarige en de vrouw – dienen naar het oordeel van het hof niet op laatstgenoemden te worden afgewenteld. De man had zich met het oog daarop dienen te onthouden van de gedraging – het akkoord gaan met een beëindiging van de arbeidsovereenkomst tegen een lagere vergoeding – die tot een inkomensdaling heeft geleid. Tevens had het op de weg van de man gelegen om bij het nemen van zijn beslissing financiële reserves aan te leggen teneinde aan zijn onderhoudsverplichtingen te voldoen.
20. Gelet op het voorgaande, alsmede de ruime werkervaring (17 jaar) van de man is het hof van oordeel dat hij redelijkerwijs in staat moet worden geacht zich een hoger inkomen te kunnen verwerven en dat dit ook van hem kan worden gevergd. In aanmerking nemende dat partijen het erover eens zijn dat het inkomen van de man bij APSL ‘exorbitant’ hoog was door de gevarenvergoeding en niet van de man kan worden verwacht dat hij zich opnieuw in een dergelijke gevarenzone vestigt, acht het hof het redelijk om uit te gaan van een fictieve verdiencapaciteit ter grootte van het basissalaris van € 13.200,- netto per maand dat de man in Nigeria verdiende.
21. Uitgaande van dit fictieve inkomen en de redelijk te achten kosten van levensonderhoud – waaronder de kinderalimentatie ten behoeve van [kind 1] en [kind 2] - daarop in mindering gebracht, acht het hof de man ruimschoots in staat een kinderalimentatie van € 820,- per maand te voldoen. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de man onweersproken heeft gesteld dat hij een kinderalimentatie ten behoeve van [kind 1], geboren [in] 1994 te [geboorteplaats], en [kind 2], geboren [in] 1998 te [geboorteplaats], van respectievelijk € 455,- per maand en € 200,- per maand voldoet. Bij beschikking van dit hof van 14 april 2010 is ten laste van de man nog steeds een onderhoudsverplichting opgelegd voor zijn eerste ex-echtgenote, doch de man betaalt deze feitelijk niet omdat zij in mediation zijn en daarbij onder meer de alimentatie aan de orde komt.
22. Het vorenstaande leidt in zoverre tot vernietiging van de bestreden beschikking ten aanzien van de kinderalimentatie.
23. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover het betreft de kinderalimentatie en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie ten behoeve van:
[de minderjarige] geboren [in] 2005 te [geboorteplaats], met ingang van 19 januari 2011 op € 820,- per maand, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van de Poll, Lückers en Mos-Verstraten, bijgestaan door mr. Willems als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 september 2011.