ECLI:NL:GHSGR:2011:BU3859

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
21 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.090.009.01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Mink
  • A. Stille
  • J. van der Burght
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van een tussenbeschikking inzake partneralimentatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 21 september 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende een verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van een eerdere beschikking van de rechtbank 's-Gravenhage. De man, verzoeker en tevens verweerder in hoger beroep, had in hoger beroep beroep ingesteld tegen een beschikking van 3 mei 2011, waarin de rechtbank een voorlopige partneralimentatie had vastgesteld. De man verzocht het hof om de werking van deze uitvoerbaarverklaring te schorsen, terwijl de vrouw, verweerster en incidenteel verzoekster, het verzoek van de man betwistte.

Het hof heeft vastgesteld dat de bestreden beschikking een tussenbeschikking betreft, waartegen geen hoger beroep kan worden ingesteld volgens artikel 358 lid 4 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De rechtbank had in haar beschikking de definitieve beslissing omtrent de partneralimentatie aangehouden in afwachting van aanvullende gegevens. Het hof oordeelde dat de man geen belang had bij zijn verzoek tot schorsing, omdat de beschikking niet als een eindbeschikking kon worden aangemerkt. De man had derhalve geen recht op schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

De beslissing van het hof was dat het verzoek van de man tot schorsing werd afgewezen en dat de behandeling van de zaak in hoger beroep op een later te bepalen datum zou worden voortgezet. Deze uitspraak werd gedaan door de rechters M. Mink, A. Stille en J. van der Burght, met mr. Van der Kamp als griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 21 september 2011
Zaaknummer : 200.090.009.01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 10-8533
[de man],
wonende te [woonplaats],
verzoeker, tevens verweerder, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. J.A. van Keulen te 's-Gravenhage,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verweerster, tevens incidenteel verzoekster, in hoger beroep
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. J.J.M. Schlicher te ‘s-Gravenhage.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 1 juli 2011 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 3 mei 2011 van de rechtbank ’s-Gravenhage en heeft bij dat beroep tevens een verzoek tot schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van die beschikking gedaan.
De vrouw heeft op 17 augustus 2011 een verweerschrift tevens houdende voorwaardelijk incidenteel appel ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van man:
- op 5 juli 2011 een brief van 4 juli 2011 met bijlagen;
- op 29 augustus 2011 een brief van diezelfde datum met bijlagen;
- op 30 augustus 2011 een brief van 29 augustus 2011 met bijlage;
van de zijde van vrouw:
- op 29 juli 2011 een brief van dezelfde datum met bijlagen.
De zaak is op 9 september 2011 mondeling behandeld, doch uitsluitend voor wat betreft het verzoek tot schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking. Verschenen zijn partijen, bijgestaan door hun advocaten.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is – uitvoerbaar bij voorraad – de beschikking van 15 december 2006 gewijzigd en is de door de man met ingang van 1 november 2011 te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw voorlopig bepaald op € 2.488,- per maand, vanaf 3 mei 2011 bij vooruitbetaling te voldoen.
BEOORDELING VAN HET VERZOEK TOT SCHORSING VAN DE WERKING VAN DE UITVOERBAARVERKLARING BIJ VOORRAAD VAN DE BESTREDEN BESCHIKKING
1. In geschil is thans de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking, voor zover het de beslissing omtrent de uitkering tot levensonderhoud ten behoeve van de vrouw (hierna: partneralimentatie) betreft.
2. De man verzoekt het hof bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking, voor wat betreft de opgelegde voorlopige partneralimentatie, en het bedrag dat de man voorlopig dient te betalen ter zake van de partneralimentatie te bepalen op nihil.
3. De vrouw bestrijdt het beroep van de man en verzoekt het hof, althans zo leest het hof het verweerschrift van de vrouw, het verzoek van de man tot schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking af te wijzen.
4. De vrouw stelt dat de man geen belang heeft bij zijn verzoek om schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking, nu er in de bestreden beschikking slechts een voorlopige alimentatie is vastgesteld. In haar visie is door de rechtbank in de bestreden beschikking geen einde gemaakt aan de rechtsstrijd terzake de door haar gevorderde alimentatie. De man is dan ook niet-ontvankelijk in het tegen de bestreden beschikking ingestelde hoger beroep.
5. De man betoogt dat hij wel degelijk belang heeft bij zijn verzoek om schorsing, nu de bestreden beschikking volgens hem een eindbeschikking betreft welke eenmaal geëffectueerd niet meer ongedaan gemaakt kan worden.
6. Het hof overweegt als volgt. De vraag die allereerst beantwoord dient te worden, is of de man in hoger beroep is gekomen van een, bij voorraad uitvoerbaar verklaarde, voorlopige beslissing die een onherroepelijk karakter heeft, in die zin dat in het dictum over enig deel van het verzochte uitdrukkelijk en zonder voorbehoud is beslist. De onderhavige beschikking voldoet naar het oordeel van het hof niet aan dit criterium. Door de rechtbank is de definitieve beslissing omtrent de partneralimentatie over de gehele in het geding zijnde periode aangehouden in afwachting van de gegevens omtrent het definitieve arbeidsongeschiktheidspercentage en de daarbij behorende arbeidsongeschiktheidsuitkering. De rechtbank heeft aldus niet in het dictum omtrent enig deel van het verzochte onherroepelijk beslist, doch zij heeft slechts een voorlopige beslissing omtrent de alimentatie gegeven, waarop zij in de eindbeschikking kan terugkomen. Naar het oordeel van het hof dient de bestreden beschikking daardoor als een tussenbeschikking te worden aangemerkt. Artikel 358 lid 4 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bepaalt dat van tussenbeschikkingen afzonderlijk hoger beroep niet is toegelaten, tenzij de rechter anders bepaalt, hetgeen in casu niet is geschied. De man heeft derhalve geen belang bij zijn verzoek tot schorsing van de werking van uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking.
7. Mitsdien beslist het hof als volgt.
BESLISSING OP HET VERZOEK TOT SCHORSING VAN DE WERKING VAN DE UITVOERBAARVERKLARING BIJ VOORRAAD
Het hof:
wijst het verzoek van de man tot schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking van 3 mei 2011 af;
bepaalt dat de behandeling van de zaak ten aanzien van het hoger beroep zal worden voortgezet op een nader te bepalen datum, waarvoor partijen nog een afzonderlijke oproep zullen ontvangen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Mink, Stille en Van der Burght, bijgestaan door mr. Van der Kamp als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 september 2011.