Rolnummer: 22-002573-10
Parketnummer: 10-691200-08
Datum uitspraak: 14 december 2011
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 27 april 2010 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats ] op [geboortedag] 1984,
verblijfadres: FPK Assen, unit Het Dok, Dennenweg 9 te 9404 LA Assen.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 19 januari 2011 en 30 november 2011.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstaf voor de duur van vier jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts is bepaald dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld, met verpleging van overheidswege. Omtrent de vordering van de benadeelde partij is beslist als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 19 augustus 2008 te Rotterdam opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk met een vleesmes, althans een scherp/puntig voorwerp, in de borststreek, althans het (boven)lichaam, van die [slachtoffer] gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 19 augustus 2008 te Rotterdam opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk met een in het lichaam van die [slachtoffer] gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijf-fouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
De raadsman van de verdachte heeft zich ter terecht-zitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat - kort gezegd - de verdachte geen enkele vorm van opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer. Het slachtoffer zou tijdens een ruzie tussen hen beiden zelf en per ongeluk in het door de verdachte vastgehouden mes zijn gelopen. Aangezien er in het onderhavige geval sprake is van een noodlottig ongeval dient de verdachte te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde, aldus de raadsman.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Op grond van de zich in het dossier bevindende stukken en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep kan worden vastgesteld dat de verdachte en het slachtoffer op 19 augustus 2008, na terugkomst van een nacht samen stappen met het nodige alcohol- en cocainegebruik, naar de woning van de verdachte zijn gegaan. Na daar eerst samen nog (meer) wijn te hebben gedronken kregen zij ruzie over geld. Op enig moment besloot de verdachte om naar boven gaan om te gaan slapen. Op het moment dat de verdachte de trap op wilde lopen en het slachtoffer wederom over geld begon, is de verdachte terug naar het slachtoffer in de keuken gelopen en heeft hij daar een mes van het aanrecht gepakt. Vervolgens is dat mes, terwijl de verdachte dit nog steeds stevig in zijn rechterhand vasthield, diep in het lichaam van het slachtoffer terecht gekomen. Het slachtoffer is tengevolge van deze verwonding komen te overlijden. Het hof acht, op hierna te noemen gronden, het alternatieve scenario van een noodlottig ongeval onaannemelijk en acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het mes opzettelijk - namelijk middels een actief stekende beweging - in het lichaam van het slachtoffer heeft gestoken.
Vast staat dat het desbetreffende mes een lemmet had met een lengte van ongeveer 20 centimeter, terwijl de lengte van het steekkanaal ongeveer 23 centimeter was. Dit is, zoals door prof. dr. W. van de Voorde is aangegeven in zijn rapport van 11 september 2009, een sterke aanwijzing dat het mes met kracht in het lichaam van het slachtoffer is geduwd.
Voorts heeft prof. dr. Van der Voorde in zijn aanvullend verslag van 1 juni 2011 aangegeven dat het bij het slachtoffer geconstateerde letsel in de buikholte, in het bijzonder het steekkanaal, van voor-links naar achter-rechts (anatomisch gezien) verliep. Dit is derhalve een schuine intrede waarbij het slachtoffer schuin naar voor op het mes (in plaats van recht naar voren zoals verwacht bij "inlopen" op het mes) zou moeten zijn "ingevallen". De geconstateerde steekrichting valt moeilijker in overeenstemming te brengen met een louter accidenteel gebeuren en pleit eerder voor een steken door een rechtshandige in frontale positie met een horizontale zwaaibeweging, aldus Van der Voorde.
De andere deskundige, dr. Kubat, schat de kans dat er sprake is geweest van een ongeval ongeveer even groot als de kans dat er opzettelijk is toegestoken. Het hof is het derhalve niet eens met het standpunt van de verdediging dat de conclusies van dr. Kubat de stelling van het openbaar ministerie, dat de verdachte het mes met kracht in het lichaam van het slachtoffer heeft geduwd, ondermijnen.
Het hof is voorts van oordeel dat er weliswaar sprake is van verschil in opvatting tussen de twee genoemde deskundigen, doch het is aan het hof om deze standpunten te waarderen en om te bepalen of het hof bij een van deze opvattingen aansluiting zoekt. De hierna te noemen omstandigheden acht het hof daarbij van belang.
Het lemmet van het mes waarmee het slachtoffer is gestoken is relatief groot. De omstandigheid dat de verdachte heeft gestoken met een groot mes en dat hij dit mes tot aan het heft in de buik van het slachtoffer heeft gestoken, hetgeen een krachtig steken moet zijn geweest, pleit tegen een ongevalscenario.
Weliswaar heeft de verdachte ter terechtzitting het stellige standpunt ingenomen dat hij niet opzettelijk heeft gestoken maar dat er sprake was van een ongeluk doordat het slachtoffer in het mes is gelopen, maar die stelligheid wordt door het hof sterk gerelativeerd, nu de verdachte ter terechtzitting eveneens heeft verklaard dat hij die nacht dronken was en niet meer weet wat er in die luttele seconden in de keuken precies is gebeurd. Dat de verdachte achteraf stelt dat het uiteindelijk ingetreden gevolg niet bedoeld was, doet daar niet aan af.
Tenslotte heeft het hof in zijn overweging betrokken de locatie waar het ongeval heeft plaatsgevonden, te weten een qua omvang relatief zeer smalle keuken. Het hof acht het onwaarschijnlijk dat het slachtoffer in een dergelijke smalle ruimte op een zodanige wijze in het mes is gelopen, dat het mes tot een lengte van ongeveer 23 centimeter in het lichaam is gedrongen.
Op grond van deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, wordt bewezen geacht dat de verdachte het mes actief in het lichaam van het slachtoffer heeft gestoken.
Het hof is van oordeel dat de verdachte, door met kracht met een groot mes te steken in de buikholte van een persoon, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat die persoon daardoor dodelijk letsel zou oplopen. Het is immers algemeen bekend dat de buikholte van een mens uiterst kwetsbare delen en organen bevat.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting van 30 november 2011 gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf, gelijk aan de tijd zoals die door de verdachte in voorarrest, te weten van 20 augustus 2008 tot en met 29 juli 2011, is doorgebracht. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: TBS) met voorwaarden, zoals geformuleerd in het maatregelenrapport van Reclassering Nederland d.d. 4 november 2011, zal worden opgelegd. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat als aanvullende voorwaarde dient te worden opgenomen dat de verdachte zich inspant om het contact met zijn adoptief ouders te herstellen. Tenslotte heeft de advocaat-generaal gevorderd dat voormelde maatregel van TBS met voorwaarden uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard.
Het hof heeft de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op bewezenverklaarde wijze schuldig gemaakt aan doodslag van [slachtoffer]. De verdachte heeft het slachtoffer met een mes in het lichaam gestoken tengevolge waarvan het slachtoffer is komen te overlijden.
Dit betreft een ernstig feit, waarvan de gevolgen op geen enkele wijze ongedaan kunnen worden gemaakt.
Het slachtoffer is door de verdachte het meest fundamen-tele recht, namelijk het recht op leven, ontnomen. De nabestaanden zullen de gevolgen van dit verlies altijd moeten dragen, zoals ook door de broer van het slachtoffer ter terechtzitting in hoger beroep tot uitdrukking is gebracht. Daarnaast schokt een feit als het onderhavige de rechtsorde en veroorzaakt het heftige gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 22 november 2011, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Namens de verdachte is aangevoerd dat er sprake is van overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg, nu de rechtbank niet binnen zestien maanden nadat de verdachte in verzekering was gesteld vonnis heeft gewezen. Het hof overweegt dienaangaande in lijn met de rechtbank dat in eerste aanleg op uitdrukkelijk verzoek van de verdediging een arbeidsintensieve en tijdrovende reconstructie is uitgevoerd. Onder deze omstandigheden kan het in belangrijke mate aan dat onderzoek toe te schrijven tijdsverloop, tussen de aanvang van de strafvervolging tegen de verdachte en zijn berechting, niet als onredelijk worden aangemerkt en zullen aan dat tijdsverloop dan ook geen gevolgen worden verbonden.
Voorts is namens de verdachte aangevoerd dat er sprake is van overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep, nu de behandeling in hoger beroep niet heeft plaatsgevonden binnen 16 maanden na het aanwenden van het rechtsmiddel. Het hof overweegt dienaangaande dat - voor zover er sprake is van een overschrijding van de termijn nu de voorlopige hechtenis van de verdachte per 29 juli 2011 is geschorst - deze overschrijding wederom mede het gevolg is geweest van het honoreren van een verzoek van de verdediging, namelijk een proefopname in de FPK te Assen. Het hof ziet derhalve geen reden hieraan gevolgen te verbinden.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof onder meer kennis genomen van de hierna - kort en achtereenvolgens - te bespreken schriftelijke bescheiden, te weten:
- het pro justitia rapport met aanvullende rapportage, respectievelijk d.d. 29 januari 2009 en 9 april 2010, door drs. T. 't Hoen, psycholoog;
- het pro justitia rapport met aanvullende rapportage, respectievelijk d.d. 10 februari 2009 en 9 april 2010, door A.M.M. van der Reijken, psychiater;
- het maatregelenrapport van Reclassering Nederland, d.d. 4 november 2011, door S. van den Arend.
De psycholoog en psychiater concluderen dat bij de verdachte sprake is van een ernstige reactieve hechtingsstoornis. Hierdoor heeft zich bij de verdachte een persoonlijkheidsstoornis ontwikkeld met trekken in theatrale, narcistische en borderline richting. De problematiek komt bij de verdachte tot uiting in onder meer zeer geringe impulscontrole en frustratietolerantie. Tevens is de verdachte zeer verslavingsgevoelig en is er sprake van alcoholmisbruik en middelengebruik, wat ook verklaard kan worden vanuit zijn persoonlijkheids-problematiek. Het gepleegde delict heeft onder invloed van alcohol en drugs plaatsgevonden. Omdat dit alcohol- en drugsgebruik verklaard kan worden vanuit de persoonlijkheidsproblematiek van de verdachte en dit middelengebruik een katalyserende rol kan hebben op de bij hem aanwezige impulsiviteit en agressiviteit, wordt geconcludeerd dat het gepleegde delict door die persoonlijkheidsproblematiek de verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend.
Het hof neemt deze conclusies ten aanzien van toerekeningsvatbaarheid over.
De psycholoog heeft in zijn rapportage aangegeven dat hij de kans op herhaling groot acht. De psychiater acht deze kans op herhaling zelfs zeer groot. De deskundigen verwijzen daarvoor naar het reeds vanaf heel jonge leeftijd bestaan van allerlei gedragsproblemen bij de verdachte, waarbij zijn zeer sterke verslavings-gevoeligheid en neiging naar het zoeken van prikkels complicerende factoren zijn. De vele, waaronder intensieve, behandelingen die de verdachte de afgelopen jaren heeft ondergaan, hebben niet het gewenste resultaat opgeleverd. Niettemin wordt het nodig geacht dat opnieuw wordt geprobeerd tot een behandeling te komen. Dit dient een langdurige behandeling te zijn waarbij veel structuur en duidelijkheid wordt geboden. Nu de verdachte onvoldoende in staat is om de hulpverlening zelf te organiseren of vol te houden, dient deze in een gedwongen kader te worden opgelegd. In hun rapporten van
29 januari 2009 en 10 februari 2009 adviseren beide gedragsdeskundigen daarom aan de verdachte de maatregel van TBS met voorwaarden op te leggen.
In hun aanvullende rapportages van 9 april 2010 adviseren beide deskundigen aan de verdachte de maatregel van TBS met dwangverpleging op te leggen indien de TBS met voorwaarden niet mogelijk is.
Ter terechtzitting in hoger beroep van 19 januari 2011 is gebleken dat de juridische belemmering waar de rechtbank op stuitte bij het wijzen van haar vonnis, te weten de gemaximeerde gevangenisstraf bij de oplegging van TBS met voorwaarden, door de wetswijziging van artikel 38 van het Wetboek van Strafrecht per 1 januari 2011 is komen te vervallen. Het hof heeft vervolgens, op verzoek van de verdediging, besloten de behandeling van de onderhavige strafzaak onder meer aan te houden om een proefplaatsing van de verdachte in de Forensisch Psychiatrische Kliniek te Assen (hierna: FPK) te bewerkstelligen. Aan de hand van deze proefplaatsing diende de reclassering de (on)mogelijkheden van TBS met voorwaarden te onderzoeken en daaromtrent een maatregelenrapport op te stellen.
Uit het nadien binnengekomen maatregelenrapport van de reclassering d.d. 4 november 2011, opgemaakt en ondertekend door S. van der Arend, blijkt dat er op 1 juni 2011 een her-intake bij de FPK Assen heeft plaatsgevonden. De verdachte was in een eerder stadium, op 4 februari 2010, afgewezen door de FPK Assen omdat hij het delict ontkende en een twijfelachtige behandel-motivatie toonde. Voorafgaande aan deze her-intake heeft de verdachte een motivatiebrief moeten opstellen. Op 7 juni 2011 ontving de reclassering bericht dat de verdachte in aanmerking kwam voor een proefbehandeling op de Unit Het Dok, waarin is aangegeven dat betrokkene tijdens de intake meer verantwoordelijkheid nam voor zijn handelen tijdens het delict en meer in staat is zijn eigen aandeel hierin te zien. Met ingang van 29 juli 2011 heeft het hof de voorlopige hechtenis van de verdachte onder voorwaarden geschorst. De verdachte is sindsdien opgenomen in de FPK Assen en dient zich te houden aan de aanwijzingen en/of de voorschriften van zijn behandelaars van de FPK Assen en Reclassering Nederland. De bevin-dingen van het behandelteam van de PFK Assen zijn als volgt gerapporteerd door de reclassering:
"De bevindingen van het behandelingteam zijn dat de heer Van der Vorm veelal positief reageert op feedback maar soms kan hij daar ook moeite mee hebben. Betrokkene zit niet om woorden verlegen, weet het goed te brengen, maar deze presentatie lijkt een façade. Betrokkene lijkt voortdurend controle te willen houden en is op de vlucht voor zijn innerlijke leegte. Betrokkene heeft een lage frustratietolerantie. Hij is soms geneigd uit conflictsituaties weg te lopen. De indruk bestaat dat dit meestal uit onvermogen is maar soms ook uit krenking. Betrokkene is een kwetsbare man, is angstig en heeft last van paniekaanvallen. Bij toename van stress kan hij zich suïcidaal uiten. Aan de andere kant is hij geneigd het conflict of prikkels te zoeken. Op een enkele confrontatie na is de proefbehandeling goed verlopen. Betrokkene heeft geen waarschuwingen gekregen en controles op middelengebruik zijn negatief.
De bevindingen zijn dat betrokkene aan alle behandelonderdelen goed meewerkt, gemotiveerd overkomt zich actief toont en zich laat aanspreken c.q. sturen. Wel is de vraag of betrokkene behandeling vol zal houden als hij meer behandeldruk en/of tegenslag ervaart. Er zijn echter voldoende aanknopingspunten voor samenwerking met betrokkene, zodat hij kan doorstromen naar de reguliere behandeling. De behandelcoördinator van Het Dok, mevrouw B. Wemekamp, GZ psycholoog, gaf aan dat betrokkene geaccepteerd is voor de reguliere behandeling binnen de FKP Assen, unit Het Dok."
De reclassering acht het - mede gelet op voormelde bevindingen van het behandelteam FPK te Assen, alsmede de eerder genoemde rapportages van psycholoog drs. T 't Hoen en psychiater A.M.M. van der Reijken - verantwoord om uitvoering te geven aan de maatregel van TBS met voorwaarden. Daarbij worden, indien het hof tot die maatregel zou besluiten, een aantal voorwaarden geadviseerd.
De verdachte heeft zich ter terechtzitting van 30 november 2011 uitdrukkelijk bereid verklaard deze voorwaarden na te leven.
Het hof overweegt het navolgende.
Op het thans bewezenverklaarde misdrijf is een gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren gesteld.
Op grond van vorenstaande rapportages stelt het hof vast, dat er bij de verdachte ten tijde van het begaan van het strafbare feit een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond.
De veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen eist oplegging van de maatregel van TBS.
Gelet op de adviezen van de FPK Assen en de Reclassering Nederland komt het hof tot het oordeel dat kan worden afgezien van het bevel tot verpleging van overheidswege.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat oplegging aan de verdachte van een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur, alsmede de maatregel van TBS met voorwaarden, passend en geboden is.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof zal bepalen dat de op te leggen maatregel uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat als aanvullende voorwaarde dient te worden opgenomen dat de verdachte zich zal inspannen om het contact met zijn adoptief ouders te herstellen.
Het hof acht het van belang dat de verdachte aansluitend aan de proefbehandeling opgenomen kan blijven in het FPK Assen. Gelet hierop zal het hof de advocaat-generaal volgen in zijn vordering voor wat betreft de duur van de op te leggen gevangenisstraf en het opleggen van de, uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, maatregel van TBS met de door de reclassering genoemde voorwaarden. Het hof volgt de advocaat-generaal niet in het opnemen van de verzochte aanvullende voorwaarde, nu deze ziet op de persoonlijke relatie tussen de verdachte en zijn adoptief ouders en deze relatie niet (mede) het doel betreft dat met de terbeschikkingstelling wordt beoogd.
Vordering tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces heeft mr. J. van Weers zich namens de nabestaanden van het slachtoffer als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde, tot een bedrag van € 11.366,73.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg volledig toegewezen bedrag van € 11.366,73.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte niet inhoudelijk betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde.
De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen.
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 11.366,73 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van mr. J. van Weers.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 37a, 38, 38a en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld, onder de voorwaarden:
- dat de verdachte zich, aansluitend op de proefbehandeling, klinisch laat behandelen in de Forensisch Psychiatrische Kliniek (FPK) van de GGZ Drenthe te Assen of een vergelijkbare instelling, zolang dit door zijn behandelaars nodig wordt geacht;
- dat de verdachte zich na de klinische opname ambulant laat behandelen en/of begeleiden door een forensisch psychiatrische polikliniek, indien dit door de behandelaars en/of reclassering nodig wordt geacht;
- dat de verdachte zich na de behandeling in de FPK Assen laat opnemen in een RIBW, indien dit door de behandelaars en/of reclassering nodig wordt geacht;
- dat verdachte de aan hem voorgeschreven medicatie zal innemen en zich hierop zal laten controleren, zolang dit door zijn behandelaars nodig wordt geacht;
- dat de verdachte de aan hem voorgeschreven medicatie zal innemen dan wel zich toe zal laten dienen en zich zal laten controleren (bloedspiegelcontroles);
- dat de verdachte zich houdt aan de afspraken en aanwijzingen van zijn behandelaars en de reclassering;
- dat de verdachte zich onthoudt van alcoholconsumptie en drugsgebruik en zijn medewerking verleent aan controles daarop;
- dat de verdachte niet van adres verandert zonder toestemming van de reclassering;
- dat de verdachte zich onthoudt van het plegen van strafbare feiten;
- dat de verdachte zich begeleidbaar opstelt en openheid van zaken geeft omtrent alle leefgebieden;
- dat de verdachte meewerkt aan het hebben van een adequate dagbesteding.
Verklaart de opgelegde maatregel van terbeschikkingstelling uitvoerbaar bij voorraad.
Verstrekt aan de Stichting Reclassering Nederland de opdracht om aan de verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van de voorwaarden.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij terzake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van € 11.366,73 (elfduizend driehonderd-zesenzestig euro en drieënzeventig cent) bestaande uit materiële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 19 augustus 2008 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van mr. J. van Weers, een bedrag te betalen van € 11.366,73 (elfduizend driehonderdzesenzestig euro en drieënzeventig cent) bestaande materiële schade bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 91 (eenennegentig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 19 augustus 2008 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door mr. L.F. Gerretsen-Visser,
mr. W.P.C.M. Bruinsma en mr. I.P.A. van Engelen, in bijzijn van de griffier mr. R.W. van Zanten.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 14 december 2011.