Rolnummer: 22-006287-10
Parketnummer: 09-900438-10
Datum uitspraak: 12 december 2011
VERSTEK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 8 december 2010 in de strafzaak tegen de verdachte:
[Verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1974,
[adres]
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van
28 november 2011.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1 primair ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde ontslagen van alle rechtsvervolging. Ter zake van het onder 2 ten laste gelegde is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één maand, met aftrek van voorarrest, met beslissing omtrent de vordering van de benadeelde partij als nader in het vonnis omschreven.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 25 mei 2010 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten en/of een ontploffing teweeg te brengen in een vakantiewoning (villa 173) in het Kijkduinpark aan de [straatnaam], terwijl daarvan levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor medewerkers en/of bewoners van dat vakantiepark en/of gemeen gevaar voor goederen te duchten was, met dat opzet in die vakantiewoning:
- gaspitten heeft opengedraaid en/of
- een brandbare gel/vloeistof heeft uitgespoten/uitgegoten en/of
- een luciferdoosje heeft gepakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1. subsidiair, indien het voorgaande niet tot een bewezen verklaring en/of veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 mei 2010 te 's-Gravenhage ter voorbereiding van het te plegen misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten brandstichting en/of het teweegbrengen van een ontploffing terwijl daarvan levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen en/of gemeen gevaar voor goederen te duchten was, althans een te plegen misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, opzettelijk gas en/of brandbare gel/vloeistof en/of een luciferdoosje bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven en/of vervaardigd en/of voorhanden heeft gehad;
hij op of omstreeks 25 mei 2010 te 's-Gravenhage opzettelijk en wederrechtelijk een deurruit en/of televisie en/of tafel geheel of ten dele toebehorende aan vakantiepark Kijkduinpark, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door toen en daar opzettelijk en wederrechtelijk die ruit te breken en/of tegen die televisie en/of tafel te duwen/gooien/slaan/trappen.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Naar het oordeel van het hof is, overeenkomstig het standpunt van de advocaat-generaal, niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Daarnaast acht het hof niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair ten laste
gelegde heeft begaan.
Het hof overweegt ten aanzien van dit verwijt in het bijzonder het volgende.
Het hof stelt op grond van de zich in het dossier bevindende stukken vast dat de verdachte een deurruit van een vakantiewoning heeft gebroken en door die kapotte ruit naar binnen is gegaan.
Door de opsporingsambtenaren die naar aanleiding van een melding ter plaatse kwamen in de woning –die de verdachte op dat moment reeds had verlaten- is gerelateerd dat er in de woonkamer een spoor van vloeistof vanaf een fles met opdruk “Flame It” naar de bank liep en dat hun ambtshalve bekend is dat “Flame It” een ontvlambare stof is. Nu echter niet blijkt dat de vloeistof waaruit het spoor bestond en/of die zich in de fles bevond, op samenstelling is onderzocht, is naar het oordeel van het hof reeds om die reden niet vast komen te staan dat de verdachte brandbare gel/vloeistof voorhanden heeft gehad.
Wel stelt het hof - op grond van het relaas van diezelfde opsporingsambtenaren dat zij een sterke gaslucht roken, een sissend geluid uit het gasfornuis hoorden komen en bemerkten dat de vier gaspitten van het gasfornuis waren opengedraaid – vast dat de verdachte gas voorhanden heeft gehad. Daarnaast gaat het hof ervan uit dat de verdachte het luciferdoosje, dat in de gootsteen werd aangetroffen en kennelijk uit de verpakking van een welkomstpakket is gehaald, voorhanden heeft gehad. Door de schoonmaakdienst werd immers niet geconstateerd dat de lucifers reeds vóór de schoonmaak aanwezig waren in de woning en bevat het dossier geen aanwijzingen dat er in het uur nadat de vakantiewoning was schoongemaakt een ander in de woning is geweest.
Nu het dossier echter evenmin aanwijzingen bevat dat er op enig moment een lucifer is afgestreken dan wel dat dit is gepoogd en ook overigens niet blijkt van een beproefde poging van de verdachte om met de ten laste gelegde onderdelen schade toe te brengen, moet het er voor worden gehouden dat de verdachte op enig moment van zijn voornemen om met die onderdelen schade toe te brengen, heeft afgezien en de vakantiewoning heeft verlaten, zodat er, gelet op het bepaalde in artikel 46b van het Wetboek van Strafrecht, geen sprake is van voorbereiding. De enkele omstandigheid dat de verdachte de gaskranen niet heeft dichtgedraaid brengt naar ’s hofs oordeel niet mee dat geen sprake meer is van een vrijwillige terugtred in de zin van evengenoemde wetsbepaling. De verdachte dient derhalve ook van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 25 mei 2010 te 's-Gravenhage opzettelijk en wederrechtelijk een deurruit en televisie toebehorende aan vakantiepark Kijkduinpark, heeft vernield door toen en daar opzettelijk en wederrechtelijk die ruit te breken en/of tegen die televisie te duwen/gooien/slaan/trappen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte heeft zowel tegenover de politie als ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat hij zich niets kan herinneren van het gebeurde. Hij heeft verklaard dat hij reeds eerder in zijn leven periodes heeft meegemaakt waarvan hij zich niets kon herinneren en dat hij graag wil weten wat er met hem aan de hand is. De verdachte is daarom onderzocht door een psychiater en gedragsneuroloog.
Het hof heeft aldus acht geslagen op de Pro Justitia rapportage opgesteld en ondertekend door drs.
R. Thomassen, psychiater, d.d. 23 oktober 2010, alsmede op de Pro Justitia rapportage, opgesteld en ondertekend door prof.dr. C. Jonker, gedragsneuroloog, d.d.
15 oktober 2010. Beide rapporteurs delen hun conclusie inhoudende - kort en zakelijk weergegeven – dat er geen medisch verklaarbare oorzaak is gevonden voor de door de verdachte gestelde amnestische periode ten tijde van het bewezen verklaarde feit en doen geen van beiden uitspraak met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van de ten laste gelegde feiten.
Het hof overweegt, met in achtneming van de beschouwingen en de conclusies van deze deskundigen, dat er bij die stand van zaken geen aanleiding is om af te wijken van het uitgangspunt dat de verdachte die een strafbaar feit heeft begaan volledig toerekeningsvatbaar wordt geacht. Het hof acht de verdachte voor het onder 2 bewezen verklaarde feit derhalve volledig toerekeningsvatbaar.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de behandeling van de zaak zal worden aangehouden, nu de verdachte niet ter terechtzitting is verschenen, terwijl diens aanwezigheid is geboden om tot een goede strafeis te komen en heeft daarbij aangekondigd - zo de behandeling niet zou worden aangehouden – af te zullen zien van requisitoir. De advocaat-generaal heeft zich vervolgens gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan vernieling. Hij heeft de deurruit van een vakantiewoning gebroken, is door die kapotte ruit naar binnengegaan en heeft voorts op de onder 2 bewezen verklaarde wijze een televisie vernield. Door aldus te handelen heeft de verdachte veel overlast bezorgd en schade veroorzaakt.
Ten voordele van de verdachte heeft het hof acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 10 november 2011, waaruit blijkt dat de verdachte, ofschoon meermalen wegens misdrijf veroordeeld, de afgelopen vijf jaar niet onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 2 ten laste gelegde, tot een bedrag van EUR 863,00 en vergoeding van wettelijke rente.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het in eerste aanleg gevorderde bedrag.
De advocaat-generaal heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van EUR 409,00 materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 2 bewezen verklaarde.
De vordering van de benadeelde partij zal derhalve in zoverre worden toegewezen.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op. Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk is in de vordering. Deze vordering kan inzoverre slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
EUR 409,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 24c, 36f, 57 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) maand.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] terzake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van EUR 409,00 (vierhonderdnegen euro) aan materiële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 25 mei 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], een bedrag te betalen van EUR 409,00 (vierhonderdnegen euro) aan materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 8 (acht) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 25 mei 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door mr. G.P.A. Aler,
mr. R.M. Bouritius en mr. J.C.F. van Gelder, in bijzijn van de griffier mr. M.C. Bongaerts.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 12 december 2011.