ECLI:NL:GHSGR:2011:BV3538
Gerechtshof 's-Gravenhage
- Hoger beroep
- W.P.C.M. Bruinsma
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van hoger beroep tegen tenuitvoerlegging van voorwaardelijke straf
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 19 september 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de politierechter. De veroordeelde had hoger beroep ingesteld tegen de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf, maar het hof oordeelde dat er geen hoger beroep openstond tegen de uitspraak van de politierechter. De raadsman van de veroordeelde betoogde dat, ondanks artikel 14j, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht, de veroordeelde ontvankelijk moest worden verklaard in het hoger beroep. Hij verwees naar artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en artikel 14, vijfde lid van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten, waarin het recht op berechting in twee instanties wordt genoemd.
Het hof overwoog dat volgens artikel 14j, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht geen hoger beroep mogelijk is tegen een beslissing tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf, tenzij er sprake is van een wettelijke grondslag voor een beroepsgang. In dit geval was de politierechter tot de beslissing gekomen dat de voorwaardelijke straf moest worden tenuitvoergelegd omdat de bijzondere voorwaarde niet was nageleefd. Het hof concludeerde dat er geen wettelijke basis was voor het instellen van hoger beroep en dat de veroordeelde geen gebruik had gemaakt van de mogelijkheid om tegen de oorspronkelijke veroordeling in hoger beroep te gaan.
De uitspraak van het hof benadrukt dat de rechter niet vrij is om zonder wettelijke grondslag een beroepsgang te creëren en dat verdragsrechtelijke bepalingen niet automatisch recht geven op hoger beroep als dat op grond van de wet niet mogelijk is. De conclusie was dat de veroordeelde niet-ontvankelijk werd verklaard in het hoger beroep, waarmee het hof de beslissing van de politierechter bevestigde.