GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector belasting
Nummers BK-11/00078 en 11/00465
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer d.d. 16 december 2011
[X] te [Z], hierna: belanghebbende,
en
de directeur van de Belastingdienst Centrale administratie, hierna: de Inspecteur,
betreffende de hierna vermelde naheffingsaanslagen en boetebeschikkingen.
Naheffingsaanslagen, boetebeschikkingen en bezwaar
1.1. De Inspecteur heeft met dagtekening 16 juni 2004 aan belanghebbende over de onderscheidene tijdvakken van 11 november 1999 tot en met 22 april 2000 en van 23 april 2000 tot en met 22 april 2001 twee naheffingsaanslagen in de motorrijtuigenbelasting opgelegd van € 443 respectievelijk € 986. In beide gevallen is met de naheffingsaanslag bij beschikking een boete vastgesteld van 100 percent van het bedrag van de aanslag.
1.2. Belanghebbende heeft tegen de naheffingsaanslagen en de boetebeschikkingen bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft bij in een geschrift, gedagtekend 22 februari 2006, vervatte uitspraken op bezwaar de naheffingsaanslagen gehandhaafd en de boeten verminderd, telkens tot op 50 percent van het bedrag van de aanslag.
Loop van het geding in hoger beroep
2.1. Belanghebbende heeft tegen de uitspraken van de Inspecteur beroep ingesteld bij de rechtbank Haarlem. Bij uitspraak van 14 december 2007, nummers AWB 06/4618 en 06/4619, heeft de rechtbank
- de uitspraken van de Inspecteur vernietigd,
- de naheffingsaanslagen en de boetebeschikkingen vernietigd en
- de Staat gelast het griffierecht van € 38 aan belanghebbende te vergoeden.
2.2. De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam. Bij uitspraak van 14 mei 2009, onder meer met de nummers 08/0081 en 0/00083 heeft dat Hof
- de uitspraak van de rechtbank vernietigd behoudens voor zover deze betrekking heeft op de proceskostenvergoeding en het griffierecht,
- de uitspraken van de Inspecteur betreffende de naheffingsaanslagen bevestigd,
- de uitspraken van de Inspecteur betreffende de boetebeschikkingen vernietigd en
- de boeten verminderd, elk tot op 10 percent van het bedrag van de aanslag.
2.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam beroep in cassatie ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. De Staatssecretaris van Financiën heeft incidenteel beroep in cassatie ingesteld.
2.4. Bij zijn arrest van 4 februari 2011, nummer 09/02509 (hierna: het verwijzingsarrest), heeft de Hoge Raad de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam vernietigd en het geding verwezen naar het Gerechtshof te ’s-Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing met inachtneming van het arrest.
2.5. Partijen hebben zich naar aanleiding van het verwijzingsarrest schriftelijk uitgelaten.
Zij hebben van elkaars schrifturen, waarvan de inhoud als hier ingelast moet worden beschouwd, kunnen kennisnemen. Het Hof rekent die schrifturen tot de gedingstukken.
2.6. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 4 november 2011, gehouden te ’s-Gravenhage. Beide partijen zijn verschenen.
Op grond van de stukken van het geding is, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een van hen gesteld en op zichzelf aannemelijk, het volgende komen vast te staan:
3.1. Op 29 januari 2004 heeft bij belanghebbende (een taxi-ondernemer) een onderzoek van de Belastingdienst plaatsgevonden. Van de bevindingen van dat onderzoek is een controlerapport, gedagtekend 5 april 2004, opgesteld. Het controlerapport vormde voor de Inspecteur aanleiding om op 16 juni 2004 van belanghebbende motorrijtuigenbelasting na te heffen wegens het ten onrechte toegepast zijn van de taxivrijstelling. Als tijdvak van naheffing is onderscheidenlijk op de aanslagbiljetten vermeld 11 november 1999 tot en met 22 april 2000 en 23 april 2000 tot en met 22 april 2001.
3.2. Het vorenstaande betreft het motorrijtuig met het kenteken [XX-XX-XX] (Nissan).
3.3. Belanghebbende is nog steeds de houder van dat motorrijtuig.
Beoordeling van het hoger beroep
4.1. Blijkens de reacties van partijen op het verwijzingsarrest hebben zij zich beiden op het standpunt gesteld dat de naheffingsaanslag over het tijdvak van 11 november 1999 tot en met 22 april 2000 en de opgelegde boete moeten komen te vervallen.
4.2. Met betrekking tot de naheffingsaanslag over het tijdvak van 23 april 2000 tot en met 22 april 2001 en de daarbij opgelegde boete heeft belanghebbende zich eveneens op het standpunt gesteld dat deze moeten komen te vervallen. Ter zitting heeft de Inspecteur zich, gelet op hetgeen is overwogen in het arrest van de Hoge Raad van 26 november 2010, nr. 09/00749 (LJN: BL6471), rechtsoverweging 3.4.2, en op de inhoud van het procesdossier, met dat standpunt verenigd.
4.3. Partijen zijn derhalve eenparig van mening dat de naheffingsaanslagen en de daarbij opgelegde boeten niet in stand kunnen blijven. Het Hof volgt partijen in die eensluidende conclusie. Bijgevolg dient te worden beslist als hierna is vermeld.
Proceskosten en griffierecht
5.1. Ter zitting van dit Hof heeft belanghebbende te kennen gegeven geen aanspraak te willen maken op vergoeding van in hoger beroep gemaakte proceskosten.
5.2. Nu de uitspraak van de rechtbank in stand blijft, wordt van de Inspecteur ter zake van het hoger beroep in de onderhavige, samenhangende zaken eenmaal een griffierecht geheven van € 443.
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. U.E. Tromp, J.T. Sanders en W.M.G. Visser, in tegenwoordigheid van de griffier mr. R.W. Otto. De beslissing is op 16 december 2011 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.