ECLI:NL:GHSGR:2011:BU5848

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
26 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.077.565.01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Labohm
  • A. van de Poll
  • M. Mertens-de Jong
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap na echtscheiding

In deze zaak gaat het om de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap tussen de vrouw en de man na hun echtscheiding. De vrouw heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikkingen van de rechtbank Rotterdam, waarin de echtscheiding werd uitgesproken en de verdeling van de gemeenschap pro forma werd aangehouden. De rechtbank had op 12 juni 2009 de echtscheiding uitgesproken en op 23 augustus 2010 de verdeling van de gemeenschap vastgesteld. De vrouw verzoekt het hof om de beschikkingen van de rechtbank te vernietigen en de verdeling van de gemeenschap opnieuw vast te stellen, terwijl de man verzoekt om de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek.

Het hof heeft de zaak op 24 juni 2011 mondeling behandeld, waarbij beide partijen en hun advocaten aanwezig waren. De rechtbank had in de bestreden beschikking de verdeling van de gemeenschap vastgesteld, waarbij de man bepaalde activa en passiva toegewezen kreeg, en de vrouw ook een aantal activa en passiva. De vrouw werd veroordeeld tot betaling van een bedrag aan de man ten titel van overbedeling. Het hof heeft de feiten van de zaak vastgesteld en is van mening dat de peildatum voor de verdeling van de gemeenschap de datum van de ontbinding van de huwelijksgoederengemeenschap is, namelijk 11 november 2009.

Het hof heeft de verdeling van de activa en passiva beoordeeld en vastgesteld dat beide partijen gelijk draagplichtig zijn voor de schulden. De vrouw heeft bezwaar gemaakt tegen de toedeling van bepaalde schulden aan haar, maar het hof heeft geoordeeld dat de hoofdregel is dat beide partijen in beginsel draagplichtig zijn voor de gemeenschapsschulden. De vrouw heeft ook grieven ingediend met betrekking tot de toedeling van de kapitaalverzekering en de belastingteruggaven, maar het hof heeft geoordeeld dat deze bedragen niet meer in de verdeling kunnen worden betrokken, omdat ze reeds waren geconsumeerd. Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking vernietigd en de verdeling van de gemeenschap vastgesteld, waarbij de eerdere toedelingen aan de man en de vrouw zijn bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 26 oktober 2011
Zaaknummer : 200.077.565/01
Rekestnr. rechtbank : F1 RK 08-2253 en F1 RK 09-330
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. O. Huisman te ’s-Gravenhage,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. A.A. van Ochten te Spijkenisse.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 22 november 2010 in hoger beroep gekomen van de beschikkingen van de rechtbank Rotterdam van 12 juni 2009 en 23 augustus 2010. Dit beroepschrift is namens de vrouw ingediend door mr. E.B. van den Ouden, advocaat te Oude Tonge.
Eveneens op 22 november 2010 is namens de vrouw een beroepschrift ingediend door mr. O. Huisman tegen de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 23 augustus 2010.
De man heeft op 13 januari 2011 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vrouw:
- op 3 december 2010 een brief van 2 december 2010 met bijlagen;
- op 8 december 2010 een brief van 7 december 2010;
- op 2 maart 2011 een brief van 28 februari 2011 met bijlage;
- op 14 juni 2011 een brief van diezelfde datum met bijlagen;
van de zijde van de man:
- op 9 juni 2011 een brief van 8 juni 2011met bijlagen.
De zaak is op 24 juni 2011 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikkingen.
Bij de beschikking van 12 juni 2009 heeft de rechtbank tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. Voorts heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, de behandeling ten aanzien van de verdeling van de gemeenschap pro forma aangehouden, teneinde partijen in de gelegenheid te stellen de verdeling van de gemeenschap verder in onderling overleg, mede aan de hand van gemaakte werkafspraken, te regelen.
De echtscheidingsbeschikking is op 11 november 2009 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, de verdeling van de gemeenschap vastgesteld. Het meer of anders verzochte is afgewezen.
Aan de man is toebedeeld:
- de inboedelgoederen, lijfsgoederen, kleding, sieraden en specifieke goederen die hij thans onder zich heeft;
- het spaarloon;
- de belastingteruggave van € 1.335,-;
- de Suzuki.
Aan de vrouw is toebedeeld:
- de inboedelgoederen, lijfsgoederen, kleding, sieraden en specifieke goederen die zij thans onder zich heeft;
- de restschuld van de hypotheek van € 3.000,-;
- de kapitaalverzekering;
- de belastingteruggave van € 2.857,-;
- de achterstand in de hypotheekaflossingen alsmede de boetes;
- de schuld bij Interbank;
- de schuld bij Wehkamp.
De vrouw is ten titel van overbedeling veroordeeld aan de man te betalen een bedrag van € 411,69.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap.
2. In het beroepschrift dat door mr. Van den Ouden is ingediend, verzoekt de vrouw het hof de beschikkingen van de rechtbank Rotterdam van 12 juni 2009 en 23 augustus 2010 te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de verdeling van de gemeenschap vast te stellen met inachtneming van de grieven zoals geformuleerd in het appelschrift, dan wel een zodanige uitspraak te doen als het hof juist acht.
3. In het beroepschrift dat door mr. Huisman is ingediend, verzoekt de vrouw het hof de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 23 augustus 2010 te vernietigen en, opnieuw beschikkende en uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de uitbetaalde waarde van de kapitaalverzekering bij Reaal en de aan de vrouw uitgekeerde belastingteruggave 2007 niet voor verdeling vatbaar zijn, de vrouw terzake de uitbetaalde waarde van de kapitaalverzekering en de belastingteruggave 2007 niets aan de man verschuldigd is, de schuld aan de SNS bank (de restschuld, de achterstand in de betaling van de hypothecaire rente en de boetes) aan de man toe te scheiden waarbij de vrouw recht heeft op verrekening van hetgeen zij reeds op die schuld heeft betaald en te bepalen dat de vrouw recht heeft op verrekening van de helft van de schuld bij de Interbank jegens de man, althans een dusdanige verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap van partijen vast te stellen als het hof juist acht.
4. De man bestrijdt beide beroepschriften en verzoekt het hof de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek, dan wel haar dit te ontzeggen, met bekrachtiging van de beschikking van 23 augustus 2010, zonodig onder aanvulling of verbetering van gronden, en met veroordeling van de vrouw in de kosten van deze procedure.
Twee beroepschriften
5. Zoals hiervoor vermeld, zijn namens de vrouw twee beroepschriften bij het hof ingekomen, ingediend door twee verschillende advocaten. Bij brief van 7 december 2010 heeft mr. Van den Ouden, op verzoek van mr. Huisman, het hof verzocht het door mr. Huisman ingediende beroepschrift te beschouwen als een aanvulling op het door mr. Van den Ouden ingediende beroepschrift. De advocaat van de man heeft deze brief eveneens ontvangen, en heeft vervolgens in het verweerschrift tegen de grieven uit beide beroepschriften verweer gevoerd.
6. Gelet op de inhoud van beide beroepschriften en het feit dat de man ruimschoots in de gelegenheid is geweest, en deze gelegenheid ook heeft genomen, om zich tegen beide beroepschriften te verweren, gaat het hof van beide beroepschriften uit.
7. Het hof heeft ter zitting een nadere toelichting van mr. Huisman gevraagd met betrekking tot de vraag hoe het petitum van de vrouw in hoger beroep nu dient te worden gelezen. De advocaat heeft daarop aangegeven dat het petitum zo moet worden gelezen dat de vrouw het hof verzoekt de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap conform artikel 3: 185 BW vast te stellen met inachtneming van hetgeen in de grieven is gesteld.
Peildatum
8. Het was het hof niet duidelijk of partijen een peildatum met elkaar zijn overeengekomen over de bepaling van de omvang van de huwelijksgoederengemeenschap en over de waardering van de goederen. In de tussenbeschikking van 12 juni 2009 is door de rechtbank overwogen dat als peildatum geldt 1 juni 2008, namelijk de datum van het feitelijk uiteengaan van partijen. Echter, ter zitting van het hof hebben beide advocaten, daarnaar gevraagd, niet nader kunnen aangeven wat hier exact mee wordt bedoeld, dit in het licht van het feit dat de echtscheidingsbeschikking op 11 november 2009 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
9. Gezien het feit dat partijen geen exacte invulling hebben kunnen geven aan hetgeen met de peildatum precies wordt bedoeld in dezen, gaat het hof uit van het wettelijk stelsel, te weten dat de datum van de ontbinding van de huwelijksgoederengemeenschap bepalend is voor de omvang van de huwelijksgoederengemeenschap. Voor wat betreft de waardering zal uitgegaan worden van de datum van de feitelijke verdeling, aangezien partijen niet anders zijn overeengekomen en nu de redelijkheid en billijkheid niet een ander tijdstip aanwijst.
De omvang van de huwelijksgoederengemeenschap
10. Voor de omvang van de huwelijksgoederengemeenschap is derhalve bepalend 11 november 2009. Het hof gaat uit van de opsomming zoals in het dictum van de rechtbank vermeld, welke opsomming door partijen niet is betwist.
Activa:
- de inboedel, lijfsgoederen, kleding, sieraden en specifieke goederen van partijen
- het spaarloon
- de belastingteruggave van de man van € 1.335,-
- de belastingteruggave van de vrouw van € 2.857,-
- de kapitaalverzekering
- de Suzuki
Passiva:
- de restschuld van de hypotheek van € 3.000,-
- de achterstand in de hypotheekaflossingen alsmede de boetes
- de schuld bij Interbank
- de schuld bij Wehkamp.
11. Het hof stelt vast dat tot de huwelijksgemeenschap ook nog behoorde een auto, merk Toyota. Echter, nu de vrouw ter zitting van het hof heeft verklaard dat deze auto voor de peildatum van 11 november 2009 is verkocht en de man dit niet heeft weersproken, behoort deze niet meer tot de door het hof te verdelen gemeenschap.
12. Het hof dient thans de verdeling vast te stellen conform artikel 3: 185 BW, rekening houdend met de redelijkheid en billijkheid.
Hypotheekschuld
13. De vrouw is het er niet mee eens dat de rechtbank de achterstand in de hypotheekbetalingen en de boetes voor haar rekening heeft laten komen zonder dat zij recht heeft op verrekening van de helft hiervan met de man. Door de vrouw wordt erkend dat de schuld aan de hypotheekbank is opgelopen in de periode dat zij woonachtig was in de woning. Volgens de vrouw was de man op de hoogte van dit feit.
14. De man stelt dat de voormalige echtelijke woning op 1 december 2009 is verkocht en overgedragen aan een derde. Op 1 oktober 2008 heeft de vrouw de woning zonder enig overleg verlaten en een andere woning betrokken. Op dat moment was het nog niet bekend hoe en wanneer de echtelijke woning zou worden verkocht. De vrouw heeft er zelf voor gekozen een woonsituatie te creëren waarin zij dubbele lasten zou dienen te voldoen, aangezien bij de beschikking van de rechtbank Rotterdam het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning aan de vrouw werd toegewezen en uitdrukkelijk is bepaald dat de vrouw de lasten van de echtelijke woning diende te voldoen.
15. Het hof overweegt als volgt. Vast staat dat de voormalige echtelijke woning alsmede de hypothecaire geldlening behoorden tot de voormalige huwelijksgoederengemeenschap van partijen. Naar het oordeel van het hof is een hypothecaire geldlening een gemeenschapsschuld en op grond van de hoofdregel zijn beide partijen in beginsel gelijk draagplichtig voor deze schuld. Partijen zijn op 21 mei 2008 feitelijk uit elkaar gegaan en op dat moment was reeds het besluit genomen tot verkoop van de woning. Op 8 april 2008 is aan Marcel Bal Makelaardij verkoopopdracht verstrekt tot verkoop van de woning. Bij voorlopige voorzieningen van 10 juli 2008 is bepaald dat de vrouw het uitsluitend gebruik van de woning heeft onder gehoudenheid van haar om de lasten te voldoen. Vast staat dat de vrouw vanaf 1 oktober 2008 de woning heeft verlaten en vast staat dat de vrouw slechts een zeer gering inkomen heeft. Gezien het feit dat partijen feitelijk in mei 2008 uit elkaar zijn gegaan, kort daarvoor de woning reeds in verkoop hebben gegeven en de vrouw de woning feitelijk op 1 oktober 2008 heeft verlaten, acht het hof het niet redelijk en billijk om af te wijken van de hoofdregel, te weten dat beide partijen gelijk draagplicht zijn voor een gemeenschapsschuld. Daaraan doet niet af dat bij voorlopige voorzieningen is bepaald dat de vrouw de lasten van de woning dient te voldoen, aangezien voorlopige voorzieningen slechts kunnen worden gekwalificeerd als een ordemaatregel en onder de gegeven omstandigheden acht het hof, alle omstandigheden van het betreffende geval in overweging nemende, het niet redelijk om consequenties te verbinden aan deze ordemaatregelen te meer omdat de vrouw vanaf 1 oktober 2008 de woning had verlaten en de woning vanaf die datum ook beschikbaar was voor de man.
16. Het vorenstaande brengt derhalve met zich mede dat beide partijen gelijk draagplichtig zijn voor de restschuld aan de SNS Bank. De grief van de vrouw treft derhalve doel.
Kapitaalverzekering
17. De vrouw stelt dat de rechtbank ten onrechte de kapitaalverzekering bij Reaal aan haar heeft toegedeeld onder verrekening van de uitgekeerde waarde van € 10.951,37 met de man. Partijen hebben gezamenlijk besloten tot uitkering van deze verzekering en het bedrag dat op een gezamenlijke rekening van partijen is gestort was bij het uiteengaan van partijen geconsumeerd.
18. De man is van mening dat de kapitaalsverzekering terecht aan de vrouw is toegedeeld. De vrouw heeft de handtekening van de man vervalst en het bedrag van de uitkering alleen geconsumeerd.
19. Het hof overweegt als volgt. Vast staat dat de uitkering van € 10.951,37 door de verzekeringsmaatschappij heeft plaatsgevonden ten tijde van de huwelijkse samenleving en niet bestreden is dat de uitkering is verteerd. Door de vrouw is erkend dat deze uitkering heeft kunnen plaatsvinden vanwege het feit dat zij de handtekening van de man onder een formulier van het verzekeringsbedrijf heeft geplaatst. De stelling van de vrouw dat dit volgens afspraak van partijen is gebeurd, is betwist en niet door de vrouw onderbouwd. De lotsverbondenheid van het huwelijk brengt echter nog niet met zich mede dat de vrouw door haar handelwijze in deze schadeplichtig wordt jegens de man door het op oneigenlijke wijze de verzekeringsmaatschappij tot uitkering te bewegen, te meer daar de gemeenschap met het bedrag ook gebaat is geweest.
20. Nu het bedrag van € 10.951,37 niet meer aanwezig is, kan dit ook niet meer in de verdeling worden betrokken. De grief van de vrouw slaagt derhalve.
Schuld Interbank
21. De vrouw stelt dat de rechtbank ten onrechte de schuld aan de Interbank aan haar heeft toegescheiden zonder verdere verrekening. Partijen hadden met elkaar afgesproken deze lening aan te gaan. Partijen hebben samen van deze lening geprofiteerd. Met de lening is de aanschaf van een Toyota gefinancierd en heeft de man een Suzuki gekocht.
22. De man betwist de stelling van de vrouw en is van mening dat er reden is om af te wijken van de hoofdregel en de schuld aan de vrouw toe te scheiden zonder enige verrekening. Zo heeft de vrouw ook hier zijn handtekening vervalst en als enige van de lening geprofiteerd. De Suziki heeft de man uit eigen middelen voldaan.
23. Het hof overweegt als volgt. Vast staat dat de vrouw de lening gedurende de huwelijkse samenleving is aangegaan en daarbij de handtekening van de man heeft vervalst. Vast staat eveneens dat het bedrag van € 24.000,- in de gemeenschap is gevallen. De lotsverbondenheid van het huwelijk brengt echter niet met zich mede dat de vrouw door het vervalsen van de handtekening van de man in deze schadeplichtig wordt jegens de man, nu de gemeenschap met dit bedrag is gebaat en de vrouw bovendien ook op eigen naam een dergelijke lening had kunnen afsluiten. Gelet op het vorenstaande verwerpt het hof ook het door de man ter zitting van het hof gedane beroep op artikel 1: 164 BW.
24. Nu partijen het hof, daarnaar gevraagd, niet hebben kunnen meedelen wat het saldo van de restschuld bij Interbank is op 11 november 2009, zal het hof slechts bepalen dat de man en de vrouw gelijk draagplichtig zijn voor deze schuld.
Belastingteruggaven 2007
25. De vrouw stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij ter zake de belastingteruggaven 2007 een bedrag van € 761,- aan de man verschuldigd is. De man heeft een voorlopige teruggave ontvangen van € 1.335,-. De door de vrouw ontvangen voorlopige teruggave in 2007 bedroeg € 2.857,- en dit bedrag is aangewend voor het voldoen van de vaste lasten van de gezamenlijke huishouding en was op het moment dat partijen uit elkaar gingen geconsumeerd.
26. De man deelt het standpunt van de vrouw niet. Hij stelt dat de vrouw de voorlopige teruggave privé heeft ontvangen en dat het geld niet ten algemenen nutte is besteed.
27. Het hof oordeelt als volgt. Ter zitting van het hof hebben partijen verklaard dat de belastingteruggaven voor de peildatum in de gemeenschap zijn gevallen. Voorts staat vast dat de bedragen op de peildatum reeds waren uitgegeven. Deze belastingteruggaven kunnen derhalve niet meer in de verdeling worden betrokken. De grief van de vrouw slaagt derhalve.
Schuld Wehkamp
28. De vrouw stelt in hoger beroep dat zij geen bezwaar heeft tegen toedeling aan haar van deze schuld van € 3.000,-, doch zij heeft er wel bezwaar tegen dat zulks geschied zonder nadere onderlinge verrekening. Partijen zijn in gemeenschap van goederen gehuwd en het betreft niet een bovenmatige schuld.
29. De man stelt dat de vrouw te kennen heeft gegeven dat de schuld aan haar diende te worden toegescheiden zonder nadere verrekening. De vrouw is de enige die aankopen bij de Wehkamp deed en heeft derhalve als enige van deze rekening geprofiteerd.
30. Het hof oordeelt als volgt. Tussen partijen staat vast dat de schuld gedurende de huwelijksgemeenschap is ontstaan. Op grond van de hoofdregel zijn beide partijen in beginsel draagplichtig voor deze schuld. Het hof ziet geen reden om van deze hoofdregel af te wijken. De enkele stelling van de man dat alleen de vrouw van deze lening bij Wehkamp heeft geprofiteerd is daartoe, mede bezien het feit dat de vrouw ter zitting onweersproken heeft gesteld dat zij ook kleding voor de dochter van partijen en hoeslakens en dergelijke via deze lening heeft aangeschaft, onvoldoende.
Aanslag gemeente [X]
31. De vrouw heeft ter zitting van het hof, onder verwijzing naar de bijlage bij de door haar in het geding gebrachte brief van 28 februari 2011, aangegeven nog een aanslag van de gemeente [X] betreffende de voormalige echtelijke woning in de verdeling te willen betrekken. Het betreft een aanslag OZB en rioolrechten van € 304,31 over het belastingjaar 2009.
32. Het hof oordeelt als volgt. Vast staat dat deze schuld betrekking heeft op de voormalige echtelijke woning en derhalve in de huwelijksgemeenschap valt. Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor in rechtsoverweging 15 is overwogen, ziet het hof ook hier geen reden om op grond van de redelijkheid en billijkheid af te wijken van de hoofdregel dat beide partijen in beginsel voor deze schuld draagplichtig zijn.
Conclusie
33. Gelet op het vorenstaande zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en, met in acht neming van hetgeen hiervoor is overwogen, de verdeling vaststellen. Nu door partijen geen grieven zijn gericht tegen de toedeling door de rechtbank aan de man van het spaarloon en de Suzuki, zal het hof overeenkomstig beslissen.
34. Derhalve wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking van 23 augustus 2010, behalve voor zover het betreft de compensatie van de proceskosten, en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de tussen de partijen bestaande gemeenschap van goederen wordt verdeeld als volgt:
aan de vrouw wordt toegescheiden:
- de inboedelgoederen, lijfsgoederen, kleding, sieraden en specifieke goederen die zij thans onder zich heeft;
aan de man wordt toegescheiden;
- de inboedelgoederen, lijfsgoederen, kleding, sieraden en specifieke goederen die hij thans onder zich heeft;
- het spaarloon;
- de Suzuki;
bepaalt dat partijen gelijk draagplichtig zijn voor de navolgende schulden:
- de restschuld aan de SNS Bank;
- de schuld aan Interbank;
- de schuld aan Wehkamp;
- de aanslag van de gemeente [X];
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Labohm, Van de Poll en Mertens-de Jong, bijgestaan door mr. Buiting als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 oktober 2011.