GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector belasting
Nummer BK-10/00714
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer d.d. 11 oktober 2011
[X] te [Z], hierna: belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Capelle aan den IJssel, hierna: de Inspecteur,
op het hoger beroep van de Inspecteur tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 26 augustus 2010, nummer AWB 09/2340, betreffende de hierna vermelde beschikking en aanslag.
Aanslag, beschikking, bezwaar en geding in eerste aanleg
1.1. Bij beschikking als bedoeld in hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) is de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [a-straat 1] te [Z], vastgesteld op € 598.000. De waarde is vastgesteld naar de waardepeildatum 1 januari 2008 en de beschikking geldt voor het kalenderjaar 2009. In hetzelfde geschrift is voor het jaar 2009 wegens het genot krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de hiervoor vermelde onroerende zaak, een aanslag in de onroerendezaakbelasting van de gemeente Capelle aan den IJssel opgelegd.
1.2. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar tegen de beschikking en de aanslag afgewezen.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten tot een bedrag van € 644 en bepaald dat de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht van € 41 vergoedt.
Loop van het geding in hoger beroep
2.1. De Inspecteur is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 13 september 2011, gehouden te ’s-Gravenhage. Aldaar is de Inspecteur wel, doch belanghebbende niet verschenen. Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 19 juli 2011 aan belanghebbende op het adres [a-straat 1] te [Z], onder vermelding van plaats, datum en tijdstip uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Op 19 augustus 2011 is de enveloppe waarin de vorenbedoelde brief is verzonden, ongeopend ter griffie terugontvangen. Uit de - kennelijk door medewerkers van TNT Post - geplaatste aantekeningen op die enveloppe, die door de griffier in het dossier is gevoegd, leidt het Hof af dat de besteller van TNT Post op 20 juli 2011 geen gehoor heeft gekregen op het eerderbedoelde adres, dat hij toen aldaar een kennisgeving van aanbieding heeft achtergelaten met de mededeling dat de brief op het – kennelijk in die mededeling genoemde – postkantoor kon worden afgehaald, dat de brief niet op dat postkantoor is afgehaald, en dat TNT Post de enveloppe tenslotte heeft geretourneerd aan de afzender, te weten de griffier. Blijkens door de griffier aan de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens ontleende informatie, is belanghebbende sinds 1 mei 1998 in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens ingeschreven op het eerderbedoelde adres. De griffier heeft de brief bij gewone post op 19 augustus 2011 aan belanghebbende verzonden op dat adres.
2.3. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Op grond van de stukken van het geding is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door één van hen gesteld en op zichzelf aannemelijk, in hoger beroep het volgende komen vast te staan:
3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld en de procedure in eerste aanleg is door hemzelf gevoerd.
Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen
4.1. Tussen partijen is in geschil of de Inspecteur terecht in de proceskosten is veroordeeld. Niet in geschil is dat de Inspecteur terecht is veroordeeld in de vergoeding van het voor het instellen van het beroep betaalde griffierecht.
4.2. De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat de rechtbank hem ten onrechte in de proceskosten heeft veroordeeld. Hij voert hiertoe in de eerste plaats aan dat geen sprake is van een ernstige onzorgvuldigheid van de gemeente en in de tweede plaats dat door belanghebbende geen kosten zijn gemaakt die ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
4.3. Belanghebbende heeft gemotiveerd weersproken dat geen sprake is van een ernstige onzorgvuldigheid van de gemeente.
5.1. Het hoger beroep van de Inspecteur strekt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank voor zover deze betrekking heeft op de proceskostenveroordeling.
5.2. Belanghebbende concludeert, naar het Hof begrijpt, tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
6. De rechtbank heeft - voor zover hier van belang - als volgt overwogen:
”Het beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
De rechtbank ziet aanleiding om [de Inspecteur] met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen in de proceskosten. Deze kosten zijn overeenkomstig het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, zoals dit luidde ten tijde van het instellen van het beroep, vastgesteld op € 644,-- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,-- en wegingsfactor 1).
In de uitspraak op bezwaar staan cijfers met betrekking tot de inhoud van [belanghebbendes] woning opgenomen die niet overeenstemmen met het taxatieverslag (waarin voor de aanbouw aan de zijkant 65m3 is gehanteerd).
De in de beslissing op bezwaar gehanteerde maten verschillen ook weer van de maatvoering zoals opgenomen in de brief van 28 mei 2010; volgens welke brief het hoofdgebouw 498m3 groot is en de aanbouw aan de zijkant en achterzijde respectievelijk 65 en 46m3 groot zijn.
Tevens staat in de uitspraak op bezwaar vermeld dat de serre aan de achterzijde in de waardering voor 2009 niet is meegenomen. In de stukken is daarvoor echter geen enkele aanwijzing te vinden. Zowel in het taxatieverslag als in het taxatierapport van 29 oktober 2009 is de serre aan de achterzijde beschreven en op geen enkele wijze is kenbaar dat die in de waardevaststelling niet is meegewogen.
Gelet op de reeds langer bestaande onduidelijkheid in de door [de Inspecteur] gehanteerde inhoudsmaten was er voor [belanghebbende] aanleiding om tegen deze beslissing op bezwaar op te komen.
De zinsnede over de serre aan de achterzijde is voor [belanghebbende] ook reden geweest om beroep in te stellen (zie zijn beroepschrift van 6 juli 2009).”
Beoordeling van het hoger beroep
7.1. Artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (tekst 2011) luidt als volgt:
De rechtbank is bij uitsluiting bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank, en van het bezwaar of van het administratief beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De artikelen 7:15, tweede tot en met vierde lid, en 7:28, tweede lid, eerste volzin, derde en vierde lid, zijn van toepassing. Een natuurlijke persoon kan slechts in de kosten worden veroordeeld in geval van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de kosten waarop een veroordeling als bedoeld in de eerste volzin uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop bij de uitspraak het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.
7.2. Vorenbedoelde nadere regels zijn neergelegd in het Besluit proceskosten bestuursrecht. Artikel 1 van dat besluit luidt, voor zover van belang, als volgt:
Een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 onderscheidenlijk een vergoeding van de kosten als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, of 7:28, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan uitsluitend betrekking hebben op:
a. kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand,
b. (…),
c. reis- en verblijfkosten van een partij of een belanghebbende,
d. verletkosten van een partij of een belanghebbende,
(…)
7.3. De rechtbank heeft - vanwege de handelwijze van Inspecteur jegens belanghebbende - geoordeeld dat belanghebbende recht heeft op een proceskostenvergoeding. Blijkens de berekening van het bedrag van de aan belanghebbende toegekende proceskosten, heeft de rechtbank klaarblijkelijk aansluiting gezocht bij de berekening van de vergoeding voor beroepsmatig door een derde aan belanghebbende verleende rechtsbijstand. Gesteld noch gebleken is dat aan belanghebbende beroepsmatige rechtsbijstand is verleend. Geconcludeerd moet derhalve worden dat de rechtbank de Inspecteur ten onrechte heeft veroordeeld tot vergoeding van proceskosten. Aangezien overige door belanghebbende gemaakte kosten die op grond van het Besluit voor vergoeding in aanmerking komen gesteld noch gebleken zijn, dient te worden beslist als volgt.
7.4. Gelet op het vorenstaande is het hoger beroep gegrond en dient te worden beslist als hierna vermeld.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Het Gerechtshof vernietigt de uitspraak van de rechtbank, doch alleen voor zover deze betrekking heeft op de proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. P.J.J. Vonk, Chr.Th.P.M. Zandhuis en H.J. van den Steenhoven, in tegenwoordigheid van de griffier mr. L. van den Bogerd. De beslissing is op 11 oktober 2011 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.