ECLI:NL:GHSGR:2011:BU5850

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
28 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
22-000718-10
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door alcoholgebruik en onvoorzichtig rijgedrag

Op 23 augustus 2009 vond in IJzendijke, Zeeuws Vlaanderen, een eenzijdig ongeval plaats waarbij de bijrijder van de auto, de beste vriend van de verdachte, om het leven kwam. De verdachte, die als bestuurder van het voertuig fungeerde, werd door het gerechtshof veroordeeld tot een werkstraf van 240 uur, een voorwaardelijke gevangenisstraf van 9 maanden met een proeftijd van 2 jaar, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 3 jaar. Het hof oordeelde dat de verdachte zeer onvoorzichtig en onoplettend had gereden, wat leidde tot het fatale ongeval. De verdachte had 1,02 promille alcohol in zijn bloed, terwijl voor hem als beginnend bestuurder een limiet van 0,2 promille gold. Eerder had hij al een transactie betaald voor het rijden onder invloed.

De verdachte was ontredderd door het verlies van zijn vriend en had moeite om zijn leven weer op te pakken, ondanks dat hij onder behandeling was. Het hof nam in overweging dat de verdachte verantwoordelijk was voor de dood van zijn beste vriend, wat een zware impact op hem had, maar dat dit niet opwoog tegen het leed dat hij de nabestaanden had aangedaan. De straf was bedoeld als een passende reactie op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan, met het oog op zowel generale als speciale preventie. Het hof vernietigde het eerdere vonnis van de rechtbank Middelburg en deed opnieuw recht, waarbij het de verdachte strafbaar verklaarde voor het primair ten laste gelegde feit.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000718-10
Parketnummer: 12-706523-09
Datum uitspraak: 28 november 2011
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Middelburg van 28 januari 2010 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag],
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 30 juni 2011 en 14 november 2011.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, alsmede is de verdachte de bevoegdheid ontzegd motorrijtuigen te besturen voor de duur van
36 maanden, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs reeds ingevorderd en ingehouden is geweest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 23 augustus 2009 te IJzendijke, gemeente Sluis, als verkeersdeelnemer), namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de N61, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, - na het gebruik van alcoholhoudende drank en/of met een (veel) hogere snelheid dan ter plaatse (gelet op de toen geldende omstandigheden)toegestaan en/of verantwoord was en/of met een snelheid die zo hoog was dat hij niet in staat is gebleken om (a) zijn motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was en/of (b) zijn motorrijtuig voortdurend onder controle te houden - met zijn voertuig zodanig rechts op zijn, verdachtes, weghelft te rijden/komen en/of (gedeeltelijk) naast de weg te komen dat hij in aanrijding, althans in botsing, is gekomen met één of meer voor hem, verdachte, rechts van de weg (in de berm) staande (berm)paaltje(s) en/of (vervolgens) in aanrijding, althans in botsing, te komen met een in (diezelfde) berm staand verkeersbord en/of uiteindelijk in de berm/op het talud/in de sloot tot stilstand te komen, waardoor een ander (de bijrijder in de door verdachte bestuurde personenauto) (genaamd [slachtoffer]) werd gedood, zulks terwijl hij verdachte dat motorrijtuig toen bestuurde, terwijl het alcoholgehalte van zijn bloed, bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 1.01. in elk geval hoger dan 0.2 milligram alcohol bloed bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en er sedert de datum dat aan hem, verdachte, voor de eerste maal een rijbewijs was afgegeven nog geen vijf jaren waren verstreken en de eerste afgifte van dat rijbewijs op of na 30 maart 2002 had plaatsgevonden.
en voor zover terzake het onder 1 tenlastelegging een veroordeling niet mocht kunnen volgen, terzake dat
1)
hij op of omstreeks 23 augustus 2009 te IJzendijke, gemeente Sluis, als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de N61, met zijn voertuig zodanig rechts op zijn, verdachtes, weghelft is gekomen/heeft gereden en/of (gedeeltelijk) naast de weg is gekomen dat hij in aanrijding, althans in botsing, is gekomen met één of meer voor hem, verdachte, rechts van de weg (in de berm) staande (berm)paaltje(s) en/of (vervolgens) in aanrijding, althans in botsing, is gekomen met een in (diezelfde) berm staand verkeersbord en/of uiteindelijk in de berm/op het talud/in de sloot tot stilstand is gekomen, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
en/of
2)
hij op of omstreeks 23 augustus 2009 te IJzendijke, gemeente Sluis, als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van verdachtes bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 1.01 milligram, in elk geval hoger dan 0,5 milligram, alcohol per milliliter bloed bleek te zijn, terwijl voor het besturen van een motorrijtuig een rijbewijs was vereist en sedert de datum waarop aan hem voor de eerste maal een rijbewijs was afgegeven nog geen vijf jaren waren verstreken en de eerste afgifte van het rijbewijs op of na 30 maart 2002 heeft plaatsgevonden.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 23 augustus 2009 te IJzendijke, gemeente Sluis, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de N61, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door zeer onvoorzichtig en onoplettend - na het gebruik van alcoholhoudende drank - met zijn voertuig zodanig rechts op zijn, verdachtes, weghelft te rijden/komen en (gedeeltelijk) naast de weg te komen dat hij in aanrijding is gekomen met voor hem, verdachte, rechts van de weg in de berm staande bermpaaltjes en vervolgens in aanrijding te komen met een in diezelfde berm staand verkeersbord en uiteindelijk in de berm/op het talud/in de sloot tot stilstand te komen, waardoor een ander (de bijrijder in de door verdachte bestuurde personenauto genaamd [slachtoffer], werd gedood, zulks terwijl hij verdachte dat motorrijtuig toen bestuurde, terwijl het alcoholgehalte van zijn bloed, bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 1.01. milligram alcohol bloed bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en er sedert de datum dat aan hem, verdachte, voor de eerste maal een rijbewijs was afgegeven nog geen vijf jaren waren verstreken en de eerste afgifte van dat rijbewijs na 30 maart 2002 had plaatsgevonden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
het primair bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, derde lid, onderdeel b, van deze wet.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft op 23 augustus 2009 als bestuurder van een auto te IJzendijke gereden. Deze rit is geëindigd in een zeer ernstig eenzijdig ongeval, waardoor één persoon om het leven is gekomen. De verdachte heeft na het nuttigen van alcohol en terwijl hij ten tijde van het plegen van het feit nog geen vijf jaar de beschikking had over zijn rijbewijs, zeer onvoorzichtig en onoplettend gereden.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 1 november 2011, waaruit blijkt dat de verdachte eerder een transactie heeft betaald wegens het besturen van een motorrijtuig na het nuttigen van alcoholhoudende drank.
Door verdachtes handelen is het leven aan [slachtoffer] ontnomen en is aan diens nabestaanden onpeilbaar leed berokkend, zoals ook blijkt uit de ter terechtzitting voorgedragen schriftelijke slachtofferverklaring. Door zijn handelen heeft de verdachte bovendien de verkeersveiligheid ernstig in gevaar gebracht. De verdachte heeft zijn verantwoordelijkheid als verkeersdeelnemer op uiterst laakbare wijze miskend.
In beginsel acht het hof de in eerste aanleg opgelegde straf en de door het openbaar ministerie geëiste straf passend en geboden.
In verband met de navolgende omstandigheden komt het hof evenwel tot een keuze voor een andere strafmodaliteit.
De verdachte zal de last van de wetenschap dat hij verantwoordelijk is voor de dood van zijn beste vriend zijn verdere leven met zich moeten meedragen. In zoverre heeft het ongeval ontegenzeggelijk ook op hem een diepe impact gehad, hoewel die impact minder diepgaand zal zijn dan het leed dat hij bij de nabestaanden van [slachtoffer] heeft aangericht. Volgens drs. J.G.W. van der Neut, GZ Psycholoog NIP, lijdt de verdachte aan een forse vitale depressie veroorzaakt door een post traumatische stress stoornis. Factoren die eraan hebben bijgedragen dat de post traumatische stress stoornis in een depressie is uitgemond, zijn schuld en schaamtegevoelens op basis van de onzekere introverte persoonlijkheid.
Gelet op het bovengenoemde vormt naar het oordeel van het hof een geheel onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf, alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf van de nader in het dictum te noemen duur, mede vanuit een oogpunt van generale en meer in het bijzonder ook speciale preventie, naar het oordeel van het hof een passende en geboden strafrechtelijke reactie. Daarnaast komt het het hof voor,om met name vanuit een oogpunt van verkeersveiligheid, voor het bewezen verklaarde feit een ontzegging van de rijbevoegdheid,
te bepalen van na te melden duur.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van de Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een werkstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Ontzegt de verdachte ter zake van het primair bewezen verklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 (drie) jaren.
Bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. M.P.J.G. Göbbels,
mr. T.W.H.E. Schmitz en mr. P.J. Wurzer, in bijzijn van de griffier mr. M.Th.A. de Ridder.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 28 november 2011.
Mr. P.J. Wurzer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.