ECLI:NL:GHSGR:2011:BU2935

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
28 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
105.011.024-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Nievelt
  • A. de Haan-Boerdijk
  • J. Bos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling tussen minderjarige en niet met gezag belaste ouder

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van het civiel recht en specifiek het personen- en familierecht, is de omgang tussen een minderjarige en haar vader aan de orde. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft in eerdere procedures aangegeven dat de minderjarige, geboren in 2001, geen contact met haar vader wil. De vader, verweerder in hoger beroep, heeft aangegeven dat hij de moeder beschuldigt van het tegenwerken van de omgangsregeling. De Raad voor de Kinderbescherming heeft ter zitting verklaard dat er geen contra-indicaties zijn voor een omgangsregeling, maar dat de moeder passief verzet toont. Het hof heeft de eerdere beslissingen van de rechtbank overgenomen en bekrachtigd, waarbij het hof oordeelt dat de verantwoordelijkheid voor de omgangsregeling bij de ouders ligt en niet bij de minderjarige. Het hof benadrukt dat de minderjarige nog te jong is om zelfstandig over de omgang met haar vader te beslissen. De moeder wordt aangespoord om de omgang tussen de vader en de minderjarige te stimuleren. De beslissing van de rechtbank wordt dan ook bevestigd, en de zaak blijft een punt van zorg voor de betrokken partijen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
Uitspraak : 28 september 2011
Zaaknummer : 105.011.024.01
Rekestnr. rechtbank : F2 RK 04-1063
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. M. Verschoor te Rotterdam,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats]
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. E.J. Eijsberg te Capelle aan den IJssel.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
regio Rotterdam-Rijnmond,
locatie Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.
VERDER PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
Het hof wijst voor het verloop van het geding naar zijn tussenbeschikkingen van 8 oktober 2008 en 16 december 2009, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast moet worden beschouwd.
Bij de tussenbeschikking van 16 december 2009 zijn partijen verwezen naar Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam (hierna: Jeugdzorg) voor het verkrijgen van een indicatie voor het onder begeleiding op gang brengen van contacten tussen de vader en na te noemen minderjarige. Daarbij is bepaald dat partijen zich binnen veertien dagen na de beschikking melden bij Jeugdzorg en dat zij na het verkrijgen van een indicatie naar het Omgangshuis aan De Klencke 603, te 3191 VZ Rotterdam-Hoogvliet gaan voor begeleide omgangscontacten. Voorts is bepaald dat de moeder de na te noemen minderjarige tijdig voorafgaand aan ieder contact zal brengen naar het omgangshuis en aan het einde daarvan haar daar weer zal ophalen. De verdere behandeling van de zaak is aangehouden tot 31 juli 2010 pro forma. Daarbij is bepaald dat Jeugdzorg het hof voor de pro forma datum rapporteert omtrent het verloop van de omgangsbegeleiding. Voorts is bepaald dat partijen het hof voor de pro forma datum dienen te berichten of een nadere mondelinge behandeling is gewenst of dat de zaak schriftelijk kan worden afgedaan. Iedere verdere beslissing is aangehouden.
Bij het hof zijn nadien de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van het Rotterdams Omgangshuis:
- op 28 maart 2011 een verslag van 16 december 2010;
van de zijde van de vader:
- op 4 mei 2011 een faxbericht van diezelfde datum;
van de zijde van de moeder:
- op 13 mei 2011 een faxbericht van diezelfde datum;.
Op 31 augustus 2011 is de mondelinge behandeling van de zaak voortgezet.
Ter zitting waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de heer M.C. Dors namens de raad.
VERDERE BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de omgang tussen de vader en de minderjarige [naam minderjarige ], geboren op [geboortedatum in 2001] te [plaats], hierna te noemen: de minderjarige.
2. Uit het verslag van het Rotterdams Omgangshuis (hierna: omgangshuis) blijkt onder meer dat tussen de vader en de minderjarige vier omgangscontacten hebben plaatsgevonden. Tijdens de laatste contacten is het niet gelukt om contact te leggen tussen de vader en de minderjarige. De minderjarige geeft stellig aan geen contact met de vader te willen hebben en de moeder wil haar daartoe niet dwingen. Het omgangshuis heeft aangeboden een gesprek met de vader en de moeder te hebben om zo naar oplossingen te zoeken. Volgens het omgangshuis is de moeder echter niet bereid om hieraan mee te werken. Het omgangshuis heeft het traject vervolgens stopgezet.
3. De moeder stelt in haar brief van 13 mei 2011 dat zij de minderjarige niet dwingt om omgang met haar vader te hebben. Zij meent dat dwang of druk om aan de omgangsregeling mee te werken niet in het belang van de minderjarige is. Voorts wijst de moeder erop dat de minderjarige bang voor haar vader is en geen contact met hem wil. Volgens de moeder is het in het belang van de minderjarige dat de vader haar voorlopig met rust laat.
4. De vader stelt in zijn brief van 4 mei 2011 dat de moeder het contact tussen hem en de minderjarige op geen enkele wijze stimuleert. Ook weigert de moeder op verschillende momenten met hem in gesprek te gaan. Hij is dan ook van mening dat de moeder iedere vorm van omgang tegenwerkt. De vader erkent – geheel contre coeur – dat omgang met de minderjarige er op dit moment niet in zit. Hij ziet thans geen mogelijkheid om de situatie ten goede te keren.
5. De raad heeft ter zitting van het hof verklaard dat er bij de vader geen contra-indicaties bestaan die een omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige belemmeren. De raad is van mening dat de moeder passief verzet toont. De verantwoordelijkheid voor de omgangsregeling wordt volgens de raad daardoor bij de minderjarige gelegd. De raad overweegt voor de minderjarige een ondertoezichtstelling aan te vragen. Hierdoor kan alsnog omgang tussen de vader en de minderjarige worden bewerkstelligd. Ook kan de moeder dan naar de vrijwillige hulpverlening worden verwezen, aldus de raad.
6. Het hof overweegt als volgt. Op grond van artikel 1:377a, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek hebben een kind en de niet met het gezag belaste ouder recht op omgang met elkaar, tenzij sprake is van één van de in het derde lid van dit artikel limitatief opgesomde gronden voor ontzegging van dit recht, welke gronden als gemeenschappelijk kenmerk hebben dat omgang in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
7. Op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel dat de rechtbank na afweging van alle belangen juist en op de goede gronden heeft beslist. Het hof neemt deze gronden over en maakt deze tot de zijne. In hoger beroep zijn door de moeder geen feiten en omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat het enkele feit – dat de minderjarige zelf geen contact met haar vader wil – geen ander licht op de zaak werpt. Naar het oordeel van het hof is de minderjarige nog te jong om zelfstandig over de omgang met de vader te kunnen beslissen en zijn het de ouders die hiervoor de verantwoordelijkheid moeten nemen. Het hof is van oordeel dat het op de weg van de moeder ligt om de omgang tussen de vader en de minderjarige te stimuleren. De bestreden beschikking dient dan ook te worden bekrachtigd.
8. Mitsdien beslist het hof als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. van Nievelt, de Haan-Boerdijk en Bos, bijgestaan door mr. Evertsen als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 september 2011.