ECLI:NL:GHSGR:2011:BV3538

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
19 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
22-006516-10
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W.P.C.M. Bruinsma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van hoger beroep tegen tenuitvoerlegging van voorwaardelijke straf

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 19 september 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de politierechter. De veroordeelde had hoger beroep ingesteld tegen de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf, maar het hof oordeelde dat er geen hoger beroep openstond tegen de uitspraak van de politierechter. De raadsman van de veroordeelde betoogde dat, ondanks artikel 14j, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht, de veroordeelde ontvankelijk moest worden verklaard in het hoger beroep. Hij verwees naar artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en artikel 14, vijfde lid van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten, waarin het recht op berechting in twee instanties wordt genoemd.

Het hof overwoog dat volgens artikel 14j, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht geen hoger beroep mogelijk is tegen een beslissing tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf, tenzij er sprake is van een wettelijke grondslag voor een beroepsgang. In dit geval was de politierechter tot de beslissing gekomen dat de voorwaardelijke straf moest worden tenuitvoergelegd omdat de bijzondere voorwaarde niet was nageleefd. Het hof concludeerde dat er geen wettelijke basis was voor het instellen van hoger beroep en dat de veroordeelde geen gebruik had gemaakt van de mogelijkheid om tegen de oorspronkelijke veroordeling in hoger beroep te gaan.

De uitspraak van het hof benadrukt dat de rechter niet vrij is om zonder wettelijke grondslag een beroepsgang te creëren en dat verdragsrechtelijke bepalingen niet automatisch recht geven op hoger beroep als dat op grond van de wet niet mogelijk is. De conclusie was dat de veroordeelde niet-ontvankelijk werd verklaard in het hoger beroep, waarmee het hof de beslissing van de politierechter bevestigde.

Uitspraak

Gerechtshof te 's-Gravenhage
Rolnummer: 22-006516-10
Parketnummer: 09-655070-08
TEGENSPRAAK
Uitspraak van de enkelvoudige strafkamer van
19 september 2011 in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren [geboortejaar] 1962 te [geboorteplaats] (Suriname),
[adres].
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
De raadsman heeft betoogd -zakelijk weergegeven- dat in weerwil van het bepaalde in artikel 14j, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht, de veroordeelde ontvankelijk in het hoger beroep moet worden verklaard. Hij stelt daartoe dat ingevolge artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en artikel 14, vijfde lid van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten, aan de veroordeelde recht op berechting in twee instanties moet worden gegund. Het is aan de rechter om vast te stellen of de bij de voorwaardelijke veroordeling gestelde voorwaarde is geschonden. De rechter treedt daarbij in de rechten van de burger, en om die reden moet hoger beroep van de door de rechter genomen beslissing mogelijk zijn. De raadsman beroept zich in dit verband onder meer op een uitspraak van het Human Rights Committee van 18 augustus 2010, nummer 1797/2008.
Het hof beoordeelt een en ander als volgt.
Ingevolge artikel 14j, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht is geen hoger beroep mogelijk tegen een
beslissing tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf welke geen deel uitmaakt van een uitspraak ter zake van andere strafbare feiten. In het onderhavige geval is van zo'n situatie sprake, nu de politierechter de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf heeft gelast omdat de aan die voorwaardelijke strafoplegging gekoppelde bijzondere voorwaarde niet is nageleefd.
Het staat de rechter niet vrij om, binnen het hier geldende gesloten stelsel van rechtsmiddelen, zonder wettelijke grondslag een beroepsgang te creëren. Dit is slechts anders indien een rechtstreeks van toepassing zijnde verdragsrechtelijke bepaling tot zo'n beroepsgang verplicht. Daarvan is echter geen sprake. Noch artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens noch artikel 14, vijfde lid van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten geven een veroordeelde een recht op hoger beroep wanneer dat op grond van de wet niet mogelijk is. Er is daarnaast geen sprake van een schuldigverklaring en veroordeling als bedoeld in genoemd artikel 14, vijfde lid van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten, doch slechts van een last tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf. Tegen het op tegenspraak (ex artikel 279 van het Wetboek van Strafrecht) gewezen vonnis waarbij deze voorwaardelijke straf is opgelegd, heeft de rechtsgang van hoger beroep opengestaan, doch daarvan heeft de veroordeelde geen gebruik gemaakt.
Een beroep op de hiervoor genoemde uitspraak baat de veroordeelde niet. In die zaak was een geheel andere kwestie aan de orde, te weten de vraag of in die zaak een correcte belangenafweging had plaatsgevonden bij de vraag of verlof tot hoger beroep tegen een veroordeling moest worden gegeven in een zaak waarop het verlofstelsel van toepassing was. In dat bijzondere geval werd geoordeeld dat, door bedoeld verlof op de daarvoor gebruikte gronden te weigeren, artikel 14, vijfde lid van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten was geschonden.
De conclusie van het hof is dat tegen de uitspraak van de politierechter te 's-Gravenhage van 30 juli 2010 geen hoger beroep openstaat, zodat de veroordeelde in het door hem ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep.
Dit arrest is gewezen door mr. W.P.C.M. Bruinsma, in bijzijn van griffier mr. M.M. Koers.