ECLI:NL:GHSGR:2011:BU8397

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
13 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
MHD 200.089.376
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verrekening van partneralimentatie en vorderingen uit boedelverdeling tussen gewezen echtgenoten

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Gravenhage op 13 december 2011, gaat het om een hoger beroep van een man tegen een vonnis van de rechtbank Middelburg. De man vordert terugbetaling van teveel betaalde partneralimentatie na een verlaging met terugwerkende kracht. De vrouw heeft echter een oudere vordering op de man uit hoofde van een vonnis betreffende de boedelverdeling, waartegen nog niet is beslist in hoger beroep. Het hof oordeelt dat verrekening mogelijk is, ondanks het feit dat de vrouw zich beroept op een vordering die nog in hoger beroep is. De vrouw heeft twee grieven aangevoerd, waarbij zij stelt dat de man in de proceskosten veroordeeld dient te worden en dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met haar vordering op de man inzake de verdeling van de huwelijksgemeenschap.

Het hof overweegt dat de vrouw een beroep doet op verrekening van haar verplichting om de man € 11.853,10 te voldoen met een vordering van € 16.599,86 die zij op de man heeft uit hoofde van een vonnis van de rechtbank Middelburg. De man heeft dit bedrag niet betwist en het hof concludeert dat de man de vrouw dit bedrag verschuldigd is. De man kan geen vordering op de vrouw instellen, omdat zijn vordering lager is dan die van de vrouw. Het hof wijst de vorderingen van de man af en compenseert de proceskosten, zodat elk van partijen haar eigen kosten draagt. Dit arrest benadrukt de mogelijkheid van verrekening in het geval van tegenstrijdige vorderingen tussen gewezen echtgenoten, zelfs als een van de vorderingen nog in hoger beroep is.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Sector civiel recht
zaaknummer MHD 200.089.376
arrest van de zevende kamer van 13 december 2011 (bij vervroeging)
in de zaak van
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellante,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. S.E.C. Krijnen,
tegen:
[Y.],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. J.J. Brugge,
op het bij exploot van dagvaarding van 10 mei 2011 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank Middelburg gewezen vonnis van 16 februari 2011 tussen de man als eiser en de vrouw als gedaagde.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 75542/HA ZA 10-504)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven heeft de vrouw twee grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd, tot afwijzing van de vorderingen van de man met zijn veroordeling in de kosten.
2.2. Bij memorie van antwoord heeft de man de grieven bestreden.
2.3. Partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.
4. De beoordeling
4.1. Het gaat in deze zaak om het volgende.
4.1.1. Partijen zijn gewezen echtgenoten. Het huwelijk is ontbonden op 5 oktober 1998.
4.1.2. Bij beschikking van 19 mei 2010, welke beschikking in kracht van gewijsde is gegaan, heeft het Gerechtshof ’s-Gravenhage de door de man aan de vrouw verschuldigde per 1 januari 2008 geldende partneralimentatie van € 4.987,- per maand verlaagd tot € 4.343,- per maand met ingang van 1 mei 2008. Tevens is bepaald dat de vrouw het teveel ontvangen bedrag dient terug te betalen (zij het niet in het dictum). Ingevolge de indexering van de partneralimentatie per 1 januari 2009 is de man over 2009 verschuldigd een bedrag van € 4.512,38 per maand.
4.1.3. Bij beschikking van de rechtbank Middelburg van 8 september 2010 is voornoemde beschikking van het gerechtshof gewijzigd aldus dat de partneralimentatie over de maanden november en december 2009 is verlaagd tot € 3.187,97 per maand.
4.1.4. De man berekent dat hij in de periode 2008 en 2009 (tot en met oktober 2009), ook nog rekening houdende met in de inleidende dagvaarding nader omschreven andere kwesties, de vrouw in totaal een bedrag van € 11.853,10 te veel heeft betaald.
4.1.5. In het onderhavige geding heeft de rechtbank Middelburg, nadat advocaten van de vrouw zich hadden onttrokken, de vordering van de man toegewezen en de vrouw veroordeeld de man € 11.853,10 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 oktober 2010 tot aan de dag van voldoening. Voorts is de vrouw veroordeeld in de proces- en de nakosten.
4.1.6. De vrouw heeft tegen dit vonnis twee grieven aangevoerd.
De eerste grief heeft betrekking op de proceskosten. Zij voert in de toelichting op de grief aan dat juist de man veroordeeld dient te worden in de kosten omdat de man al een executoriale titel had voor de terugbetaling, namelijk die van het gerechtshof. De onderhavige procedure wordt mitsdien nodeloos gevoerd.
In de tweede grief stelt de vrouw dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met haar vordering op de man inzake de verdeling van de huwelijksgemeenschap.
4.2. Nu de man zijn vordering heeft beperkt tot de periode 2008 en 2009 tot en met oktober speelt de wijziging van de alimentatie per november 2009 geen rol. De man stelt ook niet over die maanden teveel aan partneralimentatie te hebben betaald.
4.3. De vrouw heeft niet de hoogte van het over genoemde periode teveel betaalde bedrag aan alimentatie (€ 11.853,10) betwist. Deze staat in hoger beroep mitsdien vast.
4.4. Vooraf overweegt het hof als volgt. In HR 2 mei 2003, NJ 2003/467, is beslist dat in zaken van levensonderhoud, verschuldigd krachtens Boek 1 BW, de verzoekschriftprocedure dwingend is voorgeschreven. Het ging in die zaak om een vordering tot nakoming van een alimentatieverplichting uit hoofde van een echtscheidingsconvenant.
In de onderhavige zaak gaat het om een vordering uit onverschuldigde betaling, althans tot nakoming van de terugbetalingsverplichting bepaald in de beschikking van het Gerechtshof ’s-Gravenhage.
Naar het oordeel van het hof geldt de door de Hoge Raad geformuleerde regel niet in het zich voordoende geval dat de (hoogte van de) alimentatie zelf niet in geding maar waar sprake is van een executiegeding. Daarvoor geldt het regime van artikel 438 Rv, althans dat van onverschuldigde betaling, zodat de vordering bij dagvaarding moet worden ingeleid.
4.5. De vrouw heeft in de toelichting op de eerste grief gesteld dat het onderhavige geding nodeloos wordt gevoerd omdat de man reeds een executoriale titel heeft. Anders dan de vrouw meent heeft de man zo’n titel niet. Het Gerechtshof ’s-Gravenhage heeft weliswaar bepaald dat het teveel betaalde door de vrouw moet worden terugbetaald, maar het hof heeft de man daarvoor geen executoriale titel (in het dictum) verschaft. Bovendien staat het hebben van een titel niet in de weg aan het entameren van een executiegeding in het zich hier voordoende geval dat de vrouw betwist iets aan de man verschuldigd te zijn. Het geding wordt mitsdien niet nodeloos gevoerd.
4.6. De vrouw beroept zich in grief 2 kennelijk op verrekening van haar verplichting om de man € 11.853,10 te voldoen met een vordering van € 16.599,86 die zij op de man heeft uit hoofde van een vonnis van de rechtbank Middelburg van 21 februari 2007 betreffende de boedelverdeling. De man heeft niet betwist dit bedrag uit hoofde van dat vonnis verschuldigd te zijn, noch stelt hij dit bedrag reeds aan de vrouw te hebben betaald.
De man stelt dat van dit vonnis in hoger beroep is gekomen, en dat weliswaar nog geen eindarrest is gewezen, maar dat te verwachten valt dat de vrouw terzake van de boedelverdeling juist hem een bedrag verschuldigd zal worden.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Een vonnis heeft rechtskracht tussen partijen zolang het niet vernietigd is en partijen hebben zich naar (het dictum van) dat vonnis te gedragen. Aldus staat voorshands vast dat de man de vrouw een bedrag van € 16.599,86 verschuldigd is. Niet ter zake doet of dat vonnis (het is niet overgelegd) al dan niet uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Aan een beroep op verrekening staat niet in de weg dat het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad is verklaard.
Ingevolge artikel 6:127 lid 1 BW zijn, nu de vrouw een beroep doet op verrekening, beide verbintenissen tot het gemeenschappelijk beloop verrekend. De man heeft bijgevolg geen vordering op de vrouw nu zijn vordering lager is dan die van de vrouw.
De man heeft evenmin een vordering op de vrouw terzake van wettelijke rente omdat de verrekening terugwerkt (artikel 6:129 lid 1 BW) en het vonnis van 21 februari 2007 ouder is dan de vordering van de man.
Er bestaat geen aanleiding om vooruit te lopen op een eindarrest van het gerechtshof in de boedelverdelingszaak nu dienaangaande (vrijwel) niets is gesteld.
4.7. De conclusie is dat het verweer van de vrouw slaagt, dat het vonnis waarvan beroep dient te worden vernietigd en dat de vorderingen van de man alsnog afgewezen moeten worden.
4.8. In de omstandigheid dat partijen gewezen echtgenoten zijn vindt het hof aanleiding om de proceskosten in eerste aanleg en hoger beroep te compenseren.
5. De uitspraak
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
en opnieuw recht doende:
wijst de vorderingen van de man af;
compenseert de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep aldus elk van partijen haar eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.A. Meulenbroek, W.H.B. den Hartog Jager en I.B.N. Keizer en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 13 december 2011.