ECLI:NL:GHSGR:2011:BV7613

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
30 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.089.525.01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zorg- en opvoedingstaken tussen ouders van minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 30 november 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over de regeling van zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders van een minderjarige. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, had een contactverbod verzocht, maar het hof oordeelde dat de feiten en omstandigheden hiervoor geen aanleiding gaven. De rechtbank had eerder een regeling vastgesteld waarin de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen over de minderjarige. De vrouw was in hoger beroep gekomen tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam van 21 maart 2011, waarin de contactregeling tussen de man en de minderjarige was goedgekeurd. De man, verweerder in hoger beroep, heeft het verzoek van de vrouw bestreden en verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen. Tijdens de zitting werd duidelijk dat de vrouw haar petitum had gewijzigd en nu verzocht om vernietiging van de contactregeling. Het hof overwoog dat de vrouw in de gelegenheid was geweest om haar bezwaren in eerste aanleg kenbaar te maken en dat er geen feiten waren aangevoerd die een tijdelijk contactverbod rechtvaardigden. Het hof concludeerde dat het in het belang van de minderjarige was om contact met de man te hebben en bekrachtigde de bestreden beschikking, waarbij de contactregeling werd opgenomen in het dictum.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 30 november 2011
Zaaknummer : 200.089.525.01
Rekestnr. rechtbank : F1 RK 10-3289
[appellante],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. B.J. Visser te Breda,
tegen
[verweerder],
wonende op een geheim adres,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. H. Durdu te Rotterdam.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
regio Rotterdam,
locatie Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 21 juni 2011 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 21 maart 2011 van de rechtbank Rotterdam.
De man heeft op 29 augustus 2011 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van vrouw:
- op 4 juli 2011 een brief van1 juli 2011 met bijlagen;
van de zijde van man:
- op 18 oktober 2011 een faxbericht van diezelfde datum met bijlage.
Van de zijde van de raad is bij het hof op 28 september 2011 een brief van 27 september 2011 ingekomen waarmee de stukken zijn geretourneerd en waarbij is meegedeeld dat de raad in het kader van de onderhavige procedure geen onderzoek verricht en niet ter terechtzitting zal verschijnen.
De zaak is op 19 oktober 2011 mondeling behandeld ten overstaan van mr A.N. Labohm, raadsheer-commissaris.
Ter zitting waren aanwezig:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.
Ten behoeve van de vrouw is voorts verschenen de heer A.M. de Jonge, beëdigd tolk in de [buitenlandse] taal.
De advocaat van de man heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken, en zijn - uitvoerbaar bij voorraad - in die beschikking de getroffen regelingen zoals neergelegd in het op 5 november 2010 door de man ondertekende ouderschapsplan opgenomen. Het meer of anders verzochte is afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over de minderjarige.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. Het hof overweegt vooreerst als volgt. De advocaat van de vrouw heeft ter terechtzitting verklaard dat het geschil in de onderhavige procedure zich beperkt tot de regeling inzake de verdeling van de zorg en opvoedingstaken (hierna ook: contactregeling) met betrekking tot de minderjarige: [X], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (hierna: de minderjarige). De advocaat van de man heeft dit bevestigd.
2. Het hof begrijpt dat de vrouw haar petitum derhalve heeft gewijzigd in die zin dat zij thans verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen voor zover deze de - conform het (aangehechte en in de beschikking opgenomen) ouderschapsplan - toegewezen contactregeling betreft, en opnieuw rechtdoende, de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek ter zake.
3. De man bestrijdt het beroep en verzoekt, voor zover rechtens mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het verzoek van de vrouw af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. De vrouw stelt dat de rechtbank ten onrechte de in het ouderschapsplan opgenomen contactregeling tussen de man en de minderjarige heeft toegewezen. De vrouw voert daartoe aan dat zij in eerste aanleg geen verweer kon voeren omdat zij niet op de hoogte was van de desbetreffende procedure. De vrouw is van mening dat een contactregeling niet in het belang is van de minderjarige aangezien de verhouding tussen partijen dermate verstoord is dat geen uitvoering kan worden gegeven aan die regeling. Ter terechtzitting heeft de advocaat van de vrouw gewezen op een incident waarbij de vrouw en de nieuwe partner van de man slaags zijn geraakt.
5. De man weerspreekt het door de vrouw gestelde. Volgens de man was de vrouw wel degelijk op de hoogte van de procedure in eerste aanleg: zij heeft kennis genomen van het verzoekschrift en het ouderschapsplan. Dat zij geen verweer heeft gevoerd komt voor haar eigen rekening en risico. De man is van mening dat de contactregeling tussen de man en de minderjarige door de vrouw wordt belemmerd zonder dat daar redenen voor zijn. De man heeft geen zicht op de ontwikkeling van de minderjarige en maakt zich zorgen over de opvoedingssituatie waarin de minderjarige verkeert. Volgens de man laat de vrouw zich te veel beïnvloeden door haar ouders bij wie zij samen met de minderjarige inwoont.
6. Het hof overweegt als volgt. Nu de vrouw in hoger beroep ten volle in de gelegenheid is geweest om haar bezwaren tegen het inleidende verzoek van de man kenbaar te maken, leidt de door haar gestelde gang van zaken in eerste aanleg, wat daar verder ook van zij, er niet toe dat de bestreden beschikking op de door haar aangevoerde procedurele grond moet worden vernietigd. Deze stelling van de vrouw wordt derhalve gepasseerd.
7. Het hof overweegt voorts als volgt. Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek kunnen geschillen omtrent de uitoefening van het gezag aan de rechter worden voorgelegd. Ingevolge lid 2 van het artikel kan de rechter op verzoek van de ouders of één van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan omvatten een toedeling aan ieder van de ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede en uitsluitend indien het belang van het kind dit vereist, een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben.
8. Naar het oordeel van het hof zijn door de vrouw in hoger beroep geen feiten en omstandigheden aangevoerd die tot het oordeel zouden moeten leiden dat het belang van het kind vereist dat er een tijdelijk verbod wordt opgelegd aan de man om contact te hebben met de minderjarige, zoals het hof het verzoek van de vrouw in hoger beroep verstaat. De advocaat van de vrouw heeft ter terechtzitting slechts aangegeven dat er geen communicatie tussen partijen mogelijk is. Deze enkele omstandigheid brengt naar het oordeel van het hof niet mee dat er geen contacten tussen de man en de minderjarige kunnen zijn. De vrouw heeft voorts haar stelling dat de verhouding tussen partijen dermate verstoord is dat geen uitvoering kan worden gegeven aan de contactregeling, niet dan wel onvoldoende onderbouwd. Dat er een incident heeft plaatsgevonden tussen de vrouw en de nieuwe partner van de man laat onverlet dat het in het belang van de minderjarige is contacten met de man te hebben. De verklaring van de advocaat van de vrouw ter terechtzitting dat er al geruime tijd geen feitelijke omgang heeft plaatsgevonden, leidt eveneens niet tot een ander oordeel. De bestreden beschikking zal derhalve worden bekrachtigd, waarbij het hof de contactregeling voor de duidelijkheid in het dictum zal opnemen.
9. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in aanvulling op die beschikking:
bepaalt de regeling inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag voor zover het contact tussen de man en de minderjarige betreffende als volgt:
- de minderjarige verblijft een weekend per veertien dagen bij de man, waarbij de man de minderjarige vrijdags van school ophaalt en de daaropvolgende zondag om 18.00 uur bij de vrouw terugbrengt;
- de vakanties en feestdagen worden bij helfte verdeeld.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Labohm, Van Leuven en Bos, bijgestaan door mr. De Witte-Renkema als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 november 2011.