Rolnummer: 22-002719-10
Parketnummers: 09-754157-09 en 09-645035-10
Datum uitspraak: 13 december 2011
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 21 april 2010 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1986,
[adres]
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 14 december 2010 en 29 november 2011.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte van het (ten aanzien van dagvaarding 09-754157-09) primair ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het bij die dagvaarding subsidiair ten laste gelegde alsmede ter zake van het (ten aanzien van dagvaarding 09-645035-10) primair ten laste gelegde veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts zijn beslissingen omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen genomen zoals nader in het vonnis omschreven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Aan de verdachte is bij beide voornoemde dagvaardingen achtereenvolgens en door het hof doorlopend genummerd ten laste gelegd dat:
1. primair
hij op of omstreeks 11 juli 2009 te 's-Gravenhage opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer 1] verstikt door omsnoerend en/of samendrukkend geweld op haar hals uit te oefenen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
1. subsidiair
hij of omstreeks 11 juli 2009 te 's-Gravenhage opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet tegen die [slachtoffer 1] geweld gebruikt, bestaande uit het uitoefenen van omsnoerend en/of samendrukkend geweld op de hals, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
2. primair
hij op of omstreeks 25 juni 2009 te Leiden met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een tas (inhoudende onder andere een portemonnee en/of een rijbewijs en/of een mobiele telefoon en/of NS artikelen), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] en/of de Nederlandse Spoorwegen, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
2. subsidiair
hij op of omstreeks 25 juni 2009 te Leiden opzettelijk een tas (inhoudende onder andere een portemonnee en/of een rijbewijs en/of een mobiele telefoon en/of NS artikelen), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] en/of de NS, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk(e) goed(eren) verdachte anders dan door misdrijf, te weten als gevonden voorwerp, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. primair
hij op 11 juli 2009 te 's-Gravenhage opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet, die [slachtoffer 1] verstikt door omsnoerend en samendrukkend geweld op haar hals uit te oefenen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
2. primair
hij op 25 juni 2009 te Leiden met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een tas (inhoudende onder andere een portemonnee en een rijbewijs en een mobiele telefoon en NS artikelen), toebehorende aan [slachtoffer 2] en/of de Nederlandse Spoorwegen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk van het leven beroven van een kwetsbare jonge vrouw. Deze vrouw leidde ondanks haar handicaps een zelfstandig leven en was in dat leven gelukkig, zoals blijkt uit de verklaringen van haar nabestaanden. Verdachte heeft haar dit leven, het meest kostbare dat een mens bezit, op brute wijze ontnomen. Met zijn handelen heeft de verdachte tevens onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden. Feiten als de onderhavige veroorzaken ook gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving.
Het hof rekent het de verdachte aan dat hij zelf geen enkel inzicht heeft willen geven in wat er zich op
11 juli 2009 heeft afgespeeld in zijn woning. Het hof gaat er van uit dat die opstelling van de verdachte het verwerkingsproces van de nabestaanden bemoeilijkt.
Verder heeft hij zich aan een diefstal schuldig gemaakt waarmee hij financiële schade heeft veroorzaakt en de slachtoffers overlast heeft bezorgd.
Blijkens een uittreksel Justitiële Documentatie van 15 november 2011, is verdachte eerder veroordeeld wegens het plegen van een geweldsdelict.
De verdediging heeft betoogd -verkort en zakelijk weergegeven- dat niet kan worden aangenomen dat de verdachte zonder meer behandeling behoeft enkel en alleen omdat hij het slachtoffer om het leven heeft gebracht terwijl evenmin mag worden aangenomen dat de verdachte niet aan gedragskundig onderzoek mee heeft willen werken, omdat hij niet aan zijn vermeende problemen zou willen werken. Bij de strafoplegging dient er rekening mee te worden gehouden dat de nog jeugdige verdachte een kans krijgt om af te rekenen en daarna gefaseerd terug kan stromen in de maatschappij om vervolgens daaraan weer deel te nemen. De oplegging van een onvoorwaardelijke langdurige gevangenisstraf zal met zich meebrengen dat de verdachte na de tenuitvoerlegging daarvan, gelet op zijn leeftijd, zijn gebrek aan opleiding en maatschappelijke participatie, weinig perspectief meer zal hebben om volwaardig aan de samenleving bij te dragen. Een deels voorwaardelijke gevangenisstraf zou een juiste straf zijn.
Het hof overweegt te dien aanzien als volgt.
Naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep stelt het hof vast dat de verdachte heeft geweigerd om mee te werken aan de totstandkoming van zowel pro justitia rapportage als rapportage van de reclassering. Het hof heeft in dat verband belang gehecht aan de brief van reclasseringswerker D.E. Ockerse-May, gedateerd 26 oktober 2009, de brief van drs. B.J.H. van der Hoeven, psychiater, gedateerd 16 oktober 2009 en het rapport van P.E. Geurkink en A.E. Grochowska, respectievelijk psycholoog en psychiater bij het Pieter Baan Centrum, gedateerd 18 maart 2010.
Daarmee heeft de verdachte onderzoek gedwarsboomd naar een mogelijke relatie tussen zijn persoon en het onder 1 bewezenverklaarde feit alsmede naar de vraag of er bij de verdachte ten tijde van het plegen van dat feit sprake was van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens waarvoor misschien behandeling geïndiceerd zou zijn om herhaling van een ernstig geweldsdelict als de onderhavige te voorkomen. Verder heeft de houding van de verdachte ter zake er toe geleid dat het hof niet is geïnformeerd over persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waarmee mogelijk in het voordeel van de verdachte rekening gehouden had kunnen worden bij het bepalen van de strafmaat.
Het door de verdediging ingenomen standpunt inhoudende dat aan de verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd dient te worden, zou betekenen dat aan de verdachte een gevangenisstraf opgelegd zou moeten worden die de duur van vier jaren niet te boven gaat. Naar het oordeel van het hof doet een dergelijke straf geen recht aan de ernst van het onder 1 bewezen verklaarde feit.
Het hof is van oordeel dat hem onder de gegeven omstandigheden - ondanks de jeugdige leeftijd van de verdachte- niets anders rest dan aan de verdachte op te leggen een zeer lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf om zo tot uitdrukking te brengen hoe ernstig met name het onder feit 1 bewezen verklaarde feit is en om de samenleving bescherming te bieden tegen een mogelijk nieuw ernstig strafbaar feit van de verdachte. Bij een afweging van de belangen van de verdachte en die van de samenleving, dienen de belangen van de samenleving in deze te prevaleren.
Het hof is van oordeel dat alles in aanmerking genomen de hierna te noemen straf, die ook door de rechtbank in eerste aanleg is opgelegd en door de advocaat-generaal in hoger beroep is gevorderd, passend en geboden is.
Vordering tot schadevergoeding nabestaanden
In het onderhavige strafproces hebben de directe nabestaanden zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 ten laste gelegde, tot een bedrag van EUR 14.518,50.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg volledig toegewezen bedrag EUR 14.518,50.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich ten aanzien van deze vordering gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezen verklaarde.
De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen.
Betaling aan de Staat ten behoeve van de nabestaanden
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
EUR 14.518,50 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van de nabestaanden.
Vordering tot schadevergoeding slachtoffer 2
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer 2] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 2 ten laste gelegde, tot een bedrag van EUR 614,-.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg volledig toegewezen bedrag EUR 614,-.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte niet betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 2 bewezen verklaarde.
De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen.
Betaling aan de Staat ten behoeve van slachtoffer 2
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van EUR 614,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van [slachtoffer 2]
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 57, 287 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [nabestaanden] terzake van het onder
1 bewezen verklaarde tot het bedrag van EUR 14.518,50 (veertienduizend vijfhonderdachttien euro en vijftig cent) aan materiële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de nabestaanden, een bedrag te betalen van EUR 14.518,50 (veertienduizend vijfhonderdachttien euro en vijftig cent) aan materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 107 (honderdzeven) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] terzake van het onder
2 bewezen verklaarde tot het bedrag van EUR 614,00 (zeshonderdveertien euro) aan materiële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2], een bedrag te betalen van EUR 614,00 (zeshonderdveertien euro) aan materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 12 (twaalf) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door mr. I.E. de Vries, mr. G. Knobbout en mr. M.J.J. van den Honert, in bijzijn van de griffier mr. R.T. Poort.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 13 december 2011.