GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 5 oktober 2011
Zaaknummer : 200.085.343/01
Rep. nr. rechtbank : 1012414/10-81688
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: [de vader van de betrokkene],
advocaat mr. N. Schreurs te Alphen aan den Rijn.
Als belanghebbende zijn aangemerkt:
1. de stichting PHILADELPHIA,
gevestigd te Alphen aan den Rijn,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de stichting,
advocaat mr. Th. van der Windt te Amsterdam,
2.[de betrokkene],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: [de betrokkene].
3. [de mentor],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: [de mentor].
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
[de vader van de betrokkene] is op 8 april 2011 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 10 januari 2011 van de kantonrechter in de rechtbank ’s-Gravenhage.
De stichting heeft op 1 juni 2011 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van [de vader van de betrokkene]:
- op 20 april 2011 een brief van 19 april 2011 met bijlagen (‘vervangend exemplaar’ van het appelschrift);
- op 11 augustus 2011 een brief van diezelfde datum met bijlagen;
van de zijde van de stichting:
- op 24 augustus 2011 een brief van diezelfde datum met bijlage.
De zaak is op 25 augustus 2011 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- [de vader van de betrokkene], bijgestaan door zijn advocaat;
- namens de stichting Philadelphia: de heer R. van Toor, mevrouw M. Frijters en mevrouw mr. A. Yff, bijgestaan door mr. Van der Windt.
Namens de stichting zijn ter zitting pleitnotities overgelegd. [de mentor] is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
Nadien zijn de volgende stukken bij het hof ingekomen:
van de zijde van [de mentor]:
- op 30 augustus 2011 een brief van 28 augustus 2011 met bijlage;
- op 5 september 2011 een brief van 4 september 2011 met bijlage.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij beschikking van 11 april 2007 van kantonrechter in de rechtbank ’s-Gravenhage is [de vader van de betrokkene] als opvolger van [de mentor] benoemd tot mentor van de betrokkene: [de betrokkene], geboren [in 1974] te [geboorteplaats] (verder te noemen: [de betrokkene]).
Bij de bestreden beschikking is met ingang van de datum van die beschikking [de vader van de betrokkene] ontslagen als mentor van [de betrokkene].
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
In hoger beroep is voorts komen vast te staan dat bij beschikking van 8 maart 2011 van de kantonrechter in de rechtbank ’s-Gravenhage [de mentor] voor een periode van zes maanden is benoemd tot mentor van [de betrokkene].
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is het ontslag van [de vader van de betrokkene] als mentor van [de betrokkene].
2. [de vader van de betrokkene] verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen.
3. De stichting verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen met veroordeling van [de vader van de betrokkene] in de kosten van dit geding.
Nader ingediende stukken van [de mentor]
4. Uit de verklaringen ter zitting is het hof gebleken dat [de mentor] door de stichting enkele dagen vóór de zitting op de hoogte is gesteld van het hoger beroep en de mondelinge behandeling. Op 23 augustus 2011 is van de zijde van het hof een oproep aan [de mentor] verzonden, nadat het hof ervan kennis had genomen dat zij tot mentor was benoemd. Van een verzoek van [de mentor] om haar op een later tijdstip te horen of na de zitting nog een schriftelijke reactie te mogen geven is het hof niet gebleken. Na de zitting is een tweetal brieven van [de mentor] ingekomen. Nu de stichting en [de vader van de betrokkene] niet op deze brieven hebben kunnen reageren, laat het hof deze gelet op de beginselen van hoor en wederhoor buiten beschouwing bij de beoordeling van het hoger beroep. Het hof ziet geen aanleiding de mondelinge behandeling te heropenen.
De toepassing van artikel 809 lid 2 juncto lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
5. Uit de overgelegde stukken volgt dat de betrokkene, een 37-jarige vrouw, lijdt aan het syndroom van Down. Gezien haar beperkingen, zoals die uit de overgelegde stukken blijken, heeft het hof ervan afgezien haar op te roepen en/of haar anderszins de gelegenheid te geven haar mening kenbaar te maken.
Belang bij het hoger beroep
6. De stichting stelt dat [de vader van de betrokkene] geen belang meer heeft bij de vernietiging van de bestreden beschikking. Nadat [de vader van de betrokkene] was ontslagen als mentor hebben zowel de stichting als [de vader van de betrokkene] een verzoekschrift ingediend om een ander tot mentor van de betrokkene te benoemen. Daarmee heeft [de vader van de betrokkene] feitelijk berust in de ontslagbeschikking. Bij beschikking van 8 maart 2011 heeft de kantonrechter het verzoek van [de vader van de betrokkene] ingewilligd en [de mentor] benoemd als mentor. Bij appelschrift van 8 april 201 is [de vader van de betrokkene] in beroep gekomen van de ontslagbeschikking. Hij is evenwel niet in beroep gekomen van de benoemingsbeschikking van 8 maart 2011. Dit heeft tot gevolg dat die beschikking inmiddels onherroepelijk is geworden. De stichting is van mening dat [de vader van de betrokkene] geen belang meer heeft bij vernietiging van de ontslagbeschikking, nu deze vernietiging niet leidt tot vernietiging van de benoeming van [de mentor] als mentor.
7. [de vader van de betrokkene] heeft daartegen aangevoerd dat [de mentor] slechts voor een periode van zes maanden is benoemd tot mentor en dat hij graag weer mentor wil worden.
8. Het hof is van oordeel dat [de vader van de betrokkene] gelet op de door hem gegeven onderbouwing een gerechtvaardigd belang heeft bij de beoordeling van zijn hoger beroep.
9. [de vader van de betrokkene] stelt dat de verwijten van de stichting op onjuiste informatie zijn gestoeld en dat hij in eerste aanleg onvoldoende in de gelegenheid is gesteld om die verwijten te weerleggen. De kantonrechter is bij zijn beoordeling uitgegaan van onjuiste en onvolledige informatie en heeft zodoende op onjuiste gronden geoordeeld dat de gedragingen van [de vader van de betrokkene] in strijd waren met een goede vervulling van het mentorschap van [de betrokkene]. Voor de dreiging met een rechtszaak, het niet akkoord gaan met een second opinion door de heer Boot en het niet voeren van overleg over de vitaminepreparaten, bestaat een verklaring. Hij heeft moeten ervaren dat de stichting in strijd met het belang van [de betrokkene] weigert de adviezen van de, door [de vader van de betrokkene] zelfstandig ingeschakelde, AVG-arts om de medicatie van [de betrokkene] te verlagen in verband met de ernstige bijwerkingen van parkinsonisme op te volgen. Voor [de vader van de betrokkene] als vader van [de betrokkene] en een vader die zijn dochter door en door kent, is het onverteerbaar dat de stichting voorbijgaat aan het advies van deze AVG-arts en de mogelijkheid van zeer ernstige bijwerking met blijvend hersenletsel tot gevolg en dat de stichting er bewust voor kiest om de verhoogde medicatie in stand te houden. Dit komt enkel doordat de stichting feitelijk te weinig capaciteit heeft. Daarnaast worden er veel onjuistheden over [de betrokkene] en hem door de stichting gesteld en laat de stichting steken vallen ten aanzien van de zorg voor [de betrokkene]. Bij [de vader van de betrokkene] is een gefundeerd wantrouwen ontstaan ten aanzien van de veronderstelling dat [de betrokkene] bij de stichting in goede handen is, hetgeen ook bepaalde gedragingen van hem jegens de stichting verklaart. [de vader van de betrokkene] is dan ook van mening dat niet de invulling van het mentorschap door hem in strijd is met het belang van [de betrokkene], maar de wijze van zorgverlening door de stichting. Hij wenst dan ook - en zal dat indien hij weer tot mentor wordt benoemd realiseren - dat de zorgovereenkomst met de stichting zo spoedig mogelijk wordt ontbonden en dat de zorg voor [de betrokkene] wordt overgenomen door een andere zorgaanbieder.
10. De stichting betwist gemotiveerd de stellingen van [de vader van de betrokkene]. De stichting is van mening dat de kantonrechter [de vader van de betrokkene] terecht heeft ontslagen als mentor van [de betrokkene]. Het noodzakelijke vertrouwen van [de vader van de betrokkene] als mentor in de stichting als zorginstelling was volledig verdwenen, hetgeen ook zijn effect had op het welbevinden van [de betrokkene]. De stichting is tevreden over de zorginhoudelijke bemoeienissen van [de mentor] als mentor. Er zijn goede afspraken gemaakt over de bezoektijden van [de vader van de betrokkene]. Verder heeft in overleg een second opinion plaatsgevonden over de angstmedicatie en is het ondersteuningsplan door [de mentor] ondertekend. Ook om die reden is de stichting van mening dat de ontslagbeschikking in stand dient te worden gelaten. Voorts is namens de stichting ter zitting verklaard dat er momenteel gesprekken met [de mentor] plaatsvinden over een eventuele overplaatsing van [de betrokkene] naar een locatie met een betere structuur.
11. Het hof is op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting van oordeel dat de kantonrechter op goede gronden heeft geoordeeld en beslist zoals deze heeft gedaan. In hoger beroep zijn geen feiten of omstandigheden aangedragen die tot een andersluidend oordeel kunnen leiden. Het is het hof gebleken dat er een spanningsveld is ontstaan tussen enerzijds [de vader van de betrokkene] die als vader het beste met [de betrokkene] voor heeft en anderzijds de stichting die de verantwoordelijkheid heeft voor de continuïteit van de zorg voor [de betrokkene]. Partijen zijn het erover eens dat de verhoudingen hierdoor blijvend verstoord zijn geraakt en dat er een vertrouwensbreuk tussen hen is ontstaan. Het is aannemelijk dat dit zijn weerslag heeft gehad op het welzijn van [de betrokkene]. Het hof acht het onder deze omstandigheden niet in het belang van [de betrokkene] dat [de vader van de betrokkene] haar mentor is. Er is sprake van gewichtige redenen voor ontslag van [de vader van de betrokkene] als mentor, zoals de kantonrechter op goede gronden heeft geoordeeld. Het hof zal derhalve de bestreden beschikking bekrachtigen.
12. Het hof acht geen gronden aanwezig om [de vader van de betrokkene] te veroordelen in de proceskosten en zal deze, zoals gebruikelijk is in familiezaken, compenseren, zodat dit verzoek van de stichting wordt afgewezen.
13. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
bekrachtigt de bestreden beschikking;
compenseert de kosten van dit geding tussen partijen aldus dat ieder de eigen kosten draagt;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Mos-Verstraten, Lückers en De Haan-Boerdijk, bijgestaan door mr. Willems als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 oktober 2011.