ECLI:NL:GHSGR:2011:BU2433

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
22 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.080.466
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Mink
  • A. Stollenwerck
  • Burgers-Thomassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen echtscheiding met proceskostenveroordeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank ‘s-Gravenhage, waarin de echtscheiding tussen partijen is uitgesproken. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, heeft op 14 januari 2011 hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 28 oktober 2010. De man, verweerder in hoger beroep, heeft op 25 februari 2011 een verweerschrift ingediend en verzoekt het hof de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep of de bestreden beschikking te bekrachtigen. Tijdens de mondelinge behandeling op 13 mei 2011 zijn de partijen, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De man stelt dat hij geen enkele wens heeft om terug te keren naar de vrouw en dat hij geen psychische hulp nodig heeft. Hij verzoekt het hof om de vrouw te veroordelen in de kosten van het geding.

Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw aanvoert dat er geen duurzame ontwrichting van het huwelijk is, omdat de man eerder de echtelijke woning heeft verlaten en weer is teruggekeerd. De vrouw is van mening dat de man psychische hulp nodig heeft en dat dit eerst moet worden behandeld voordat er kan worden gekeken naar de echtscheiding. Het hof oordeelt dat de vrouw haar stelling niet voldoende heeft onderbouwd en dat de man volhardt in zijn wens tot echtscheiding. Het hof concludeert dat er geen uitzicht meer is op herstel van de echtelijke verhoudingen en bekrachtigt de bestreden beschikking ten aanzien van de echtscheiding.

Daarnaast oordeelt het hof dat de vrouw nodeloos hoger beroep heeft ingesteld, aangezien zij enkel de gronden heeft herhaald die reeds in eerste aanleg zijn gepasseerd. De vrouw wordt veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep, die aan de zijde van de man zijn gevallen. De beslissing is gegeven door mrs. Mink, Stollenwerck en Burgers-Thomassen, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 22 juni 2011.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 22 juni 2011
Zaaknummer : 200.080.466/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 10-2772
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. S. Salhi te ’s-Gravenhage,
tegen
[verweerder]
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. R.G. Groen te ’s-Gravenhage.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 14 januari 2011 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 28 oktober 2010 van de rechtbank ‘s-Gravenhage.
De man heeft op 25 februari 2011 een verweerschrift ingediend.
De zaak is op 13 mei 2011 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de advocaat van de vrouw;
- de advocaat van de man.
De vrouw en de man zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking. Bij die beschikking is, voor zover in hoger beroep van belang, tussen partijen de echtscheiding uitgesproken.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de tussen partijen uitgesproken echtscheiding.
2. De vrouw verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende, het verzoek van de man om tussen partijen de echtscheiding uit te spreken, af te wijzen.
3. De vrouw voert aan dat niet gesproken kan worden van duurzame ontwrichting van het huwelijk. De man heeft volgens de vrouw al vaker voor een langere periode de echtelijke woning verlaten, meestal in verwarde toestand verkerend, maar is daarna weer teruggekeerd. De vrouw denkt dat dit nu weer zal gebeuren. De vrouw stelt verder dat de man psychische hulp nodig heeft en dat dan pas gekeken kan worden of hij werkelijk wil scheiden. De vrouw is bereid met bemiddeling van familie met de man in gesprek te gaan.
4. De man bestrijdt het beroep en verzoekt het hof:
a. de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep dan wel de bestreden beschikking te bekrachtigen;
b. de vrouw te veroordelen in de kosten van het geding.
De man stelt dat het zijn absolute wens is om te scheiden en dat hij geen enkele wens heeft om terug te keren naar de vrouw, noch naar de voormalig echtelijke woning. Verder betoogt de man dat hij geen psychische hulp nodig heeft en dat hij geen bemiddeling van of een gesprek met familie behoeft.
5. Naar het hof begrijpt stelt de vrouw dat de man, vanwege psychische problemen, zijn wil ten aanzien van de echtscheiding niet zou kunnen bepalen. Nu de man deze stelling heeft betwist en de vrouw deze niet nader heeft onderbouwd, zal het hof die stelling passeren.
6. Het hof stelt voorop dat op grond van artikel 1:151 van het Burgerlijk Wetboek de grond voor echtscheiding naar Nederlands recht duurzame ontwrichting is. Voor het antwoord op de vraag of het huwelijk van partijen duurzaam is ontwricht, is mede van belang hoe de huidige - relationele - omstandigheden van partijen zijn. Het hof stelt vast dat partijen in ieder geval meer dan een jaar niet meer samen wonen; de man nog steeds persisteert bij zijn standpunt dat het huwelijk duurzaam is ontwricht en hij volhardt in zijn wens tot een echtscheiding van de vrouw te geraken. Gelet hierop bestaat geen uitzicht meer op herstel van (enigszins) behoorlijke echtelijke verhoudingen en is het hof van oordeel dat onder deze omstandigheden de duurzame ontwrichting van het huwelijk tussen partijen als vaststaand moet worden aangenomen, zodat de bestreden beschikking ten aanzien van de echtscheiding zal worden bekrachtigd.
7. De man verzoekt de vrouw te veroordelen in de kosten van deze procedure. In zijn verweerschrift heeft de man zich op het standpunt gesteld dat de vrouw, met de gronden waar zij zich op beroept, op een onredelijke manier gebruik maakt van het procesrecht.
8. Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw de procedure in hoger beroep nodeloos ingesteld nu zij in hoger beroep enkel heeft volstaan met het aanvoeren van hetgeen zij reeds in eerste aanleg had aangevoerd en dat door de rechtbank gemotiveerd is gepasseerd. Voorts heeft de vrouw, toen haar duidelijk werd dat de man in zijn verweerschrift ondubbelzinnig persisteerde bij zijn verzoek tot echtscheiding, haar hoger beroep niet ingetrokken, hoewel zij daartoe volop de gelegenheid heeft gehad.
Het hof ziet in het voorgaande aanleiding om de vrouw te veroordelen in de kosten van de onderhavige procedure in hoger beroep tot aan deze uitspraak aan de zijde van de man gevallen.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
veroordeelt de vrouw in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van de man tot deze uitspraak begroot op € 2.072,-, gespecificeerd als volgt:
€ 1.788,- salaris advocaat;
€ 284,- griffierecht,
en verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Mink, Stollenwerck en Burgers-Thomassen, bijgestaan door mr. Vergeer-van Zeggeren als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 juni 2011.