ECLI:NL:GHSGR:2011:BV2211

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
19 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
22-001287-10
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W.P.C.M. Bruinsma
  • D. Jalink
  • C.M.P. Flint-Van Noort
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over noodweer bij poging tot doodslag met ijzeren staaf

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 19 december 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Middelburg. De verdachte was beschuldigd van poging tot doodslag op 26 mei 2009, toen hij met een ijzeren staaf een persoon, aangeduid als [benadeelde partij], tegen het hoofd sloeg. De verdachte stelde dat hij handelde uit noodweer, omdat hij zich bedreigd voelde door de [benadeelde partij], die met een breekijzer op hem afkwam. Het hof oordeelde dat de verdachte zich in een situatie bevond van ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding en dat hij geen reële mogelijkheid had om zich aan de dreiging te onttrekken. Het hof concludeerde dat er sprake was van een evenwichtige verhouding tussen het gekozen verdedigingsmiddel en het aangerande rechtsbelang. Daarom werd de verdachte niet strafbaar verklaard en ontslagen van alle rechtsvervolging.

Daarnaast werd het in beslag genomen breekijzer verbeurd verklaard, omdat het gebruikt was bij het bewezen verklaarde feit. De vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding werd niet-ontvankelijk verklaard, aangezien de verdachte was ontslagen van alle rechtsvervolging. Het hof heeft de kosten van de verdediging van de benadeelde partij op nihil begroot, omdat de vordering niet ontvankelijk was verklaard. Het arrest is gewezen door een meervoudige kamer voor strafzaken en is openbaar uitgesproken op de zitting.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001287-10
Parketnummer: 12-715228-09
Datum uitspraak: 19 december 2011
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Middelburg van 18 februari 2010 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] (1957),
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 22 augustus 2011 en 5 december 2011.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde ontslagen van alle rechtsvervolging, met beslissing omtrent het inbeslaggenomen voorwerp als vermeld in het vonnis. Voorts is beslist omtrent de vordering van de benadeelde partij als vermeld in het vonnis.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 26 mei 2009 te Hoek, gemeente Terneuzen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde partij] van het leven te beroven, met dat opzet die [benadeelde partij] met een ijzeren staaf, althans met een hard en/of langwerpig voorwerp, op/tegen het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en voor zover terzake het onder 1 tenlastegelegde een veroordeling niet mocht kunnen volgen, terzake dat
hij op of omstreeks 26 mei 2009 te Hoek, gemeente Terneuzen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd
[benadeelde partij], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [benadeelde partij] met een ijzeren staaf, althans met een hard en/of langwerpig voorwerp, op/tegen het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en voor zover terzake het onder 1 subsidiair tenlaste-gelegde een veroordeling niet mocht kunnen volgen, terzake dat
hij op of omstreeks 26 mei 2009 te Hoek, gemeente Terneuzen, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [benadeelde partij]), met een ijzeren staaf, althans met een langwerpig en/of hard voorwerp, op/tegen het hoofd heeft geslagen, waardoor deze letsel (te weten een hersenkneuzing met bloedingen en/of een gebroken nekwervel) heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte terzake van het primair tenlastegelegde zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard in zijn vordering.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 26 mei 2009 te Hoek, gemeente Terneuzen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde partij] van het leven te beroven, met dat opzet die [benadeelde partij] met een ijzeren staaf tegen het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijf-fouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
De raadsman heeft overeenkomstig zijn overgelegde pleit-nota ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de verdachte met betrekking tot het primair ten laste gelegde niet de opzet had om [benadeelde partij] van het leven te beroven, ook niet in de voorwaardelijke variant, en derhalve daarvan dient te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Op basis van de het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep gaat het hof ervan uit dat de verdachte met beide handen een ijzeren staaf vasthad van, volgens zijn verklaring, 1,75 à 2,00 meter lengte, daarmee van boven naar beneden heeft geslagen in de richting van het hoofd van [benadeelde partij], en deze daarmee ook tegen het hoofd heeft geraakt. Door met zo'n ijzeren staaf te slaan in de richting van het hoofd van een bewegend persoon heeft de verdachte naar het oordeel van het hof willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij het hoofd van die persoon daadwerkelijk zou raken. Het is een feit van algemene bekendheid dat slaan met een ijzeren staaf tegen het hoofd - een zeer kwetsbaar lichaamsdeel- de dood tot gevolg kan hebben. Door aldus te handelen heeft de verdachte zich in ieder geval -in de zin van voorwaarde-lijk opzet- schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag.
Het verweer wordt derhalve verworpen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
het primair bewezen verklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Strafbaarheid van de verdachte
Op grond van het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep gaat het hof uit van de navolgende feiten en omstandigheden.Het hof merkt daarbij op dat de verklaringen van [benadeelde partij] en [getuige] op essentiële punten innerlijk tegenstrijding en inconsistent, en daardoor onbetrouwbaar, zijn.
Op 26 mei 2009 zijn [benadeelde partij] en [getuige] met een auto naar Hoek, gemeente Terneuzen, gereden. Bij de garage, waar de verdachte aan het werk was, zijn beiden uitgestapt en is [benadeelde partij] boos en met een breekijzer in zijn hand naar de verdachte toegelopen. Vervolgens heeft [benadeelde partij] zich tegenover de verdachte verbaal dreigend uitgelaten. Hierna heeft hij zich omgedraaid en is in de richting van de auto gelopen. De verdachte heeft een ijzeren staaf gepakt en heeft, naar hij heeft verklaard om [benadeelde partij] schrik aan te jagen, naar hem geroepen: "kom maar". [benadeelde partij] is vervolgens met het breekijzer in zijn hand naar de verdachte toegelopen en haalde naar de verdachte uit. Aannemelijk is geworden dat ook [getuige] zich toen in de nabijheid van de anderen bevond. De verdachte voelde zich hierdoor zodanig bedreigd dat hij met de ijzeren staaf van zich af heeft geslagen. Daarbij heeft hij [benadeelde partij] tegen het hoofd geraakt, waardoor deze verwondingen heeft opgelopen en op de grond is gevallen. Vervolgens heeft de verdachte de hulpdiensten gebeld. De politie heeft de door de verdachte gebruikte ijzeren staaf bij hem aangetroffen en heeft deze in beslag genomen.
Naar het oordeel van het hof is aannemelijk geworden dat er voor de verdachte een situatie aanwezig was van ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van zijn lijf, waartegen verdediging geboden was. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat er gelet op de situatie ter plaatse voor de verdachte geen reële mogelijkheid bestond om zich aan de dreigende aanval door [benadeelde partij] te onttrekken, mede omdat [getuige] zich in de onmiddellijke nabijheid bevond.
Het hof is voorts van oordeel dat daarbij sprake is geweest van een evenwichtige verhouding tussen het gekozen verdedigingsmiddel en het aangerande rechtsbelang.
Het beroep op noodweer slaagt derhalve en de verdachte is daardoor ter zake van het primair bewezen verklaarde niet strafbaar en moet worden ontslagen van alle rechts-vervolging.
Beslag
Het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: een zwart breekijzer (stootijzer), volgens opgave van verdachte aan hem toebehorend, is vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het een voorwerp is met behulp waarvan het primair bewezen verklaarde is begaan. Het hof zal daarom dit voorwerp verbeurd verklaren.
Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Vordering van de [benadeelde partij]
Mr. J. Hage heeft zich namens de [benadeelde partij]
in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt
EUR 7.099,-. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Blijkens een voegingsformulier hoger beroep d.d. 28 februari 2011 heeft de benadeelde partij zich in hoger beroep gevoegd met een gevorderd schadebedrag van EUR 15.268,04.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van de vordering van de benadeelde partij.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Nu de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt ontslagen van alle rechtsvervolging, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met de verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte niet strafbaar ter zake van het primair bewezen verklaarde en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Verklaart verbeurd het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: een zwart breekijzer.
Vordering van de [benadeelde partij]
Verklaart de [benadeelde partij], in zijn vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering dan ook slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door
mr. W.P.C.M. Bruinsma, mr. D. Jalink en
mr. C.M.P. Flint-Van Noort,
in bijzijn van de griffier A. van der Schalk.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 19 december 2011.
Mr. C.M.P. Flint-Van Noort is buiten staat dit arrest te ondertekenen.