ECLI:NL:GHSGR:2011:BV0353

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
29 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/686
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek in belastingzaak niet-ontvankelijk verklaard wegens te late indiening

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 29 september 2011 uitspraak gedaan op een wrakingsverzoek van verzoeker, die niet-ontvankelijk werd verklaard. Het verzoek tot wraking was ingediend door [X], wonende te [Z], tegen mr. [raadsheer], de voorzitter van de meervoudige belastingkamer die op 24 augustus 2011 de mondelinge behandeling van het hoger beroep had geleid. Verzoeker stelde dat hij na de zitting van 24 augustus 2011, waarin hij en de vertegenwoordiger van de Inspecteur waren gehoord, niet in staat was om direct te reageren op de gebeurtenissen tijdens de zitting. Hij diende zijn wrakingsverzoek pas op 14 september 2011 in, meer dan drie weken na de zitting, wat in strijd is met de vereisten van artikel 8:16 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Het Hof oordeelde dat de feiten en omstandigheden waarop het wrakingsverzoek was gebaseerd, op 24 augustus 2011 bekend waren geworden. De termijn voor het indienen van het verzoek was dus overschreden. Verzoeker voerde aan dat hij door drukke werkzaamheden en verwarring na de zitting niet eerder kon reageren, maar het Hof oordeelde dat deze omstandigheden geen rechtvaardiging boden voor de termijnoverschrijding.

De beslissing van het Hof was dat verzoeker niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn verzoek tot wraking. De uitspraak werd gedaan door de meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken. Een afschrift van de beslissing werd toegezonden aan verzoeker, de Inspecteur en de voorzitter van de derde meervoudige belastingkamer.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
nummer :AWB 11/686
nummer hoofdzaak :BK-10/00632
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken van 29 september 2011
op het schriftelijke verzoek van [X], wonende te [Z], hierna: verzoeker, strekkende tot wraking, als bedoeld in artikel 8:14 van de Algemene wet bestuursrecht, van mr. [raadsheer] in het na te melden door de heffingsambtenaar van de gemeente Pijnacker-Nootdorp, hierna: de Inspecteur, ingestelde hoger beroep.
De procedure
1.1. De Inspecteur heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank
’s-Gravenhage van 17 augustus 2010, nr. AWB 09/7830, betreffende een door hem voor het jaar 2009 gegeven beschikking als bedoeld in artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken alsmede de daarbij opgelegde aanslag in de onroerendezaakbelasting.
1.2. Op 24 augustus 2011 heeft ten overstaan van een meervoudige belastingkamer met als voorzitter mr. [raadsheer] de mondelinge behandeling van het hoger beroep plaatsgevonden bij gelegenheid waarvan verzoeker en (de vertegenwoordiger van) de Inspecteur zijn gehoord. Een (concept) proces-verbaal van die zitting bevindt zich bij de stukken in de onderhavige zaak.
1.3. Bij brief van 14 september 2011 heeft verzoeker een verzoek tot wraking van genoemde voorzitter gedaan.
1.4. Mr. [raadsheer] heeft op 21 september 2011 schriftelijk gereageerd op het verzoek tot wraking. Uit die schriftelijke reactie blijkt dat hij niet in de wraking heeft berust. Hij heeft daarbij te kennen gegeven niet bij de mondelinge behandeling aanwezig te zullen zijn.
1.5. De wrakingskamer heeft het verzoek op 26 september 2011 ter openbare zitting behandeld, alwaar verzoeker is gehoord. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Beoordeling van het wrakingsverzoek
2.1. Op grond van het bepaalde in artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in samenhang met artikel 27j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, artikel 231 van de Gemeentewet en artikel 30 Wet waardering onroerende zaken kan een raadsheer die het in 1.1 genoemde hoger beroep behandelt, worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
2.2. Het verzoek tot wraking moet volgens het bepaalde in artikel 8:16, eerste lid, Awb worden gedaan, zodra de - aan dat verzoek ten grondslag liggende - feiten en omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. Uit het verzoekschrift en de ter zitting gegeven toelichting daarop blijkt dat de feiten en omstandigheden waarop verzoeker zijn wrakingsverzoek heeft gegrond, zich uitsluitend hebben voorgedaan ter zitting op 24 augustus 2011. De conclusie moet derhalve zijn dat die feiten en omstandigheden hem op dat moment bekend zijn geworden. Door het wrakingsverzoek pas op 14 september 2011 te doen, dat wil zeggen eenentwintig dagen na de mondelinge behandeling op 24 augustus 2011, heeft hij niet voldaan aan het vereiste dat het verzoek wordt gedaan zodra de feiten en omstandigheden hem bekend zijn geworden. Het verzoek is derhalve te laat ingediend. Verzoeker voert aan dat hij na de zitting van slag was en mede ten gevolge van zijn drukke werkzaamheden niet in de gelegenheid was om direct te reageren. “Via internetfora en het juridisch loket” kwam hij er daarna achter dat de mogelijkheid van wraking bestond. Deze omstandigheden kunnen er niet toe leiden dat aan de hiervoor genoemde rechtsregel in casu niet de hand dient te worden gehouden. Van een toereikende rechtvaardiging voor de termijnoverschrijding is ook overigens niet gebleken.
2.3. Gelet op het vorenstaande is het Hof van oordeel dat verzoeker niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn verzoek om wraking.
Beslissing
Het Hof:
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking;
- bepaalt dat een afschrift van deze beslissing wordt toegezonden aan verzoeker, de Inspecteur en de genoemde voorzitter van de derde meervoudige belastingkamer.
De beslissing is gegeven door mrs. C.G.M. van Rijnberk, U.E. Tromp en J.W. van Rijkom in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.H.R. Massmann. De beslissing is op 29 september 2011 in het openbaar uitgesproken.