ECLI:NL:GHSGR:2011:BV6375

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
18 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
K11/0167
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
  • S.J.A.M. van Gend
  • J.C.F. van Gelder
  • U. van de Pol
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing beklag tegen politie Haaglanden wegens mishandeling

Op 18 april 2011 heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage uitspraak gedaan in een zaak waarin klager, vertegenwoordigd door zijn raadsman mr. V.A. Groeneveld, een beklag indiende tegen een lid van het arrestatieteam van de politie Haaglanden. Klager had eerder aangifte gedaan van mishandeling door de beklaagde, die op 25 juli 2007 zou hebben plaatsgevonden. De politie had naar aanleiding van de aangifte een onderzoek ingesteld, maar de hoofdofficier van justitie te Den Haag besloot op 31 januari 2011 geen strafvervolging in te stellen, omdat de beklaagde had gehandeld op basis van een wettelijk voorschrift.

Het hof heeft het beklag op 13 juli 2011 behandeld. Klager volhardde in zijn klacht, terwijl de beklaagde niet was opgeroepen. De advocaat-generaal mr. S.A. Minks concludeerde tot afwijzing van het beklag, in tegenstelling tot het eerdere advies van zijn ambtgenoot mr. T.W. d'Anjou, die had geadviseerd tot vervolging over te gaan.

Het hof oordeelde dat het toegepaste geweld door de beklaagde niet in verhouding stond tot het beoogde doel van het verkrijgen van een foto van klager. De Onafhankelijke commissie voor klachten tegen politie Haaglanden had eerder geconcludeerd dat het geweld buitenproportioneel en ontoelaatbaar was. Ondanks dat aan de formele eisen van mishandeling leek te zijn voldaan, oordeelde het hof dat strafvervolging niet opportuun was gezien het tijdsverloop en de onduidelijkheid van het bevel van de officier van justitie. Het hof besloot uiteindelijk het beklag af te wijzen, waarbij tegen deze beslissing geen gewoon rechtsmiddel openstaat.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE
raadkamer
BESCHIKKING
gewezen naar aanleiding van het op 18 april 2011 ter griffie van dit gerechtshof ingekomen schriftelijk beklag, op grond van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering ingediend namens
[klager],
in deze zaak domicilie kiezende ten kantore van zijn raadsman mr. V.A. Groeneveld, kantoor houdende aan de Roelof Hartstraat 31 te 1071 VG Amsterdam,
klager,
wegens het niet vervolgen van een strafbaar feit, dat ten opzichte van hem zou zijn begaan door
'nummer 8', lid van het arrestatieteam van de politie Haaglanden,
beklaagde.
HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1. Klager heeft op 3 december 2010 bij de politie aangifte gedaan tegen beklaagde ter zake van mishandeling gepleegd op 25 juli 2007.
2. Naar aanleiding van deze aangifte heeft de politie een onderzoek ingesteld, waarvan proces-verbaal is opgemaakt. Dit proces-verbaal bevindt zich bij de stukken.
3. Bij brief van 31 januari 2011 heeft de fungerend hoofdofficier van justitie te Den Haag aan klager medegedeeld dat tegen de beklaagde geen strafvervolging zal worden ingesteld omdat beklaagde gehandeld heeft ter uitvoering van een wettelijk voorschrift dan wel van een bevoegd gegeven ambtelijk bevel en hij derhalve niet strafbaar is. Tegen deze beslissing is het beklag gericht.
4. Na raadpleging van de hoofdofficier van justitie te Den Haag heeft de advocaat-generaal bij dit gerechtshof, mr. T.W. d'Anjou, in zijn schriftelijk verslag van 30 mei 2011 het hof in overweging gegeven de vervolging van beklaagde ter zake van mishandeling te bevelen.
5. Het hof heeft het beklag op 13 juli 2011 in raadkamer behandeld. Aldaar is klager -bijgestaan door zijn raadsman mr. V.A. Groeneveld- gehoord. De beklaagde is niet opgeroepen.
6. Klager heeft desgevraagd verklaard te volharden bij zijn klacht.
7. De advocaat-generaal, mr. S.A. Minks, heeft in raadkamer -in afwijking van het schriftelijk verslag van zijn ambtgenoot- geconcludeerd tot afwijzing van het beklag.
BEOORDELING VAN HET BEKLAG
8. Uit de stukken en bij de behandeling in raadkamer is -onder meer- het navolgende gebleken:
Op 25 juli 2007 heeft de politie Haaglanden in opdracht van de officier van justitie getracht om -in het belang van een strafrechtelijk onderzoek- een politiefoto van klager te maken. Omdat klager reeds te kennen had gegeven geen medewerking te zullen verlenen, had de officier van justitie te Den Haag bevolen dat desnoods met dwang fotografische opnamen van klager gemaakt moesten worden. Nadat klager in de fotoruimte wederom had geweigerd mee te werken, heeft beklaagde -naast het met kracht vastpakken van het hoofd van klager om dat in de gewenste positie te brengen- klager tweemaal in de maag gestompt teneinde klager -die trachtte op te staan- te laten plaatsnemen op een stoel, met zijn duimen achter de oren van klager gedrukt om het hoofd van klager in de gewenste positie te brengen en klager driemaal een pijnprikkel toegebracht door de transportboeien te kantelen teneinde hem zijn ogen te laten openen.
9. Op grond van artikel 8, eerste lid, van de Politiewet 1993, is een politieambtenaar bevoegd om in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld te gebruiken, wanneer het beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik van geweld verbonden gevaren, rechtvaardigt en het doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. De uitoefening van het geweld dient, ingevolge het bepaalde in het vijfde lid, in verhouding tot het beoogde doel redelijk en gematigd te zijn.
10. De Onafhankelijke commissie voor klachten tegen politie Haaglanden (hierna: de commissie) heeft blijkens het zich bij de stukken bevindende advies d.d. 7 september 2010 geconcludeerd dat het door beklaagde toegepaste geweld -zoals hiervoor beschreven- niet in verhouding staat tot het beoogde doel, te weten het verkrijgen van een foto van klager. Het hof is van oordeel dat het toegepaste geweld een zelfstandig middel is geworden om klager te dwingen tot medewerking door hem pijn te doen. Evenals de commissie acht het hof het toegepaste geweld -afgezien van het met kracht vastpakken van het hoofd van klager om hem in de gewenste positie te brengen zodat een foto kan worden gemaakt- buitenproportioneel en ontoelaatbaar.
11. Ofschoon aan de formele eisen van een strafbaar feit, te weten mishandeling als bedoeld in artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht, lijkt te zijn voldaan, acht het hof strafvervolging van beklaagde niet opportuun gelet op het tijdsverloop sinds het incident. Bovendien is het bevel van de officier van justitie om desnoods met dwang fotografische opnamen van klager te maken naar het oordeel van het hof in zoverre onduidelijk, dat daarin de grenzen van datgene wat in dat kader toelaatbaar moet worden geacht, niet zijn aangegeven. Onder deze omstandigheden dient een strafvervolging van beklaagde achterwege te blijven.
12. Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat het beklag moet worden afgewezen.
BESLISSING
Het hof:
Wijst het beklag af.
Deze beschikking is op augustus 2011 gewezen door
mr. S.J.A.M. van Gend, voorzitter,
mr. J.C.F. van Gelder en mr. U. van de Pol, leden,
in bijzijn van de griffier mr. H. Biemond.
Deze beschikking is ondertekend door de voorzitter en de griffier.
Tegen deze beslissing staat geen gewoon rechtsmiddel open.