ECLI:NL:GHSGR:2011:BV2229

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
19 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
22-005951-10
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W.P.C.M. Bruinsma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid in hoger beroep wegens taalbarrière bij dagvaarding in Opiumwet-zaak

In deze zaak is de verdachte op 23 oktober 2005 aangehouden op verdenking van het handelen in strijd met artikel 3 van de Opiumwet, specifiek voor het kweken van hennep. De verdachte is op 24 oktober 2005 in de Engelse taal gehoord, wat zowel voor de verbalisant als de verdachte voldoende duidelijk was. Echter, op 23 november 2010 heeft de verdachte hoger beroep ingesteld tegen een vonnis dat op 16 december 2005 was gewezen, met als verweer dat de dagvaarding niet in de door hem beheersbare taal was uitgereikt.

Het Gerechtshof te 's-Gravenhage heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep. Het hof constateert dat de dagvaarding op 24 oktober 2005 aan de verdachte in persoon is uitgereikt, maar dat de verdachte niet op de zitting van 16 december 2005 is verschenen. De raadsman van de verdachte heeft betoogd dat, ondanks het verstrijken van de termijn voor het instellen van hoger beroep, de verdachte ontvankelijk verklaard moet worden, omdat hij niet goed op de hoogte was van de zitting en de beschuldigingen.

Het hof overweegt dat uit het dossier blijkt dat de verdachte, ondanks de taalbarrière, op de hoogte was van de beschuldigingen en dat hij naar school ging om Nederlands te leren. De verdachte had de mogelijkheid om zich te laten informeren over de inhoud van de dagvaarding. Het hof concludeert dat er geen wettelijke verplichting bestaat om een vertaling van de dagvaarding te verstrekken aan een verdachte die in Nederland verblijft. Aangezien het hoger beroep pas op 23 november 2010 is ingesteld, wordt de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep.

Uitspraak

Gerechtshof te 's-Gravenhage
Rolnummer: 22-005951-10
Parketnummer: 09-522840-05
TEGENSPRAAK
Uitspraak van de enkelvoudige strafkamer van
19 september 2011 in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortejaar](1983) te [geboorteplaats] (Polen),
[adres].
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het hof stelt vast dat de dagvaarding om op 16 december 2005 bij de politierechter te 's-Gravenhage te verschijnen aan de verdachte in persoon is uitgereikt op 24 oktober 2005. Op de zitting van 16 december 2005 is de verdachte niet verschenen. De verdachte heeft op 23 november 2010 hoger beroep tegen het op 16 december 2005 gewezen vonnis ingesteld.
De raadsman heeft gesteld dat de verdachte, ook al was de termijn voor het instellen van hoger beroep strikt genomen verstreken, toch in het hoger beroep ontvankelijk moet worden verklaard, nu de dagvaarding niet in de taal die hij beheerst aan de verdachte is uitgereikt. Hij was daardoor niet goed op de hoogte van de geplande zitting en evenmin was hem duidelijk waarvan hij werd beschuldigd.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit het voorliggende dossier kan worden afgeleid dat de verdachte op 23 oktober 2005 is aangehouden op verdenking van handelen in strijd met artikel 3 van de Opiumwet (hennepkwekerij). Op 24 oktober 2005 is de verdachte hierover gehoord in de Engelse taal, welke, zo vermeldt
het betreffende proces-verbaal van verhoor, zowel voor de verdachte als voor de verbalisanten begrijpelijk was.
Uit dit verhoor blijkt dat de verdachte naar school ging om Nederlands te leren en dat hij eenvoudig Nederlands kan volgen. In zijn verklaring geeft de [verdachte] tevens aan dat de aangetroffen hennepkwekerij door hem is aangelegd. Onder deze omstandigheden moet worden aangenomen dat de verdachte wist welk verwijt hem werd gemaakt. Tevens had onder deze omstandigheden van de [verdachte] verwacht mogen worden dat hij zich zou laten informeren over de precieze inhoud van de aan hem uitgereikte dagvaarding met toelichting, als hij deze niet begreep. De verdachte is, zo heeft de raadsman gesteld, echter meteen na zijn voorgeleiding uit Nederland vertrokken.
Noch enige wettelijke bepaling noch enig aan de verdachte op grond van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens of artikel 14 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten toekomend recht verplicht tot de afgifte van een vertaling van de dagvaarding aan een in Nederland verblijvende verdachte.
De verdachte was op de hoogte van de jegens hem geuite beschuldiging en had, zo hij dat gewild had, ter terechtzitting kunnen verschijnen en/of gebruik maken van zijn recht om tijdig in hoger beroep te gaan. Nu het hoger beroep namens de verdachte eerst op 23 november 2010 is ingesteld, dient de verdacht in dat hoger beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep.
Dit arrest is gewezen door mr. W.P.C.M. Bruinsma, in bijzijn van griffier mr. M.M. Koers.