Rolnummer: 22-005530-10
Parketnummer: 09-611642-09
Datum uitspraak: 1 december 2011
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 15 oktober 2010 in de strafzaak tegen de verdachte:
[Verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1929,
[adres]
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 17 november 2011.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis, met aftrek van het voorarrest, alsmede tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 2 jaren, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs ingevorderd is geweest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 30 maart 2009 te 's-Gravenhage als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (auto), daarmede rijdende over de weg, de kruising van de Stevinstraat met de Nieuwe Parklaan, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, als volgt te handelen:
hij, verdachte aldaar,
- niet de nodige voorzichtigheid in acht heeft genomen en/of onvoldoende aandacht heeft gehad voor het verkeer en/of de verkeerssituatie ter plaatse en/of (vervolgens) - rijdende op de Stevinstraat en naderende de kruising van voornoemde weg met de Nieuwe Parklaan, de kruising is opgereden zonder zich ervan te hebben vergewist dat de kruising vrij van verkeer was en/of (vervolgens)
- de kruising is opgereden en (daarbij) geen gevolg heeft gegeven aan een verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt (bord B6 en/of haaientanden), immers heeft hij geen voorrang verleend aan een inmiddels op die kruising rijdende bestuurder van een motorfiets, waardoor hij met zijn motorrijtuig tegen die motorrijder is gebotst, tengevolge waarvan die motorrijder ten val is gekomen, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer]) werd gedood;
Subsidiair
hij op of omstreeks 30 maart 2009 te 's-Gravenhage als bestuurder van een voertuig (auto), daarmee rijdende op de weg, de kruising van de Stevinstraat met de Nieuwe Parklaan, als volgt heeft gehandeld:
hij, verdachte aldaar,
- niet de nodige voorzichtigheid in acht heeft genomen en/of onvoldoende aandacht heeft gehad voor het verkeer en/of de verkeerssituatie ter plaatse en/of (vervolgens) - rijdende op de Stevinstraat en naderende de kruising van voornoemde weg met de Nieuwe Parklaan, de kruising is opgereden zonder zich ervan te hebben vergewist dat de kruising vrij van verkeer was en/of (vervolgens)
- de kruising is opgereden en (daarbij) geen gevolg heeft gegeven aan een verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt (bord B6 en/of haaientanden), immers heeft hij geen voorrang verleend aan een inmiddels op die kruising rijdende bestuurder van een motorfiets, waardoor hij met zijn motorrijtuig tegen die motorrijder is gebotst, tengevolge waarvan die motorrijder ten val is gekomen, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer]) werd gedood en/of door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof is van oordeel dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde. Het hof overweegt daartoe dat er naar het oordeel van het hof in de kern alleen sprake is geweest van het begaan van een enkele verkeersfout, te weten geen voorrang verlenen.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 30 maart 2009 te 's-Gravenhage als bestuurder van een voertuig (auto), daarmee rijdende op de weg, de kruising van de Stevinstraat met de Nieuwe Parklaan, als volgt heeft gehandeld:
hij, verdachte aldaar,
- niet de nodige voorzichtigheid in acht heeft genomen en onvoldoende aandacht heeft gehad voor het verkeer en de verkeerssituatie ter plaatse en(vervolgens)
- rijdende op de Stevinstraat en naderende de kruising van voornoemde weg met de Nieuwe Parklaan, de kruising is opgereden zonder zich ervan te hebben vergewist dat de kruising vrij van verkeer was en (vervolgens)
- de kruising is opgereden en (daarbij) geen gevolg heeft gegeven aan een verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt (bord B6 en/of haaientanden), immers heeft hij geen voorrang verleend aan een inmiddels op die kruising rijdende bestuurder van een motorfiets, waardoor hij met zijn motorrijtuig tegen die motorrijder is gebotst, tengevolge waarvan die motorrijder ten val is gekomen, waardoor een ander (die [slachtoffer]) werd gedood en door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het hem primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis, met aftrek van het voorarrest, alsmede tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 2 jaren, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs ingevorderd is geweest.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte is een kruispunt opgereden zonder daarbij voorrang te verlenen aan een op een voorrangsweg rijdende motorfiets. Hierdoor is een botsing ontstaan. De motorrijder is daarbij op zeer ongelukkige wijze ten val gekomen en aan de daarbij opgelopen verwondingen overleden. Dit is voor de nabestaanden van het slachtoffer een schokkende gebeurtenis die zij de rest van hun leven met zich mee zullen dragen.
Het verdriet van de nabestaanden door het overlijden van hun dierbare is zeer groot, zoals ook verwoord door de echtgenote van het slachtoffer in haar slachtofferverklaring.
Strafoplegging, in welke vorm ook, zal het verlies van hun dierbare naaste niet kunnen goedmaken. Strafoplegging dient dan ook in dit geval geen ander doel dan inscherping van de norm dat men zich voorzichtig dient te gedragen als men zich in het verkeer begeeft.
Ten voordele van de verdachte wordt door het hof meegewogen dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 4 november 2011, niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte ten aanzien van het subsidiair bewezenverklaarde tot een werkstraf voor de duur van 50 (vijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 25 (vijfentwintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde werkstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren werkstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Ontzegt de verdachte ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 2 (twee) jaren.
Bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. M.P.J.G. Göbbels, mr. C.J. van der Wilt en dr. G.J. Fleers, in bijzijn van de griffier mr. S. Hartog-Zamani.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 1 december 2011.
Dit arrest is bij ontstentenis van mr. M.P.J.G. Göbbels en dr. G.J. Fleers alleen door de oudste raadsheer en de griffier ondertekend.