ECLI:NL:GHSGR:2011:BU9214

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
27 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
22-005540-10
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor gewapende overval op tuincentrum met gevangenisstraf en schadevergoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 27 december 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een verdachte die betrokken was bij een gewapende overval op een tuincentrum. De verdachte, geboren in 1989 en thans gedetineerd, was eerder door de rechtbank veroordeeld tot een gevangenisstraf van 43 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk. Het hof heeft de straf verhoogd naar 48 maanden, met dezelfde voorwaardelijke straf, en heeft de verdachte veroordeeld voor het in vereniging plegen van de overval, waarbij geweld en bedreiging met vuurwapens en een mes zijn gebruikt. De overval vond plaats op 28 december 2009 te Voorschoten, waarbij een aanzienlijk geldbedrag van 37.255 euro werd gestolen. De rechtbank had eerder de benadeelde partij Intratuin Voorschoten B.V. niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, maar het hof heeft de vordering van de benadeelde partij Sportbedrijf Gemeente Leiden toegewezen, met oplegging van een schadevergoedingsmaatregel. Het hof heeft ook overwogen dat de opname van vertrouwelijke communicatie in een arrestantenbus niet onrechtmatig was, omdat deze niet als een besloten plaats werd aangemerkt. De verdachte is vrijgesproken van een tweede ten laste gelegd feit, omdat er onvoldoende bewijs was. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de impact op de slachtoffers, wat heeft geleid tot een zwaardere straf dan eerder opgelegd.

Uitspraak

Rolnummer: 22-005540-10
Parketnummer: 09-753024-10 en 09-607799-10
Datum uitspraak: 27 december 2011
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 15 oktober 2010 in de strafzaak tegen de verdachte:
[Verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989,
thans gedetineerd in PI Utrecht - HvB locatie Nieuwegein te Nieuwegein.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 7 oktober 2011 en 13 december 2011.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het bij parketnummer 09-753024-10 ten laste gelegde en het bij parketnummer 09-607799-10 onder 1 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van
43 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts is de benadeelde partij Intratuin Voorschoten B.V. niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding en is de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij Sportbedrijf Gemeente Leiden geheel toegewezen, met de oplegging van een schadevergoedingsmaatregel.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep is ingevolge het bepaalde bij artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering niet gericht tegen de in eerste aanleg gegeven vrijspraak ter zake van het bij parketnummer 09-607799-10 onder 2 ten laste gelegde.
Voorts is bij vonnis, waarvan beroep, de vordering van de benadeelde partij Intratuin Voorschoten B.V. niet toegewezen. De benadeelde partij heeft zich niet opnieuw in hoger beroep gevoegd. De in het vonnis, waarvan beroep, gegeven beslissing op de vordering van de benadeelde partij Intratuin Voorschoten B.V. is derhalve niet aan het oordeel van het hof onderworpen.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voor zover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van dit hof onderworpen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is bij een tweetal inleidende dagvaardingen - waarvan de feiten, nu de zaken in eerste aanleg zijn gevoegd, door het hof zijn doorgenummerd - ten laste gelegd dat:
1. (parketnummer 09-753024-10)
hij op of omstreeks 28 december 2009 te Voorschoten tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen 37.255 euro, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Intratuin Voorschoten en/of [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] en/of een aantal medewerkers van Intratuin Voorschoten, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het met bivakmutsen op het hoofd die vestiging van Intratuin binnengaan en/of met (een) vuurwapen(s) en/of een mes bedreigen van die medewerkers en/of die [slachtoffer] en/of het - onder bedreiging van die/dat vuurwapen(s) en/of dat mes - dwingen van die medewerkers en/of die [slachtoffer] om op de grond te gaan liggen en/of (vervolgens) het op de rug bijeen binden van de handen van genoemde personen en/of het hardhandig omhoog trekken en/of met het mes in de zij prikken van één van die medewerkers en/of het dwingen van die medewerker om een kast en/of een kluis te openen;
2. (parketnummer 09-607799-10)
hij op of omstreeks 29 januari 2010 te Leiden tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit sportcomplex "3 Oktoberhal", gelegen aan de Smaragdlaan 99, heeft weggenomen een geldbedrag (van ongeveer 5323,83 euro) en/of (alle) kentekenbewijzen van een zestal voertuigen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Sportbedrijf Leiden, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), zulks na zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik te hebben gebracht door een ruit van een (buiten)deur in te gooien met een steen en/of een tegel en/of (vervolgens) een archiefkast om te duwen en/of (vervolgens) het pand in te klimmen en/of (vervolgens) een kantoorruimte te doorzoeken.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Het hof is van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2 ten laste is gelegd. Uit de zich in het dossier bevindende verslag van het OVC-gesprek tussen de verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] volgt dat de verdachte tegen die [medeverdachte] heeft gezegd dat hij "nog een slag heeft geslagen met [betrokkene]", bij "het CBR tegenover", dat zij "5000 (hebben) gepakt" en dat hij daarbij "die ruit kapot" gemaakt heeft. Naar oordeel van het hof kan hieruit niet voldoende bewijs worden afgeleid dat de verdachte doelt op de inbraak bij het Sportcomplex Gemeente Leiden, mede gelet op de ter terechtzitting in hoger beroep van 13 december 2011 afgelegde verklaring van de verdachte dat hij het in het gesprek had over een andere inbraak. Nu ander wettig en overtuigend bewijs ter zake van het onder 2 ten laste gelegde feit ontbreekt, dient de verdachte van dit feit te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 28 december 2009 te Voorschoten tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen 37.255 euro, toebehorende aan Intratuin Voorschoten en/of [slachtoffer], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] en een aantal medewerkers van Intratuin Voorschoten, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld bestonden uit het met bivakmutsen op het hoofd die vestiging van Intratuin binnengaan en met vuurwapens en een mes bedreigen van die medewerkers en die [slachtoffer] en het - onder bedreiging van die vuurwapens en dat mes - dwingen van die medewerkers en die [slachtoffer] om op de grond te gaan liggen en vervolgens het op de rug bijeen binden van de handen van genoemde personen en het hardhandig omhoog trekken en met het mes in de zij prikken van één van die medewerkers en het dwingen van die medewerker om een kluis te openen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
Rechtmatigheid van het OVC-gesprek
Ter terechtzitting in hoger beroep van 13 december 2011 heeft de raadsman van de verdachte - overeenkomstig de door hem overgelegde en aan het proces-verbaal gehechte pleitnota - bepleit dat de opname van het OVC-gesprek en de uitwerking daarvan van het bewijs dienen te worden uitgesloten. Daartoe heeft hij aangevoerd - kort en zakelijk weergegeven - dat de opname van vertrouwelijke communicatie op onrechtmatige wijze tot stand is gekomen, nu de uitvoerende opsporingsambtenaren niet zijn aangewezen door of namens de korpsbeheerder, noch over het vereiste certificaat van vakbekwaamheid beschikten (artikel 2, eerste lid, Regeling vakbekwaamheid technische hulpmiddelen strafvordering). Voorts hebben de uitvoerende opsporingsambtenaren niet binnen drie dagen na het plaatsen van het technisch hulpmiddel een proces-verbaal daarvan opgemaakt (artikel 126l, achtste lid, van het Wetboek van Strafrecht).
Het hof overweegt als volgt.
Op 25 maart 2010 heeft de rechter-commissaris op vordering van de officier van justitie een machtiging ex artikel 126l Wetboek van Strafvordering verleend voor het opnemen van vertrouwelijke communicatie met een technisch hulpmiddel in een personenbus ingericht voor het vervoer van gedetineerden. Hierbij heeft de rechter-commissaris overwogen dat een personenbus ingericht voor het vervoer van gedetineerden een besloten plaats betreft.
Van belang hierbij is dat er extra zware eisen worden gesteld aan de vereiste vakbekwaamheid van de opsporingsambtenaren wanneer er een besloten plaats wordt betreden. In dat geval is namelijk niet alleen vereist dat er een verklaring is afgegeven aan de opsporingsambtenaar in de zin van artikel 4 van de Regeling opnemen vertrouwelijke communicatie politie. Er dient ook voldaan te zijn aan de voorschriften betreffende de vakbekwaamheid van de opsporingsambtenaar die zijn vervat artikel 2 Regeling vakbekwaamheid technische hulpmiddelen strafvordering.
Blijkens het proces-verbaal Opnemen Vertrouwelijke Communicatie d.d. 8 april 2010, met nummer OBS 044.1-2010 is met betrekking tot de opsporingsambtenaren die het hulpmiddel hebben geplaatst en bediend een verklaring afgegeven als bedoeld in artikel 4 van de Regeling opnemen vertrouwelijke communicatie met betrekking tot de kennis en vaardigheden als bedoeld in artikelen 2 en 3 van deze regeling. Niet is echter gebleken dat deze opsporingsambtenaren waren aangewezen door de korpsbeheerder voor het betreden van de, in artikel 2 lid 2 Regeling vakbekwaamheid technische hulpmiddelen strafvordering genoemde, categorieën besloten plaatsen en dat zij beschikten over een certificaat van vakbekwaamheid in de zin van artikel 2 lid 1 van die regeling.
De desbetreffende ambtenaren waren derhalve wel in zijn algemeenheid bevoegd tot het plaatsen en bedienen van technische hulpmiddelen ter opname van vertrouwelijke communicatie. Niet is echter gebleken dat zij ook bevoegd waren dit te doen in gevallen waarin er een besloten plaats werd betreden.
Voorts is voorgenoemd proces-verbaal niet opgemaakt binnen drie dagen na het plaatsen en bedienen van het hulpmiddel, maar pas zes dagen later.
Besloten plaats?
Uit de Memorie van Toelichting op het wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met de regeling van enige bijzondere bevoegdheden tot opsporing (TK 1996-1997, 25403, nr. 3) volgt dat onder een besloten plaats, niet zijnde een woning, dient te worden verstaan een niet openbare en een niet voor iedereen toegankelijke plaats, zoals een erf of loods. Openbare en voor ieder toegankelijke gebouwen en plaatsen, zoals de hal van een ziekenhuis, een station of een winkel, vallen niet onder het begrip besloten plaats. Uit voornoemde Memorie van Toelichting volgt voorts dat wanneer deelnemers aan een gesprek in het openbaar zo praten dat zij door anderen zijn te verstaan, zij kunnen weten dat zij worden afgeluisterd en er derhalve geen sprake is van privacyschending.
Alhoewel een arrestantenbus een niet een voor iedereen toegankelijk vervoermiddel is, is het hof van oordeel dat een arrestantenbus niet valt aan te merken als een besloten plaats in de zin van artikel 126l Wetboek van Strafvordering en artikel 2 Regeling vakbekwaamheid technische hulpmiddelen strafvordering. Daartoe overweegt het hof dat een besloten plaats een plek is waar personen objectief gezien een redelijke verwachting mogen hebben omtrent de bescherming van hun persoonlijke levenssfeer. Anders dan in een eigen particulier voertuig, waarbij inzittenden ervan mogen uitgaan dat zij in alle vrijheid een gesprek met elkaar kunnen voeren, is het hof van oordeel dat de inzittenden van een arrestantenbus, waarin over het algemeen meerdere gedetineerden tegelijkertijd worden vervoerd en waarbij altijd een bestuurder aanwezig is, niet in redelijkheid kunnen verwachten dat zij in alle beslotenheid een gesprek met elkaar kunnen voeren. Nu een arrestantenbus naar oordeel van het hof geen besloten plaats betreft, is artikel 126l, tweede lid, Wetboek van Strafvordering en daarmee artikel 2 Regeling vakbekwaamheid technische hulpmiddelen strafvordering niet van toepassing. Het verweer ter zake van het in strijd handelen met artikel 2 Regeling vakbekwaamheid technische hulpmiddelen strafvordering moet mitsdien worden verworpen.
In ieder geval geen sprake van betreden besloten plaats
Ten overvloede overweegt het hof, voor zover een arrestantenbus wel als besloten plaats zou kunnen worden aangemerkt, dat er geen sprake is van het betreden van een besloten plaats in de zin van de Regeling vakbekwaamheid technische hulpmiddelen strafvordering. Volgens artikel 1 onder a van die regeling wordt namelijk onder het betreden van een besloten plaats verstaan:
"het zonder toestemming van de rechthebbende toegang verschaffen tot en afsluiten van een besloten plaats, op zodanige wijze dat dit voor de rechthebbende of andere gebruikers van de plaats niet kenbaar is".
De in artikel 2 van die regeling genoemde eisen gelden alleen wanneer een van de in artikel 2 lid 2 genoemde besloten plaatsen wordt betreden (zoals omschreven in artikel 1 van de regeling). Nu het echter een arrestantenbus betrof die in beheer is bij en ter beschikking staat van justitie, is geen sprake van een geval waarin zonder toestemming van de rechthebbende een plaats is betreden. Ook op deze grond dient het verweer betreffende de vakbekwaamheid van de opsporingsambtenaren te worden verworpen.
Indien wel een besloten plaats zou zijn betreden
Nog meer ten overvloede overweegt het hof, voor zover er wel sprake zou zijn van het betreden van een besloten plaats, dat ter zake van het plaatsen en bedienen van het hulpmiddel weliswaar de voorschriften van artikel 2, eerste lid, Regeling vakbekwaamheid technische hulpmiddelen strafvordering niet zijn nageleefd, maar dat met de constatering van dit vormverzuim kan worden volstaan.
Blijkens de voornoemde Memorie van Toelichting is het betreden van een besloten plaats, teneinde hulpmiddelen ten behoeve van het opnemen van vertrouwelijke communicatie te plaatsen, een meer ingrijpende en risicovolle bevoegdheid dan het opnemen van telecommunicatie. Nu het bij het plaatsen van de hulpmiddelen belangrijk is dat geen schade wordt aangericht, geen gevaar wordt veroorzaakt en de waarheidsvinding niet in gevaar wordt gebracht, is het gewenst dat deze bevoegdheid alleen kan worden opgedragen aan een bepaalde categorie opsporingsambtenaren. Het hof leidt hieruit af dat voor het plaatsen van technische hulpmiddelen in een besloten plaats bijzondere vakbekwaamheid wordt vereist in verband met het ingrijpende en risicovolle karakter van een dergelijke operatie. Echter in de onderhavige zaak betreft het plaatsen van een technisch hulpmiddel in een arrestantenbus die in beheer is bij en ter beschikking staat van justitie. Het installeren van een technisch hulpmiddel is daardoor niet meer ingrijpend en risicovol dan bij andere openbare plaatsen. Voorts is in de onderhavige zaak de waarheidsvinding niet in gevaar gebracht gelet op de - onbestreden - goede kwaliteit van de geluidsopname. Gelet op het belang van het geschonden voorschrift, de geringe ernst van het verzuim en de omstandigheid dat de verdachte door de niet-naleving van het voorschrift niet in zijn verdediging is geschaad, is het hof van oordeel dat aan het niet naleven van artikel 2, eerste lid, Regeling vakbekwaamheid technische hulpmiddelen strafvordering geen rechtsgevolg hoeft te worden verbonden.
Termijn opmaken proces-verbaal
Ter zake van het handelen in strijd met artikel 126l, achtste lid, Wetboek van Strafvordering overweegt het hof dat uit voornoemde Memorie van Toelichting volgt dat de bepaling slechts de verplichting schept om binnen drie dagen proces-verbaal op te maken van het feit dat de verdachte is afgeluisterd. Naar het oordeel van het hof hoeft het niet binnen de gestelde termijn opmaken van dit proces-verbaal niet te leiden tot bewijsuitsluiting, gelet op de geringe ernst van het verzuim en de omstandigheid dat de verdachte hierdoor niet in zijn verdediging is geschaad. Het hof verwerpt dan ook het verweer dat schending van artikel 126l, achtste lid, Wetboek van Strafvordering dient te leiden tot bewijsuitsluiting van de opname van het OVC-gesprek en de uitwerking daarvan.
Betrouwbaarheid van de vertaling van het OVC-gesprek
Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat de vertaling van het OVC-gesprek niet als bewijs kan worden gebezigd, omdat de verdachte die vertaling op sommige punten betwist en de vertaling derhalve onbetrouwbaar is. Voor de punten die door de verdachte worden betwist, verwijst de raadsman naar de ter terechtzitting in eerste aanleg van 30 juni 2010 afgelegde verklaring van de verdachte.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Ter terechtzitting in eerste aanleg van 30 juni 2010 heeft de verdachte verklaard dat de tolk het een en ander verkeerd heeft geïnterpreteerd. Voorts heeft de verdachte verklaard dat hij alles wat hij in het gesprek over het onderhavige feit heeft gezegd, wist uit zijn dossier of van zijn de medeverdachte [medeverdachte 2] die op dezelfde afdeling zat gedetineerd.
Het hof stelt voorop dat de handelswijze van de officier van justitie naar aanleiding van het tussenvonnis van
14 juli 2010 geen schoonheidsprijs verdient. Het hof is evenwel van oordeel dat de vertaling van het OVC-gesprek met de daarop door een geregistreerde en beëdigde tolk aangebrachte correcties betrouwbaar is en tot bewijs kan worden gebezigd. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de vertaling van het OVC-gesprek, en in het bijzonder hetgeen de verdachte in dat OVC-gesprek tegen zijn medeverdachte [medeverdachte] heeft gezegd, steun vindt in de overige bewijsmiddelen. Daar komt bij dat de verdediging het verzoek tot het opnieuw laten vertalen van het OVC- gesprek door een geregistreerd en beëdigd vertaler in de Marokkaans/Arabische en Marokkaans/Berberse taal, welk verzoek door dit hof ter terechtzitting van 7 oktober 2011 is ingewilligd, heeft ingetrokken. Het verweer is onvoldoende onderbouwd en wordt mitsdien verworpen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 43 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van voorarrest.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met zijn mededaders schuldig gemaakt aan een overval van een vestiging van Intratuin, waarbij de verdachte en zijn mededaders er niet voor zijn teruggedeinsd de slachtoffers te bedreigen met geweld en deze bedreigingen kracht bij te zetten door vuurwapens en een mes aan de slachtoffers te tonen, op hen te richten en een slachtoffer in de zij te prikken met een mes. Voorts hebben de verdachte en zijn mededaders geweld gebruikt tegen de slachtoffers door hen te knevelen en hardhandig omhoog te trekken. Dit feit is door de slachtoffers als zeer bedreigend en beangstigend ervaren en te verwachten valt dat zij nog geruime tijd zullen lijden onder de psychische gevolgen van hetgeen de verdachte en zijn mededader hen hebben aangedaan.
Voorts heeft het hof acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d.
29 november 2011, waaruit blijkt dat de verdachte voor het plegen van het onderhavige feit niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.
Het hof is van oordeel dat de omstandigheden waaronder het feit is begaan, in het bijzonder het in groepsverband plegen van een overval met daarbij het gebruik van meerdere vuurwapens, een hogere straf rechtvaardigt dan door de rechtbank opgelegd en door de advocaat-generaal gevorderd. Het hof neemt daarbij voorts in aanmerking dat de verdachte op geen enkel moment inzicht heeft getoond in de ernst en de strafbaarheid van zijn gedrag. Daarnaast heeft het hof bij de strafoplegging gekeken naar de straftoemeting van vergelijkbare gevallen.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding Sportbedrijf Gemeente Leiden
In het onderhavige strafproces heeft sportbedrijf gemeente Leiden zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 2 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 9.745,64.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg volledig toegewezen bedrag € 9.745,64.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Nu de verdachte ter zake van het onder 2 ten laste gelegde wordt vrijgesproken, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met de verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 63 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 (achtenveertig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 12 (twaalf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij sportbedrijf gemeente Leiden
Verklaart de benadeelde partij, sportbedrijf gemeente Leiden, in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door mr. A.L.J. van Strien, mr. J.A.C. Bartels en mr. T.L Tan, in bijzijn van de griffier mr. N.N.D. Bos.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 27 december 2011.