GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak.. : 30 november 2011
Zaaknummer : 200.087.391.01
Rekestnr. rechtbank : F1 RK 10-1233
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. H.H. Durdu te Rotterdam,
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. J.J. Boelaars te Rotterdam.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 17 mei 2011 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Rotterdam van 18 februari 2011.
De moeder heeft op 11 augustus 2011 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vader:
- op 20 oktober 2011 een faxbrief van diezelfde datum met bijlagen;
van de zijde van de moeder:
- op 13 oktober 2011 een brief van diezelfde datum met bijlagen.
De zaak is op 27 oktober 2011 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat.
Ter zitting heeft de advocaat van de vader namens hem zijn tweede grief, met betrekking tot de door de vader ontvangen zorgtoeslag ingetrokken.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is de vader niet ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot wijziging van de door de rechtbank vastgestelde door hem aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de hierna te noemen minderjarige, in die zin dat de in de beschikking van 14 september 1999 vastgestelde bijdrage met ingang van 14 september 2008 op nihil wordt gesteld, althans op € 60,- per maand. Voorts is de beschikking van 14 september 1999 gewijzigd in die zin dat de daarbij aan de vader opgelegde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige met ingang van de datum van de bestreden beschikking is bepaald op € 243,- per maand. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding (hierna ook: kinderalimentatie) van de minderjarige [naam minderjarige], geboren [in 1996] te [geboorteplaats] (hierna: de minderjarige).
2. De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende:
I. de moeder te bevelen alle bankafschriften vanaf 1 januari 2011 tot en met 31 maart 2011 van haar betaalrekening in het geding te brengen;
II. te bepalen dat de behoefte van de minderjarige € 255,- per maand bedraagt;
III. de door de vader aan de moeder te betalen kinderalimentatie vast te stellen op maximaal € 147,- per maand, althans een zodanig bedrag dat het hof juist acht.
3. De moeder bestrijdt zijn beroep en verzoekt het beroep van de vader ongegrond te verklaren, althans een zodanige beslissing te nemen die het hof juist acht.
4. De vader stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat hij een draagkrachtruimte heeft van € 243,- per maand. Hij voert daartoe het volgende aan. De rechtbank heeft onvoldoende gemotiveerd welk inkomen van de vader is gebruikt voor de berekening van zijn draagkracht. De rechtbank is uitgegaan van het inkomen zoals vermeld op zijn jaaropgaaf 2009, zijnde € 43.397,- terwijl uit de cumulatieven van zijn loonstrook van december 2010 blijkt dat de vader een bruto inkomen had van € 41.260,- in 2010.
Voorts is de vader van mening dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat tussen partijen vaststaat dat de behoefte van de minderjarige € 465,- per maand bedraagt; hij heeft dit bedrag nimmer erkend. Op basis van de Tremanormen, de vaste rechtspraak van dit hof en zijn netto inkomen van ongeveer € 2.000,- per maand, becijfert de vader de behoefte van de minderjarige thans op € 255,- per maand. Ten onrechte heeft de rechtbank rekening gehouden met de hypotheeklasten van de moeder van € 757,51 per maand. De aankoop van een dure woning is de keuze van de moeder geweest, haar hoge woonlasten dienen niet op hem te worden afgewenteld, aldus de vader. Ten onrechte heeft de rechtbank voorts overwogen dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat de ex-partner van de moeder een deel van de woonlast voor zijn rekening neemt, volgens de vader. De moeder heeft geen verifieerbare bescheiden in het geding gebracht waaruit blijkt dat zij feitelijk de volledige hypotheekrente van haar woning betaalt. Ten slotte stelt de vader dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de moeder een draagkrachtruimte beschikbaar heeft van € 50,- per maand. Hij voert daartoe het volgende aan. De rechtbank is bij de berekening van de draagkracht van de moeder ten onrechte uitgegaan van het bruto jaarinkomen van 2009. Uit de cumulatieven op de loonspecificatie van december 2010 van de moeder blijkt dat haar bruto jaarinkomen € 23.293,- bedroeg. Dit bedrag diende in de draagkrachtberekening te worden gebruikt. Ook is de rechtbank ten onrechte uitgegaan van € 124,05 per maand aan overige eigenaarslasten aan de woning van de moeder, nu zij op dit punt geen verifieerbaar bewijs in het geding heeft gebracht.
5. De moeder stelt dat de vader bij het toesturen van de recente financiële stukken in eerste aanleg ook een nieuwe draagkrachtberekening heeft gevoegd, waaruit blijkt dat hij zelf als loon volgens de jaaropgaaf € 43.397,- heeft opgevoerd. Bovendien heeft de vader niet ter zitting bij de rechtbank aangegeven dat met een lager bedrag rekening gehouden zou moeten worden, aldus de moeder. Voorts blijkt volgens de moeder uit het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank dat geen verweer is gevoerd tegen de behoefte van de minderjarige, alleen tegen de manier waarop dit bedrag verdeeld zou moeten worden. De moeder betwist dat sprake is van een onredelijk hoge woonlast aan haar zijde. Zij erkent dat de woonlasten hoog zijn, reden waarom haar woning al bijna twee jaar te koop staat. Daarnaast stelt zij dat de woonlasten bij het huren van een appartement of huis met minimaal 3 à 4 kamers ook niet minder dan € 650,- à € 700,- per maand zullen zijn. De moeder betwist ook dat de bewijslast ten aanzien van de vraag wie haar woonlasten betaalt, omgekeerd dient te worden. Bovendien blijkt uit het door haar overgelegde bankafschrift dat zij de volledige woonlasten voldoet, volgens de moeder. De rechtbank heeft volgens de moeder terecht op basis van de meest recente financiële gegevens van zowel de vader als de moeder geoordeeld dat de moeder een draagkrachtruimte heeft van € 50,- per maand. Het bedrag van € 124,05 aan overige eigenaarslasten betreft de bijdrage aan de VvE, welk bedrag de moeder in de draagkrachtberekening heeft opgevoerd met als onderliggend bewijs haar rekeningoverzicht dat zij heeft bijgevoegd en waarnaar op de zitting ook is verwezen, aldus de moeder.
6. Het hof overweegt als volgt.
7. De vader is niet opgekomen tegen de niet-ontvankelijkheidverklaring van de rechtbank ten aanzien van zijn verzoek tot vermindering van de kinderalimentatie. Ter zitting is de vader voorgehouden dat de rechtbank een alimentatieverplichting van € 243,- aan hem heeft opgelegd en hij in eerste aanleg niet-ontvankelijk is verklaard ten aanzien van zijn verzoek tot verlaging van de tot dan toe geldende maandelijkse kinderalimentatieverplichting van (omgerekend van gulden naar euro en geïndexeerd naar 2011) € 151,- naar € 60,-. De vader is gevraagd op grond waarvan in hoger beroep een verlaging van de oorspronkelijke kinderalimentatie aan de orde zou kunnen komen. Daarop heeft de advocaat van de vader verklaard dat het verzoek van de moeder moet worden afgewezen en dat de oorspronkelijke situatie daarmee herleeft. Het hof is van oordeel dat het verzoek van de vader om vermindering van de kinderalimentatie in hoger beroep niet aan de orde is, nu de vader heeft nagelaten enige grond aan te voeren tegen de door de rechtbank op dit onderdeel uitgesproken niet-ontvankelijkheid. Het hof zal dit verzoek van de vader derhalve buiten beschouwing laten. Dit brengt mee dat tenminste zal gelden de kinderalimentatie zoals door de rechtbank in 1999 bepaald.
8. Vast staat dat het inkomen van de vader is toegenomen ten opzichte van de eerste alimentatievaststelling. Op grond van het rapport van de werkgroep alimentatienormen, is het hogere inkomen van de vader de maatstaf voor de bepaling van de behoefte van de minderjarige, nu dit inkomen het voormalige gezinsinkomen overschrijdt. Het hof gaat voor de berekening van de behoefte van de minderjarige in redelijkheid uit van het inkomen van de vader in 2010, nu de vader naar het oordeel van het hof voldoende gemotiveerd heeft uiteengezet waarom zijn inkomen in 2010 lager is geweest dan in 2009. Uit de door de vader overgelegde loonsspecificatie van december 2010 blijkt dat hij dat jaar een inkomen had van € 41.260,-, hetgeen neerkomt op netto € 2.000,- per maand. Gelet op het voorgaande becijfert het hof de behoefte van de minderjarige op grond van de tabel kosten kinderen van de werkgroep alimentatienormen derhalve op € 255,- per maand.
9. Aangezien de door de vader in eerste aanleg overgelegde draagkrachtberekening niet is betwist door de moeder, zal het hof voor de berekening van de draagkracht van de vader van voornoemde draagkrachtberekening uitgaan, met dien verstande dat het hof uitgaat van een jaarinkomen van de vader in 2010 van afgerond € 41.260,-, zoals blijkt uit zijn laatste salarisspecificatie van het jaar 2010.
10. Gelet op het voorgaande becijfert het hof de draagkracht van de vader op € 304,- per maand, inclusief het daaraan verbonden fiscale voordeel. Aangezien de vader naast de minderjarige nog twee andere minderjarige kinderen te onderhouden heeft, zal zijn draagkracht over deze drie kinderen verdeeld worden. Dit betekent dat de voor de minderjarige beschikbare draagkracht van de vader afgerond € 101,- per maand bedraagt.
11. Het bovenstaande brengt mee, dat het oorspronkelijk verzoek van de moeder tot verhoging van de alimentatie alsnog zal worden afgewezen. Het hof beslist daarom als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking voor zover het de daarin vastgestelde door de vader aan de moeder te betalen kinderalimentatie en, in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het inleidend verzoek van de moeder alsnog af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Dusamos, Husson en Van Veen, bijgestaan door mr. Rasmijn als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 november 2011.