ECLI:NL:GHSGR:2011:BU4764

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
19 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.062.135-01 en 200.062.141-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Dusamos
  • P. Pannekoek-Dubois
  • M. Mertens-de Jong
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling huwelijkse voorwaarden en natuurlijke verbintenis met betrekking tot echtelijke woning en inboedelgoederen

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Gravenhage, betreft het de afwikkeling van huwelijkse voorwaarden en de verdeling van de eenvoudige gemeenschap tussen een man en een vrouw na hun scheiding. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, stelt dat zij recht heeft op de helft van de opbrengst van de echtelijke woning en de inboedelgoederen, op basis van een natuurlijke verbintenis die zou zijn ontstaan door de financiële bijdragen van de man tijdens hun huwelijk. De man, verweerder in hoger beroep, betwist deze claims en stelt dat de inboedelgoederen en de woning zijn aangeschaft uit zijn vermogen, en dat de huwelijkse voorwaarden een koude uitsluiting bevatten.

Het hof overweegt dat de vrouw bij de aankoop van de echtelijke woning geen eigen vermogen of inkomen had, en dat de man aanzienlijke bedragen heeft bijgedragen aan de woning. Het hof concludeert dat er sprake is van een natuurlijke verbintenis, waardoor de vrouw recht heeft op de helft van de opbrengst van de woning. De grieven van de vrouw met betrekking tot de inboedelgoederen worden eveneens gegrond verklaard, aangezien deze conform de huwelijkse voorwaarden als gemeenschappelijk worden beschouwd.

De man had verzocht om een vermeerdering van zijn vordering in eerste aanleg, maar het hof oordeelt dat dit verzoek te laat is ingediend en buiten beschouwing wordt gelaten. Uiteindelijk vernietigt het hof de eerdere beschikking van de rechtbank ten aanzien van de verdeling van de echtelijke woning en de inboedelgoederen, en bepaalt dat beide partijen recht hebben op de helft van deze goederen. De overige grieven van de vrouw worden afgewezen, en de beschikking van de rechtbank wordt voor het overige bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 19 oktober 2011
Zaaknummer : 200.062.135/01 en 200.062.141/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 09-1666
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M.G.J.L. van Scherpenzeel te ’s-Gravenhage,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. D. Regts te ’s-Gravenhage.
VERDER PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
Het hof heeft op 1 december 2010 in deze zaak een beschikking gegeven waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast moet worden beschouwd.
Bij die beschikking heeft het hof, in het kader van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden / verdeling van de eenvoudige gemeenschap:
- de man bevolen om binnen vier weken na datum van die beschikking bij het hof in te dienen een volledig overzicht van de privé rekeningen en goederen en gezamenlijke rekeningen en goederen met onderbouwende stukken als omschreven onder 10, waarna de vrouw vervolgens twee weken de gelegenheid heeft om een reactie daarop in te dienen;
- de vrouw bevolen om binnen vier weken na datum van die beschikking bij het hof in te dienen een volledig overzicht van de privé rekeningen en goederen en gezamenlijke rekeningen en goederen met onderbouwende stukken als omschreven onder 10, waarna de man vervolgens twee weken de gelegenheid heeft om een reactie daarop in te dienen.
De zaak is voorts ten aanzien van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden / verdeling van de eenvoudige gemeenschap pro forma aangehouden tot zaterdag 29 januari 2011.
Bij het hof zijn vervolgens de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de man:
- op 24 december 2010 een brief van dezelfde datum;
- op 17 januari 2011 een brief van 14 januari 2011 met bijlagen;
- op 26 januari 2011 een brief van dezelfde datum met bijlagen, tevens houdende een akte vermeerdering van de vordering in eerste aanleg;
- op 3 februari 2011 een brief van dezelfde datum met bijlage;
- op 17 februari 2011 een brief van dezelfde datum met bijlagen;
- op 3 maart 2011 een brief van 2 maart 2011;
- op 10 maart 2011 een brief van 9 maart 2010 (2011) met bijlagen;
- op 9 juni 2011 een brief van 7 juni 2011 met bijlage;
van de zijde van de vrouw:
- op 29 december 2010 een faxbericht (van dezelfde datum);
- op 31 januari 2011 een brief van 29 januari 2011 met bijlagen, tevens houdende een akte na gewezen tussenbeschikking;
- op 2 februari 2011 een faxbericht (van dezelfde datum);
- op 3 februari 2011 een brief van 2 februari 2011 met dezelfde inhoud als voormeld faxbericht van 2 februari 2011;
- op 9 maart 2011 een brief van dezelfde datum met bijlage, houdende een antwoord akte op de akte vermeerdering van de vordering eerste aanleg zijdens de man;
- op 11 maart 2011 een brief van 10 maart 2011.
Het hof gaat over tot het geven van een beschikking.
VERDERE BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is thans nog, in het kader van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden / verdeling van de eenvoudige gemeenschap, de echtelijke woning, de effectenportefeuille en de saldi van de en/of- bankrekeningen.
Echtelijke woning
2. Partijen zijn het oneens over de vraag of bij de verwerving van de echtelijke woning een vermogensoverheveling heeft plaats gevonden van de man naar de vrouw ten gevolge van de voldoening door de man aan een natuurlijke verbintenis. De echtelijke woning is inmiddels verkocht en geleverd.
3. De vrouw stelt dat zij bij het huwelijk geen vermogen bezat en geen inkomsten genoot. De huwelijkse voorwaarden die partijen zijn overeengekomen houden een “koude uitsluiting” in. Zij heeft tevoren geen uitleg of informatie omtrent de inhoud van de huwelijkse voorwaarden gekregen en is afgegaan op de verzekering van de man dat zij zich geen zorgen hoefde te maken, omdat hij voor haar zou zorgen. Partijen hebben afgesproken dat de vrouw af zou zien van carrière mogelijkheden omdat zij zo snel mogelijk een gezin wilden stichten. Om die reden heeft zij tijdens het huwelijk geen inkomen gegenereerd. Het onttrekt zich aan haar waarneming of er (mogelijk) tussen 27 oktober 1989 en 1 november 1994 sprake is geweest van vermogensoverheveling van de man naar de vrouw bij wege van de voldoening aan een natuurlijke verbintenis, door middel van de opening van een en/of rekening en/of overmakingen naar een dergelijke rekening. De vrouw voert voorts aan dat bij de levering van de echtelijke woning op 1 november 1994 partijen geen andere afspraken hebben gemaakt dan dat de woning aan beide partijen ieder voor de onverdeelde helft zou worden geleverd. Zij moest er vanuit gaan dat, gezien de huwelijkse voorwaarden, haar enige “vermogen” bestond uit de door haar ten huwelijk aangebrachte zaken. Gezien het voorgaande meent zij dat de conclusie gerechtvaardigd is dat de man bij levering van de woning heeft voldaan aan zijn dringende morele verplichting jegens haar om vermogensvorming mogelijk te maken en heeft hij als meer vermogende echtgenoot vermogen overgeheveld naar haar als minder vermogende echtgenote. Zij is aldus gerechtigd tot 50% van de waarde van de woning.
4. De man betwist gemotiveerd dat de vrouw niet op de hoogte zou zijn geweest van de inhoud van de huwelijkse voorwaarden. Hij wijst er op dat hij naast de fysieke zorg die zij behoefde, er ook zorg voor heeft gedragen dat het haar in financiële zin aan niets ontbrak. Hij voert aan dat dit is begonnen bij de aankoop van de echtelijke woning. Hij meende dat, door haar mede-eigenaar te maken, de vrouw, door de almaar stijgende prijzen van onroerende zaken, een eigen vermogen zou verkrijgen bij verkoop van die woning. Voorts heeft de vrouw nog op diverse ander wijzen vermogen kunnen vergaren dankzij de man, zoals door de vrouw te laten delen in de verkoopopbrengst van een door hem aangeschaft appartement voor de moeder van de vrouw en door maandelijks een bedrag aan spaargeld over te maken aan de vrouw, aldus de man.
5. Het hof overweegt als volgt. Voor het antwoord op de vraag of sprake is van voldoening aan een natuurlijke verbintenis is bepalend de situatie op het moment van het verrichten van de prestatie, niet van belang is hoe partijen er later financieel blijken voor te staan. Voor de vraag of in de gegeven omstandigheden van de voldoening aan een natuurlijke verbintenis sprake is geweest, staat voorop dat deze aan de hand van objectieve maatstaven dient te worden beoordeeld, waarbij aan het subjectieve inzicht van degene die de prestatie voldoet geen beslissende betekenis toekomt.
Het hof is van oordeel dat hier sprake is van de voldoening aan een natuurlijke verbintenis als hiervoor omschreven en in de wet, artikel 6:3 aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek (BW), bedoeld. Het hof neemt daarbij de volgende feiten en omstandigheden in aanmerking:
- partijen zijn buiten gemeenschap van goederen gehuwd;
- bij de koop en levering van de echtelijke woning op 1 november 1994 hebben partijen ieder voor de helft de eigendom verkregen van deze echtelijke woning;
- de man heeft aanzienlijke gelden verstrekt voor de aanschaf (en later verbeteringen/verbouwingen) van de echtelijke woning, terwijl de vrouw op dat moment daartoe niet over voldoende middelen beschikte;
- op het moment van de verkrijging had de vrouw geen eigen vermogen en geen eigen inkomen;
- er is derhalve destijds sprake geweest van een onverplicht overhevelen van vermogen door de man naar de vrouw.
Op grond van deze omstandigheden is sprake van een objectieve aanwijzing voor de aanwezigheid van een natuurlijke verbintenis zoals hier bedoeld. De man heeft geen dan wel onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd om hier anders over te oordelen of die voormelde aanwijzing van de aanwezigheid van een natuurlijke verbintenis zouden kunnen doorbreken.
De vrouw is naar het oordeel van het hof dan ook gerechtigd tot de helft van de opbrengst van de – inmiddels verkochte – voormalig echtelijke woning, na aftrek van eventuele verkoopkosten. De grief van de vrouw slaagt en het hof zal de bestreden beschikking op dit punt vernietigen. De overige grieven van de vrouw ter zake van de echtelijke woning behoeven dan ook geen verdere bespreking.
Inboedelgoederen
6. Ook voor wat betreft de inboedelgoederen stelt de vrouw dat deze, kort gezegd, op grond van de voldoening aan een natuurlijke verbintenis haar eigendom zijn geworden. In haar beroepschrift stelt de vrouw voorts dat niet duidelijk is op welke wijze en van welke rekening de inboedelgoederen zijn betaald.
Bij akte verzoek van 3 november 2010 voert zij nog aan dat de man nooit gesteld heeft dat - omdat geleefd werd van het vermogen van de man - de aankopen uitsluitend zijn eigendom zouden zijn. Daarom, en gezien de vermogenspositie van partijen, is het kennelijk de bedoeling geweest dat de vrouw vermogen zou krijgen, bestaande uit roerende (inboedel) zaken. Vervolgens stelt de vrouw dat op grond van artikel 1:81 BW de tijdens het huwelijk aangeschafte roerende zaken gemeenschappelijk zijn.
7. De man betwist de stellingen van de vrouw. De inboedelgoederen zijn aangeschaft uit zijn vermogen. De vrouw had geen eigen inkomen en geen vermogen, behoudens hetgeen de man aan haar overhevelde. Uit dat vermogen heeft zij nooit iets betaald. Behoudens de zaken die hij haar geschonken heeft, zijn de inboedelgoederen zijn eigendom.
8. Het hof ziet geen aanleiding hier uit te gaan van een natuurlijke verbintenis als door de vrouw gesteld. De vrouw heeft hiertoe onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld. De huwelijkse voorwaarden bevatten een koude uitsluiting. Het is onaannemelijk dat de vrouw de strekking van de huwelijkse voorwaarden niet begrepen heeft. Nu noch de man noch de vrouw met relevante bescheiden heeft aangetoond dat de inboedelgoederen aan hem of aan haar toebehoren, worden deze inboedelgoederen, conform het bepaalde in artikel 1:131 lid 1 BW, geacht aan ieder van partijen voor de helft toe te behoren. Met uitzondering uiteraard van de krachtens erfrecht of schenking door ieder van partijen ontvangen goederen.
Het voorstaande brengt mee dat ook de grief van de vrouw met betrekking tot de inboedelgoederen slaagt, in die zin dat de inboedelgoederen bij helfte tussen partijen verdeeld moeten worden.
En/of bankrekeningen en effectenportefeuille
9. Ook ten aanzien van de gezamenlijke bankrekeningen en de effectenportefeuille stelt de vrouw zich primair op het standpunt dat sprake is van een voldoening zijdens de man aan een natuurlijke verbintenis. De vrouw meent dat de man geen aanspraak heeft op vergoeding van door hem overgehevelde gelden en/of vermogen (met name wat betreft het in oktober 2008 door hem overgeboekte bedrag van € 50.000,-). Subsidiair stelt de vrouw zich op het standpunt dat zij op grond van het bepaalde in artikel 1:164 van het BW aanspraak maakt op vergoeding van de door de man aangebrachte schade aan de beperkte gemeenschap door het opnemen van een bedrag van € 50.000,-. Het bedrag is overgemaakt ter zake van een ‘lening’ waarvoor niet haar toestemming is verkregen zoals vereist op grond van artikel 1:88 BW.
10. De man heeft de stellingen van de vrouw betwist. De man stelt dat hij een overboeking van € 50.000,- van de gezamenlijke (en/of) rekening naar zijn privé rekening heeft gedaan, omdat hij een vordering had op het gezamenlijk vermogen. De man voert daartoe aan dat hij gelden (€ 50.000,--) van zijn privé vermogen heeft besteed aan gezamenlijke kosten die bekostigd hadden moeten worden vanuit het gezamenlijk vermogen (bestaande uit een gift van zijn tante, via zijn vader, ten behoeve van de huishoudelijke ondersteuning), hetgeen hij met voormelde overboeking heeft hersteld.
11. Uit het verhandelde ter zitting en de overgelegde stukken blijkt dat de effectenportefeuille nr 346 en het saldo op de en/of rekening nr 293 is ontstaan uit de in de hiervoor rechtsoverweging 8 bedoelde schenking aan de partijen door de vader van de man, gedaan in januari 1998. Het doel van de schenking was gedurende een aantal jaren de benodigde hulp voor het gezin te financieren, in verband met de gezondheidsomstandigheden van de vrouw. Bij de berekening van het bedrag is uitgegaan van de veronderstelling dat tot uiterlijk het jaar 2011 financiële steun voor dat doel gegeven kon worden. Partijen zijn het er over eens dat de vrouw lichamelijke beperkingen kent en in 2002 een medische ingreep heeft ondergaan. Het hof begrijpt dat niet alleen vóór, maar ook na haar operatie de nodige hulp in huis is geweest.
12. Gezien de omvang van het geschonken bedrag, hetgeen daar nu nog van over is en het specifieke doel waaraan partijen geacht werden dit bedrag te spenderen enerzijds, en de onbetwiste stelling van de man dat de vrouw nimmer uit haar vermogen heeft bijgedragen aan deze kosten anderzijds, acht het hof het alleszins aannemelijk dat de man deze kosten voor een aanmerkelijk deel uit zijn privé vermogen heeft voldaan en acht het hof het redelijk dat de man ter compensatie een bedrag groot € 50.000,- uit het gemeenschappelijke tegoed heeft teruggenomen. Het hof is daarbij van oordeel dat nu het specifieke kosten betreft waarvoor uitdrukkelijk via de schenking geld ter beschikking is gesteld, deze kosten niet kunnen worden geschaard onder de noemer “huishoudelijke kosten” als bedoeld in de huwelijkse voorwaarden.
Het hof zal derhalve in zoverre de bestreden beschikking bekrachtigen.
13. De vrouw stelt nog in haar brief van 29 januari 2011, dat de helft van het oorspronkelijk geschonken bedrag aan haar zou moeten worden uitgekeerd, omdat – kort gezegd – de man het verloop van de rekeningen niet inzichtelijk heeft gemaakt. Het hof gaat hieraan voorbij nu het een op beider naam gestelde effectenrekening en en/of bankrekeningen betreft. De man stelt dat de vrouw bij der partijen financiën betrokken is geweest. Voor zover dat niet of nauwelijks het geval was, is dat (mede) een eigen keus van de vrouw geweest, zij had op enig ogenblik zelf bij de bank onderzoek/navraag kunnen doen.
14. De overige grieven van de vrouw, zoals de grieven betreffende het bevel tot verdeling en de verklaring tot uitvoerbaar bij voorraad, kunnen niet tot vernietiging van de bestreden beschikking leiden. Het hof merkt ten aanzien van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad nog ten overvloede op dat deze kan worden uitgesproken zowel op verzoek als ambtshalve.
Conclusie
15. Uit het voorgaande volgt dat de grieven van de vrouw gedeeltelijk slagen en derhalve dat het hof de bestreden beschikking wat betreft de echtelijke woning zal vernietigen en zal aanvullen in die zin dat de man aan de vrouw de helft van de waarde van de voormalig echtelijke woning dient te vergoeden, dat aan ieder der partijen de helft van de inboedelgoederen toekomt en dat het hof, weliswaar gedeeltelijk op andere gronden, de beslissing van de rechtbank voor het overige zal bekrachtigen.
Akte vermeerdering van de vordering in eerste aanleg (betaalde belastingaanslagen)
16. Bij akte vermeerdering van (het hof leest:) verzoek in eerste aanleg verzoekt de man op 26 januari 2011 het hof, uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de vrouw aan hem terugbetaalt een bedrag van € 11.559,25 uit hoofde van door hem ten behoeve van haar betaalde vermogensbelasting (box 3).
17. De vrouw heeft het verzoek gemotiveerd betwist. Zij heeft gesteld dat het verzoek tardief gedaan is, dat er geen deugdelijke onderliggende bewijsstukken zijn overgelegd en dat zij, gezien het tijdstip, onredelijk wordt bemoeilijkt in haar verdediging.
18. In beginsel kan een partij, in onderhavige zaak de man, in de loop van een procedure zijn verzoek vermeerderen. Het hof is echter van oordeel dat de man in dit geval zijn verzoek heeft vermeerderd in een zodanig laat stadium dat dit in strijd is met de goede procesorde. Het hof zal de vermeerdering dan ook buiten beschouwing laten. De man heeft zijn vermeerdering van verzoek immers pas gedaan nadat de mondelinge behandeling reeds had plaatsgevonden en partijen door het hof slechts waren uitgenodigd om nadere informatie te verschaffen omtrent – kort gezegd – de geldstromen tussen privé bankrekeningen en gezamenlijke bankrekeningen.
19. Mitsdien beslist het hof als volgt.
VERDERE BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de betreden beschikking ten aanzien van de verdeling van de echtelijke woning en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat aan de man en de vrouw ieder de helft van de verkoopopbrengst van de woning, na aftrek van eventuele verkoopkosten, toekomt;
bepaalt dat aan de man en de vrouw ieder de helft van de inboedelgoederen toekomt;
bekrachtigt de bestreden beschikking ten aanzien van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden / verdeling van de eenvoudige gemeenschap voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Dusamos, Pannekoek-Dubois en Mertens-de Jong, bijgestaan door mr. Wijkstra als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 oktober 2011.