GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 26 oktober 2011
Zaaknummer : 200.089.897.01
Rekestnr. rechtbank : F1 RK 11-35
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. S. Salhi te ’s-Gravenhage,
[de man],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. J. Oversluizen te Rotterdam.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 30 juni 2011 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 22 april 2011 van de rechtbank Rotterdam.
De man heeft op 9 augustus 2011 een verweerschrift ingediend.
De zaak is op 14 september 2011 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de advocaat van de vrouw;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.
De vrouw is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is, voor zover in hoger beroep van belang, uitgesproken de echtscheiding tussen partijen, gehuwd op [datum] te [plaats].
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grond tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de tussen partijen uitgesproken echtscheiding.
2. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het verzoek tot echtscheiding af te wijzen.
3. De man bestrijdt het beroep en verzoekt het hoger beroep ongegrond te verklaren, de bestreden beschikking te bevestigen en de vrouw te veroordelen in de kosten van het geding.
4. De vrouw stelt zich in haar eerste twee gronden op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte Nederlands recht op de echtscheiding van toepassing heeft verklaard. Volgens haar is Marokkaans recht van toepassing aangezien partijen naast de Nederlandse nationaliteit de Marokkaanse nationaliteit hebben en de man de sterkste band met Marokko heeft. De toekomst van de man is in Marokko gelegen, mede vanwege het feit dat hij tijdens het huwelijk te kennen heeft gegeven te sparen voor een huis in dat land. De vrouw stelt voorts nog dat volgens het Marokkaanse recht eerst alle mogelijkheden tot mediation of verzoening dienen te worden uitgeput, alvorens men kan spreken van ontwrichting van het huwelijk. De man meent dat de rechtbank terecht Nederlands recht op de echtscheiding heeft toegepast.
5. Het hof overweegt als volgt. Vaststaat dat beide partijen geen keuze voor Nederlands recht hebben uitgebracht conform artikel 1 lid 4 van de Wet conflictenrecht inzake ontbinding van het huwelijk en scheiding van tafel en bed (hierna: WCE). Wanneer partijen, zoals in dit geval, geen gezamenlijke rechtskeuze hebben uitgebracht en geen sprake is van een onweersproken rechtskeuze van één van de partijen, wordt de vraag welk recht toepasselijk is op het verzoek tot echtscheiding op grond van artikel 1 lid 1 sub a van de WCE in beginsel beheerst door het gemeenschappelijke nationale recht. In de onderhavige zaak staat voorts vast dat partijen beiden zowel de Marokkaanse nationaliteit als de Nederlandse nationaliteit bezitten. Indien een partij de nationaliteit van meer dan één land bezit, geldt op grond van artikel 1 lid 3 van de WCE als zijn nationale recht het recht van het land waarmee hij alle omstandigheden in aanmerking genomen de sterkste band heeft (de zogenaamde effectiviteitstoets).
6. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof gebleken dat de man al geruime tijd, te weten vanaf 18 januari 2005, ononderbroken in Nederland woont, gedurende een aantal maanden een uitkering heeft ontvangen, een Nederlandse opleiding tot taxichauffeur heeft gevolgd en deze ook heeft afgerond. Voorts is ter zitting in hoger beroep gebleken dat de man de Nederlandse taal goed verstaat en ook redelijk spreekt. De vrouw woont vanaf 1998 ononderbroken in Nederland alwaar zij een aantal jaren heeft gewerkt. Thans ontvangt zij, aldus de advocaat van de vrouw ter zitting, een WIA-uitkering. Gelet op deze omstandigheden is het hof met de rechtbank van oordeel dat beide partijen het nauwst verbonden zijn met Nederland en dat derhalve de Nederlandse nationaliteit de effectieve nationaliteit van partijen is. Het feit dat de man tijdens het huwelijk te kennen zou hebben gegeven te sparen voor een huis in Marokko, zo al juist, doet aan dit oordeel niet af.
7. Het vorenstaande leidt tot het oordeel dat op grond van artikel 1 lid 1 sub a in verbinding met lid 3 WCE, Nederlands recht van toepassing is op de echtscheiding, nu partijen het Nederlandse recht als hun gemeenschappelijk effectief nationaal recht hebben. De eerste twee gronden van de vrouw falen derhalve.
8. De vrouw stelt in haar derde grond dat het huwelijk tussen haar en de man niet duurzaam is ontwricht. Partijen wonen inmiddels enige tijd gescheiden. Het is voor de vrouw echter nog steeds onduidelijk waarom de man in 2010 de echtelijke woning heeft verlaten. De vrouw meent dat partijen door middel van bemiddeling door vrienden, familie of professionals, alle onenigheden die er bestaan kunnen uitpraten en uiteindelijk tot een verzoening kunnen komen. Voorts is de vrouw van mening dat de man enkel een huwelijk met haar is aangegaan ter verkrijging van een verblijfsvergunning. Zij voelt zich door de man gebruikt en vernederd en wenst ook om die reden niet haar medewerking te verlenen aan de echtscheiding.
9. De man stelt zich op het standpunt dat het huwelijk wel duurzaam is ontwricht nu partijen sinds oktober 2010 gescheiden van elkaar leven en de vrouw ook zelf te kennen heeft gegeven dat er sprake is van een zekere ‘ontwrichting’. Bovendien heeft de man inmiddels een nieuwe partner. De man heeft te kennen gegeven te volharden in zijn wens tot echtscheiding.
10. Het hof stelt voorop dat op grond van artikel 1:151 van het Burgerlijk Wetboek de echtscheiding op verzoek van één der echtgenoten kan worden uitgesproken, indien het huwelijk duurzaam is ontwricht. Voor het antwoord op de vraag of het huwelijk van partijen duurzaam is ontwricht, is van belang hoe de huidige – relationele – omstandigheden van partijen zijn. Nu partijen inmiddels een jaar feitelijk uiteen zijn, er sindsdien nauwelijks contact tussen hen is geweest, de man een nieuwe partner heeft en er, mede gelet op het feit dat de man persisteert bij zijn stelling dat het huwelijk duurzaam is ontwricht, geen uitzicht meer bestaat op een verzoening tussen partijen, is het hof van oordeel dat onder deze omstandigheden de duurzame ontwrichting van het huwelijk tussen partijen als vaststaand moet worden aangenomen, zodat de derde grond van de vrouw eveneens faalt. Het vorenstaande brengt met zich dat de bestreden beschikking zal worden bekrachtigd.
11. De man stelt in zijn verweerschrift dat de vrouw de echtscheidingsprocedure moedwillig heeft vertraagd door niet mee te werken aan de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking en door nog op het allerlaatste moment hoger beroep in te stellen. De man is hierdoor ten onrechte op kosten gejaagd en verzoekt dan ook de vrouw te veroordelen in de kosten van deze procedure.
12. Het hof ziet geen aanleiding in de door de man aangevoerde gronden, om af te wijken van de hoofdregel om tussen echtgenoten de kosten te compenseren.
13. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de kosten aldus dat ieder van partijen de eigen kosten zal dragen;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Kamminga, Stille en Linsen-Penning de Vries, bijgestaan door mr. Dooting als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 oktober 2011.