ECLI:NL:GHSGR:2011:BV2802

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
13 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/857
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek in belastingzaak niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding

In deze zaak heeft verzoeker, domicilie kiezende te [Z], een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. [raadsheer 1] en mr. [raadsheer 2] in het kader van zijn hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. De rechtbank had op 19 november 2010 een beschikking gegeven met betrekking tot de onroerendezaakbelasting voor het jaar 2008. De mondelinge behandeling van het hoger beroep vond plaats op 9 november 2011, waarbij de gemachtigde van verzoeker, zijn zoon, en de vertegenwoordiger van de heffingsambtenaar van de gemeente Dordrecht, de Inspecteur, aanwezig waren.

Verzoeker heeft op 9 november 2011 een brief gestuurd naar het hof waarin hij zijn opmerkingen over de zitting heeft gemaakt en verzocht om deze brief tot de gedingstukken te rekenen. Vervolgens heeft hij op 11 november 2011 een verzoek tot wraking ingediend. Het hof heeft vastgesteld dat verzoeker op de hoogte was van de feiten en omstandigheden die aan het wrakingsverzoek ten grondslag lagen, en dat hij deze feiten en omstandigheden al op 9 november 2011 had kunnen en moeten indienen. De termijn voor het indienen van het wrakingsverzoek was dus overschreden.

De wrakingskamer heeft het verzoek op 5 december 2011 behandeld, maar het hof oordeelde dat verzoeker niet-ontvankelijk was in zijn verzoek tot wraking, omdat hij niet tijdig had gereageerd. De beslissing werd op 13 december 2011 openbaar uitgesproken door de meervoudige kamer, bestaande uit de rechters U.E. Tromp, T.W.H.E. Schmitz en M.J. van de Ven, in aanwezigheid van griffier J.H.R. Massmann. Het hof heeft bepaald dat een afschrift van de beslissing wordt toegezonden aan verzoeker, de Inspecteur, en de betrokken raadsheren.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Zaaknummer : AWB 11/857
nummer hoofdzaak : BK-10/00812
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken van 13 december 2011
op het schriftelijke verzoek van [X], domicilie kiezende te [Z], hierna: verzoeker, strekkende tot wraking, als bedoeld in artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht, van mr. [raadsheer 1] en mr. [raadsheer 2] in het na te melden door verzoeker, ingestelde hoger beroep.
De procedure
1.1. Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 19 november 2010, nummer AWB 09/422, betreffende een aan hem voor het jaar 2008 gegeven beschikking als bedoeld in artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken alsmede de daarbij opgelegde aanslag in de onroerendezaakbelasting.
1.2. Op 9 november 2011 heeft ten overstaan van een meervoudige belastingkamer met als voorzitter mr. [raadsheer 1] de mondelinge behandeling van het hoger beroep plaatsgevonden bij gelegenheid waarvan de gemachtigde van verzoeker (zijn zoon) en (de vertegenwoordiger van) de heffingsambtenaar van de gemeente Dordrecht (hierna: de Inspecteur) zijn gehoord.
1.3. Bij brief van 9 november 2011, door het hof ontvangen op 14 november 2011, heeft verzoeker zich uitgelaten over hetgeen ter zitting is verhandeld en verzocht om deze brief tot de gedingstukken te rekenen. Van zijn zoon had hij vernomen hoe de zitting is verlopen.
1.4. Bij brief van 11 november 2011, door het hof ontvangen op 18 november 2011, heeft verzoeker een verzoek tot wraking van genoemde voorzitter, mr. [raadsheer 1], en mr. [raadsheer 2] gedaan.
1.5. Mr. [raadsheer 1] heeft op 23 november 2011, mede namens mr. [raadsheer 2], schriftelijk gereageerd op het verzoek tot wraking. Uit die schriftelijke reactie blijkt dat de raadsheren niet in de wraking berusten. In de reactie is te kennen gegeven dat mr. [raadsheer 2] niet bij de wrakingszitting aanwezig zal zijn.
1.6. De wrakingskamer heeft het verzoek op 5 december 2011 ter openbare zitting behandeld, alwaar verzoeker en mr. [raadsheer 1] zijn gehoord. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Beoordeling van het wrakingsverzoek
2.1. Op grond van het bepaalde in artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in samenhang met artikel 27j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, artikel 231 van de Gemeentewet en artikel 30 van de Wet waardering onroerende zaken kan een raadsheer die een in 1.1 bedoeld hoger beroep behandelt, worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
2.2. Het verzoek tot wraking moet volgens het bepaalde in artikel 8:16, eerste lid, Awb worden gedaan, zodra de - aan dat verzoek ten grondslag liggende - feiten en omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. Uit het verzoekschrift en de ter zitting gegeven toelichting daarop blijkt dat de feiten en omstandigheden waarop verzoeker zijn wrakingsverzoek heeft gegrond, zich uitsluitend hebben voorgedaan op de zitting van 9 november 2011. Naar het hof begrijpt uit de toelichting ter terechtzitting van verzoeker heeft de gemachtigde van verzoeker, verzoeker nog dezelfde dag op de hoogte gebracht van het verloop van de zitting. De conclusie moet derhalve zijn dat de feiten en omstandigheden zijn gemachtigde ook op dat moment bekend zijn geworden. Die feiten en omstandigheden waren voor verzoeker aanleiding tot het schrijven van de hiervoor onder 1.3 genoemde brief. Hij heeft verzocht om de brief tot de gedingstukken te rekenen. Het verzoek komt neer op een verzoek tot heropening van het onderzoek, aangezien de wederpartij bij honorering van zo’n verzoek kans moet hebben op de inhoud van de brief te reageren. Eerst twee dagen later, op 11 november 2011, heeft verzoeker een verzoek tot wraking van mr. [raadsheer 1] en mr. [raadsheer 2] ingediend.
2.3. Gelet op het vorenstaande moet worden geoordeeld dat in dit geval niet is voldaan aan het vereiste dat het verzoek wordt gedaan, zodra de feiten en omstandigheden verzoeker bekend zijn geworden. Uit de brief van 9 november 2011 blijkt namelijk dat verzoeker toen reeds op de hoogte was van het verloop van de zitting en dat hij toen ook al gelegenheid had om daarop te reageren. Hij had dan ook reeds op die datum een verzoek tot wraking kunnen en moeten indienen. Van een rechtvaardiging voor de termijnoverschrijding is niet gebleken. Het verzoek is derhalve te laat ingediend.
2.4. Gelet op het vorenoverwogene is het hof van oordeel dat verzoeker niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn verzoek tot wraking.
Beslissing
Het Gerechtshof:
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking; en
- bepaalt dat een afschrift van deze beslissing wordt toegezonden aan verzoeker, de Inspecteur, mr. [raadsheer 1] en mr. [raadsheer 2].
De beslissing is gegeven door mrs. U.E. Tromp, T.W.H.E. Schmitz en M.J. van de Ven in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.H.R. Massmann. De beslissing is op 13 december 2011 in het openbaar uitgesproken.