Rolnummer: 22-000814-11
Parketnummer(s): 09-900282-07
Datum uitspraak: 22 december 2011
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
na terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden, gewezen in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1956,
[adres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en -na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad der Nederlanden- het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 8 december 2011.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Dit hof heeft in hoger beroep bij arrest van 17 maart 2009 -met vernietiging van het vonnis van 11 september 2007 van de rechtbank 's-Gravenhage- de verdachte van het onder 3 derde alternatief/cumulatief ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1, onder 2 eerste, tweede en derde alternatief/cumulatief en onder 3 eerste en tweede alternatief/cumulatief ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts is beslist omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
De verdachte heeft tegen voornoemd arrest beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad der Nederlanden heeft bij arrest van 1 februari 2011 het arrest van dit hof van 17 maart 2009 vernietigd wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 ten laste gelegde (met inbegrip van de schadevergoedingsmaatregel), alsmede de strafoplegging en voor zover daarbij aan de verdachte ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde een schadevergoedingsmaatregel is opgelegd. De Hoge Raad heeft voorts de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging verklaard ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde en de zaak teruggewezen naar dit hof opdat de zaak wat betreft de strafoplegging en de ten aanzien van feit 2 opgelegde schadevergoedingsmaatregel opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Omvang van het hoger beroep
Gelet op voormelde procesgang is met inachtneming van de uitspraak van de Hoge Raad der Nederlanden bij genoemd arrest van 1 februari 2011 het vonnis waarvan beroep aan het oordeel van het hof onderworpen voor wat betreft de strafoplegging ter zake van de bewezen verklaarde feiten onder 2 eerste, tweede en derde alternatief/cumulatief en onder 3 eerste en tweede alternatief/cumulatief, alsmede ten aanzien van de voor feit 2 opgelegde schadevergoedingsmaatregel.
Ten last van de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - bij voormeld arrest van dit hof van 17 maart 2009 bewezen verklaard dat:
hij in de periode van 7 juli 1994, tot 7 december 1995 te 's-Gravenhage, met [slachtoffer] (geboren op [geboortejaar] 1983), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte zijn penis en/of vinger(s) en/of tong en/of een vibrator in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en/of zich door die [slachtoffer] laten aftrekken
hij in de periode van 7 december 1995 tot 7 december 1999 te 's-Gravenhage, met [slachtoffer] (geboren op [geboortejaar] 1983), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte zijn penis en/of vinger(s) en/of tong en/of een vibrator in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en/of zijn penis (deels) in de anus van die [slachtoffer] gebracht en/of zich door die [slachtoffer] laten aftrekken
hij in de periode van 7 december 1999 tot 7 juni 2001 te 's-Gravenhage ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig stiefkind [slachtoffer] (geboren op [geboortejaar] 1983), bestaande die ontucht hierin dat hij, verdachte, zijn penis en/of vinger(s) en/of tong en/of een vibrator in de vagina van die [slachtoffer] heeft gebracht en/of zich door die [slachtoffer] heeft laten aftrekken.
hij in de periode van 7 juni 1995 tot 7 juni 1997 te 's-Gravenhage, met [slachtoffer 2] (geboren op [geboortejaar] 1985), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2], hebbende verdachte zijn penis en/of vinger(s) en/of tong en/of een vibrator in de vagina van die [slachtoffer 2] gebracht en/of zich door die [slachtoffer 2] laten aftrekken
hij in de periode van 7 juni 1997 tot 7 juni 2001 te 's-Gravenhage, met [slachtoffer] (geboren op [geboortejaar] 1985), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2], hebbende verdachte zijn penis en/of vinger(s) en/of tong en/of een vibrator in de vagina van die [slachtoffer 2] gebracht en/of zijn penis (deels) in de anus van die [slachtoffer 2] gebracht en/of zich door die [slachtoffer 2] laten aftrekken.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het onder 2 eerste, tweede en derde alternatief/cumulatief en onder 3 eerste en tweede alternatief/cumulatief bewezen verklaarde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de verdachte ter zake van het onder 2 ten laste gelegde de maatregel tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 1] zal worden opgelegd tot een bedrag van EUR 7.250,00, subsidiair 71 dagen hechtenis.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft jarenlang ontuchtige handelingen gepleegd met de twee minderjarige dochters van zijn partner. Het seksueel misbruik begon op jonge leeftijd, nog voordat de meisjes twaalf jaar oud waren, en vond thuis plaats, een plek waar een kind zich bij uitstek veilig en geborgen dient te kunnen voelen. Door aldus te handelen is de verdachte uitsluitend gericht geweest op bevrediging van zijn eigen lusten en heeft hij geen enkel respect gehad voor de lichamelijke en geestelijke integriteit van deze twee jonge meisjes. Evenmin heeft de verdachte oog gehad voor de schadelijke gevolgen van zijn handelingen voor de slachtoffers, te meer daar het een feit van algemene bekendheid is dat slachtoffers van dit soort zedendelicten vaak nog lang ernstige psychische gevolgen ondervinden van hetgeen hen is overkomen.
Het hof heeft acht geslagen op het onderzoek naar de persoonlijkheid van de verdachte, verricht door de vast gerechtelijke deskundige prof.dr. R. Bullens, waarin deze concludeert dat de verdachte voor zover hij de ten laste gelegde feiten erkent vanuit gedragswetenschappelijke optiek als volledig toerekeningsvatbaar kan worden beschouwd en dat voor zover de verdachte de feiten ontkent de deskundige zich van een oordeel over de toerekeningsvatbaarheid onthoudt. Voorts heeft de deskundige de verdachte ondermeer beschreven als een op zichzelf gerichte persoon met gering zelfinzicht, die zijn eigen rol tracht te verkleinen. Tevens heeft het hof gelet op de voorlichtingsrapportage van J.A. van Beersum van 15 mei 2007.
Gelet op het voorgaande, de ernst van de bewezen verklaarde feiten, de lange periode waarin de verdachte zich vergreep aan de kinderen van zijn partner, de grote gevolgen die blijkens de schriftelijke slachtofferverklaringen deze ervaringen op hen hebben gehad en de omstandigheid dat algemeen bekend is dat dergelijke traumatische gebeurtenissen de slachtoffers voor het leven kunnen tekenen, is het hof van oordeel dat slechts een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden aanzienlijke duur een passende en geboden reactie vormt.
Het hof acht, gelet op het voorgaande, de door de raadsvrouw aangevoerde -strafmatigende- omstandigheden, zoals het ontbreken van verdere justitiële documentatie en het belang van zijn kinderen bij zijn aanwezigheid thuis van te verwaarlozen betekenis. Evenmin acht het hof in dit verband het medicijngebruik van de verdachte van bijzondere betekenis reeds omdat de invloed daarvan op het strafbare handelen van de verdachte niet duidelijk is geworden.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
Door dit hof is bij eerder vermeld arrest aannemelijk geoordeeld dat [slachtoffer], die zich als benadeelde partij heeft gevoegd, tot een bedrag van EUR 8.000,00 immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van hetgeen onder feit 2 ten laste van de verdachte bewezen is verklaard. Vast staat dan ook dat de verdachte tot een bedrag van EUR 8.000,00 aansprakelijk is voor de schade, die door het onder 2 bewezen verklaarde is toegebracht gedurende de bewezen verklaarde periode van 7 juli 1994 tot 7 december 1995.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel tot een bedrag van
EUR 7.250,00.
Artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht is in onder meer het arrondissement 's-Gravenhage, waar de zaak in eerste aanleg is berecht, in werking getreden op 1 april 1995 (Besluit van 30 maart 1995, Stb. 1995, 160). Artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht is ingevolge artikel IX, eerste lid, van de Wet van 23 december 1992 tot aanvulling van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering, de Wet voorlopige regeling schadefonds geweldsmisdrijven en andere wetten met voorzieningen ten behoeve van slachtoffers van strafbare feiten (Stb. 1993, 29) niet van toepassing op strafbare feiten die zijn begaan vóór het tijdstip van de inwerkingtreding.
Nu het onder 2 bewezen verklaarde gedeeltelijk de periode vóór de inwerkingtreding van dit artikel beslaat (namelijk: de periode van 7 juli 1994 tot 1 april 1995) zal het hof overeenkomstig het voorstel van de advocaat-generaal aan de verdachte, voor zover het zijn aansprakelijkheid betreft voor de schade die is geleden door het onder 2 bewezen verklaarde feit voor de periode van 1 april 1995 tot 7 december 1995, de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
Gelet op voormeld reeds vaststaande totaal schadebedrag van EUR 8.000,00 staat naar het oordeel van het hof genoegzaam vast dat de verdachte tot een bedrag van
EUR 7.250,00 aansprakelijk is voor de schade die door de onder 2 bewezen verklaarde feiten gedurende de periode van 1 april 1995 tot 7 december 1995 is toegebracht. Het hof zal dan ook aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 57, 244, 245 en 249 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Rechtdoende na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad der Nederlanden.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], een bedrag te betalen van EUR 7.250,00 (zevenduizend tweehonderd vijftig euro) aan immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 71 (eenenzeventig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer] in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door mr. S. van Dissel,
mr. C.M. le Clercq-Meijer en mr. M.I. Veldt-Foglia, in bijzijn van de griffier mr. M.J.J. van den Broek.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 22 december 2011.