ECLI:NL:GHSGR:2011:BU7577

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
18 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.091.468
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Labohm
  • A. Dusamos
  • J. Stollenwerck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing uitvoerbaar bij voorraad verklaring kinderalimentatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 18 oktober 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van een vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage. De man, appellant, heeft verzocht om de tenuitvoerlegging van het vonnis van 24 juni 2011 te schorsen, waarin hij was veroordeeld tot het betalen van kinderalimentatie. De man heeft zijn financiële situatie uiteengezet, maar het hof oordeelt dat hij geen volledig inzicht heeft gegeven in zijn financiële positie. De man heeft geen relevante financiële documenten overgelegd, zoals belastingaangiften of jaarrekeningen van zijn onderneming, waardoor het hof niet kan vaststellen of hij in staat is om de alimentatie te betalen.

De vrouw, geïntimeerde, heeft in haar verweer aangevoerd dat de man zijn verplichtingen niet nakomt en dat hij geen verzoek heeft ingediend tot wijziging van de kinderalimentatie. Het hof heeft de belangen van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat de vrouw een gerechtvaardigd belang heeft bij de betaling van de alimentatie. Het hof heeft vastgesteld dat de man onvoldoende bewijs heeft geleverd van zijn financiële situatie en dat hij in staat moet worden geacht om de alimentatie te voldoen.

Uiteindelijk heeft het hof de incidentele vordering van de man tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van het vonnis van de rechtbank afgewezen. De man is bovendien in de proceskosten van het incident veroordeeld, wat de kosten van de vrouw betreft. Dit arrest benadrukt het belang van het leveren van bewijs van financiële omstandigheden in alimentatiezaken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel
Zaaknummer : 200.091.468
Rolnummer rechtbank : 391864 KG ZA 11-412
arrest van d.d. 18 oktober 2011
inzake
[de man],
wonende te [gemeente],
appellant,
hierna te noemen: de man
advocaat: mr. A.W.M. Roozenboom te Schiedam
tegen
[de vrouw],
wonende te [gemeente],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. S. de Kluiver te ‘s-Gravenhage .
Het geding
Bij exploot van 20 juli 2011 is de man in hoger beroep gekomen van het vonnis van 24 juni 2011 van de voorzieningenrechter van de rechtbank te `s–Gravenhage tussen de partijen gewezen.
Voor de loop van het geding verwijst het naar hetgeen de voorzieningenrechter daaromtrent in het bestreden vonnis heeft gesteld.
In het exploot van de dagvaarding heeft de man schorsing gevraagd van de uitvoerbaar bij voorraad verklaring van het bestreden vonnis..
De vrouw heeft een antwoordconclusie genomen in het incident.
De vrouw heeft haar procesdossier aan het hof overgelegd en arrest gevraagd.
Beoordeling van het incident tot schorsing
Algemeen
1. Voor zover de man tegen de feiten geen bezwaren heeft geformuleerd gaat het hof uit van de feiten zoals deze door de voorzieningenrechter zijn vastgesteld.
2. De man vordert te schorsen de tenuitvoerlegging bij voorraad van het vonnis van de rechtbank `s-Gravenhage, sector civiel recht – voorzieningenrechter d.d. 24 juni 2011, totdat uw hof in de hoger beroepkwestie uitspraak heeft gedaan.
Belangenafweging
3. De man is van mening dat het vonnis van de voorzieningenrechter d.d. 24 juni 2011 berust op een kennelijke misslag. Immers, de uitvoerbaarheid van lijfsdwang mag op grond van art 588 Rv niet worden uitgesproken indien de schuldenaar, in deze de man, buiten staat is aan de verplichting waarvoor tenuitvoerlegging bij lijfsdwang wordt verlangd, te voldoen. De man is van mening dat de ten uitvoerlegging onrechtmatig is.
4. De man verwijst naar zijn persoonlijke situatie. Hij voert daartoe onder meer aan:
• De man is alleenstaand;
• Hij is woonachtig in een koopwoning;
• Hij heeft de zorg voor zijn zoon [kind] uit een andere relatie. In de zomervakantie verbleef [kind] in het kader van een omgangsregeling drie weken bij de man;
• De man werkt voor [A] BV;
• De man heeft een rekening courantschuld aan [A] BV van € 52.147;
• De man verricht ook werkzaamheden voor [B] BV;
• De man is de DGA van [C] Beheer BV;
• Zijn hypothecaire schuld bedraagt € 500.000.
• De man heeft een groot aantal schulden.
5. Door de vrouw is in haar verweer onder meer het navolgende na voren gebracht. Op 27 juni 2009 heeft zij een verzoek ingediend tot vaststelling van kinderalimentatie ten behoeve van het kind dat uit de relatie van de man en de vrouw is geboren. De rechtbank heeft bij beschikking van 9 maart 2010 de man veroordeeld om vanaf 29 juli 2009 ten behoeve van het kind van partijen een kinderalimentatie te voldoen van € 350 per maand. De man is van die beschikking niet in hoger beroep gegaan. De man weigert hardnekkig verificatoire bescheiden in het geding te brengen van zijn financiële positie. Bij tussenvonnis van 29 april 2011 van de voorzieningenrechter van de rechtbank te `s-Gravenhage is de man in de gelegenheid gesteld om bij de rechtbank een verzoekschrift in te dienen tot nihil stelling kinderalimentatie. De man heeft dit niet gedaan. De onderneming [B] BV te Breda waar de man werkzaam is, is volgens de vrouw een groot succes. De stelling van de man dat hij alleen bij [A] een salaris ontvangt van € 824 bruto acht de vrouw niet geloofwaardig.
6. Het hof overweegt als volgt. De belangen van partijen dienen tegen elkaar te worden afgewogen of al dan niet kan worden overgegaan tot ten uitvoerlegging van het bestreden vonnis. De vrouw heeft er een gerechtvaardigd belang bij dat de man de door de rechtbank opgelegde kinderalimentatie ook daadwerkelijk aan de vrouw zal voldoen. Ook naar maatschappelijke normen bezien heeft het betalen van kinderalimentatie een zeer hoge prioriteit. De voorzieningenrechter heeft alvorens op het gijzelingsverzoek te beslissen de man ruimschoots in de gelegenheid gesteld om een verzoekschrift in te dienen tot wijziging van de kinderalimentatie. De man heeft hieraan geen gevolg gegeven. Het is in beginsel aan de bodemrechter voorbehouden om een oordeel te geven of er al dan niet sprake is van een wijziging van omstandigheden die van dien aard is dat een vastgestelde onderhoudsbijdrage dient te worden gewijzigd. Nu de man nog steeds geen verzoek heeft ingediend tot wijziging van de kinderalimentatie moet het in het onderhavige geschil er voor worden gehouden dat de man in beginsel de opgelegde kinderalimentatie kan betalen. De feiten die de man in het onderhavige procedure stelt omtrent zijn financiële positie – welke feiten bovendien door de vrouw gemotiveerd zijn weersproken – zijn naar het oordeel van het hof ondeugdelijk. De man geeft niet aan de hand van belastingaangiften, belastingaanslagen, aaneensluitende en controleerbare financiële bescheiden een volledig inzicht in zijn financiële positie. Hij geeft fragmentarisch informatie, waardoor zijn financiële positie niet kan worden vastgesteld. Ook heeft de man geen jaarrekeningen in het geding gebracht van de besloten vennootschap waarvan hij directeur groot aandeelhouder is. Naar het oordeel van het hof heeft de man dan ook in het geheel niet aangetoond dat hij niet in staat is om de verschuldigde kinderalimentatie te voldoen. Het bedrag aan kinderalimentatie van slechts € 350,- staat in schril contrast tot de hypothecaire geldlening van de man van € 500.000, die de man klaarblijkelijk op basis van zijn inkomen heeft kunnen afsluiten Van de man kan voorts in redelijkheid worden verlangd dat hij zijn financiële situatie zodanig inricht dat hij de verschuldigde kinderalimentatie voldoet. Dit geldt temeer nu de man – anders dan zijn vordering in hoger beroep suggereert - geen beroep heeft ingesteld tegen de beschikking waarbij hem de meeromschreven onderhoudsplicht is opgelegd. Met inachtneming van het bovenstaande is het hof niet van een noodsituatie of onmacht gebleken.
7. Het hof is derhalve van oordeel dat er geen gronden aanwezig zijn tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad-verklaring van het vonnis van de voorzieningenrechter van 24 juni 2011 van de rechtbank te `s-Gravenhage
8. De incidentele vordering dient te worden afgewezen.
Proceskosten
9. Gezien de wijze waarop de man procedeert acht het hof termen aanwezig om de man in de kosten te wijzen van dit incident.
Beslissing
Het hof:
wijst de incidentele vordering van de man tot schorsing van de ten uitvoorlegging van het vonnis van de rechtbank `s-Gravenhage, sector civiel van 24 juni 2011 af;
veroordeelt de man in de kosten van het incident, aan de zijde van de vrouw tot deze uitspraak begroot op € 1.442:
- vastrecht € 284
- salaris advocaat € 1158
te betalen aan de griffier van dit hof, die daarmee zal handelen overeenkomstig het bepaalde in art 243 Rv.
Dit arrest is gewezen door mrs. Labohm, Dusamos en Stollenwerck en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 oktober 2011 in aanwezigheid van de griffier.