Rolnummer: 22-002562-10
Parketnummer: 09-925015-09
Datum uitspraak: 11 oktober 2011
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 22 april 2010 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Italië) op
[geboortejaar] 1959,
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Veenhuizen, gevangenis Norgerhaven te Veenhuizen.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 9 november 2010, 22 maart 2011, 7 juni 2011 en 27 september 2011.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts is ter zake van de vordering van de benadeelde partij en het beslag beslist op de wijze zoals nader omschreven in het vonnis.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 4 januari 2009 te 's-Gravenhage opzettelijk (en met voorbedachten rade) [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet (en na kalm beraad en rustig overleg), met een vuurwapen één of meer kogel(s) afgevuurd op/in het lichaam en/of het hoofd van die [slachtoffer], tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
2.
hij op of omstreeks 4 januari 2009 te 's-Gravenhage
- een vuurwapen van categorie III, te weten een semi-automatisch pistool (CZ 75 Compact, 9 mm) en/of
- een onderdeel van een vuurwapen van categorie III, te weten een (tweede) patroonhouder en/of
- munitie van categorie III, te weten één volmantelpatroon 9mm luger (in het vuurwapen) en/of één of meerdere volmantelpatronen 9mm (in de tweede patroonhouder),
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 impliciet primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 4 januari 2009 te 's-Gravenhage opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen kogels afgevuurd op het lichaam en het hoofd van die [slachtoffer], tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
2.
hij op 4 januari 2009 te 's-Gravenhage
- een vuurwapen van categorie III, te weten een semi-automatisch pistool (CZ 75 Compact, 9 mm) en
- een onderdeel van een vuurwapen van categorie III, te weten een tweede patroonhouder en
- munitie van categorie III, te weten één volmantelpatroon 9mm luger in het vuurwapen één of meerdere volmantelpatronen 9mm in de tweede patroonhouder, voorhanden heeft gehad;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep - overeenkomstig haar overgelegde pleitnota en verkort en zakelijk weergegeven - betoogd dat de verdachte behoort te worden vrijgesproken van het onder 1 impliciet primair tenlastegelegde nu geen sprake is van voorbedachte raad.
De verdachte kan zich nauwelijks meer iets herinneren en alleen vlagen van acties zijn hem bijgebleven. De invloed van medicijnen of de bij de verdachte geconstateerde tumor kunnen van invloed zijn geweest op zijn handelen.
De raadsvrouw meent dat slechts gesproken kan worden van een aaneenschakeling van handelingen waarbij geen moment van rustig overleg heeft kunnen plaatsvinden.
Het hof overweegt te dien aanzien als volgt.
Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte aangegeven - verkort en zakelijk weergegeven - dat hij op enig moment in de slaapkamer in paniek is geraakt en zijn vuurwapen dat in het nachtkastje naast zijn bed lag heeft gepakt. Het wapen lag daar in een boxershort. Het wapen lag daar al vanaf november 2005 en zijn echtgenote had hem gezegd het daar te laten liggen.
De verdachte heeft verder aangegeven dat hij liggend op bed met zijn rechterhand het nachtkastje heeft geopend en met zijn linkerhand het wapen heeft gepakt, waarna hij de patroonhouder heeft gepakt dat zich daar ook bevond. Vervolgens zegt hij het wapen in zijn rechterhand te hebben overgenomen en daarna te hebben geschoten.
Het hof is van oordeel dat de door de verdachte geschetste gang van zaken niet aannemelijk is.
In dit verband is van belang dat hij ter zake niet eenduidig heeft verklaard over de gebeurtenissen in de slaapkamer van zijn woning op 4 januari 2009 terwijl gebezigde bewijsmiddelen waaronder de resultaten van de verschillende forensische - zowel technische als medische - onderzoeken alsmede de getuigenverklaringen van zowel [getuige 1] als [getuige 2] ten aanzien van de plaats waar het vuurwapen werd bewaard, de lezing van de verdachte op belangrijke onderdelen uitsluiten.
Op basis van de gebezigde bewijsmiddelen - in onderling verband en samenhang bezien - komt het hof tot het volgende oordeel.
De verdachte was in het bezit van een vuurwapen en munitie. Hij heeft het wapen en de munitie op enig moment in de nacht van 3 op 4 januari 2009 gepakt, is daarmee naar de slaapkamer in de woning in Den Haag gegaan waar zijn echtgenote zich bevond en heeft volgens in die slaapkamer met dat geladen vuurwapen meermalen gericht op [slachtoffer] geschoten, waarbij verschillende vitale delen van haar lichaam zijn geraakt.
De verdachte heeft daarmee naar het oordeel van het hof uitgevoerd waartoe hij bereid was en waarop hij zich had voorbereid en het hof is op grond van deze gang van zaken van oordeel dat de verdachte met voorbedachte raad en na kalm beraad en rustig overleg heeft gehandeld. Hij heeft de tijd gehad zich te beraden op het genomen besluit zodat de gelegenheid heeft bestaan dat hij over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad heeft nagedacht en zich daarvan rekenschap heeft gegeven.
Het verweer wordt dan ook verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
De raadsvrouw van de verdachte heeft bepleit dat - op gronden die nader zijn verwoord in de overgelegde pleitnota en verkort en zakelijk weergegeven - ten aanzien van de strafbaarheid van de verdachte moet worden meegewogen dat de tumor in zijn hoofd invloed heeft gehad op zijn - naar eigen zeggen onverklaarbare - handelen.
Het hof overweegt te dien aanzien als volgt.
De verdachte is onderzocht door prof. C. Jonker, (gedrags)neuroloog en van dat onderzoek heeft de deskundige een rapport opgemaakt gedateerd 21 juli 2009. De conclusie van deze deskundige - die hij ter terechtzitting in hoger beroep nader heeft toegelicht - komt erop neer dat er onvoldoende aanwijzingen zijn om aan te nemen dat de gedragskeuzen c.q. gedragingen van de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde beïnvloed zijn door de hypofyse-tumor. Het hof ziet naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep geen aanleiding om te twijfelen aan voornoemde conclusie.
Voor zover de raadsvrouw heeft willen betogen dat aan de verdachte voorgeschreven medicatie van invloed kan zijn geweest op zijn handelen, overweegt het hof het volgende. Ter beantwoording van die vraag hebben prof. dr. A.J.M. Loonen en prof. dr. J.M.A. Sitsen hun bevindingen respectievelijk op 16 maart 2011 en op 18 januari 2010 op schrift gesteld. Naar het oordeel van het hof is de invloed van medicatie op het handelen van de verdachte -gelet op de bevindingen van voornoemde deskundigen - niet aannemelijk en ook overigens is dat naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep niet aannemelijk geworden.
Het hof is dan ook van oordeel dat niet aannemelijk is dat de tumor of enige medicatie invloed heeft gehad op het handelen van de verdachte en in de weg staat aan de strafbaarheid van de verdachte.
Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd behoudens de opgelegde straf en de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 jaren, met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft de op te leggen straf en maatregelen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Op 4 januari 2009 heeft de verdachte met voorbedachte raad in de echtelijke woning een einde gemaakt aan het leven van [slachtoffer], de moeder van zijn kinderen en de vrouw met wie hij bijna twintig jaren was gehuwd. Terwijl twee van hun - toen minderjarige - dochters lagen te slapen in aangrenzende kamers, heeft de verdachte haar in de echtelijke slaapkamer met gerichte schoten om het leven gebracht. De verdachte heeft vervolgens de woning verlaten, wetend dat één van de dochters wakker was en haar moeder levenloos zou aantreffen.
Moord, het opzettelijk en doelbewust vernietigen van een mensenleven, is een van de zwaarste delicten die ons strafrecht kent. Met het plegen van dit feit heeft verdachte aan het slachtoffer het meest kostbare dat een mens bezit, het leven, ontnomen.
Hiermee heeft de verdachte de nabestaanden van het slachtoffer - in het bijzonder zijn dochters - onherstelbaar verdriet aangedaan. Bij die dochters zijn diepe wonden geslagen. Zij hebben in één nacht niet alleen hun moeder op gruwelijke wijze verloren, maar ook hun vader. Een basis om op te kunnen terugvallen, hebben zij niet meer. De verdachte heeft geen opening van zaken gegeven en daarmee heeft hij het leed en de gevoelens van wantrouwen en verloochening bij zijn dochters en van de andere nabestaanden vergroot. Hij heeft vragen onbeantwoord gelaten waarvan de beantwoording ontegenzeggelijk van groot belang is voor het verwerken van deze dramatische gebeurtenis.
Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen met bijbehorende patroonhouder en munitie. De onderhavige zaak maakt duidelijk waarom tegen het ongecontroleerde bezit van vuurwapens opgetreden dient te worden.
Deze feiten hebben ook grote gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving teweeggebracht.
Het hof is van oordeel - alles overwegende - dat een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf een passende en geboden reactie vormt.
De na te melden inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, met betrekking tot of met behulp waarvan het bewezenverklaarde is begaan of die bij gelegenheid van het onderzoek naar het door verdachte onder 1 en 2 begane misdrijf zijn aangetroffen, aan verdachte toebehoren en kunnen dienen tot het begaan of voorbereiden van soortgelijke misdrijven, dienen te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het ongecontroleerde bezit van een en ander in strijd is met de wet en het algemeen belang.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij 2]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 2] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 tenlastegelegde, tot een bedrag van € 26.631,05, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank heeft de vordering gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 16.485,50, bestaande uit € 1.075,50 ter zake van materiële schade, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 25 april 2009, alsmede € 15.410,00 ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 4 januari 2009.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het in eerste aanleg toegewezen bedrag van totaal € 16.485,50, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering ter zake van zowel de materiële als immateriële schade, totaal € 16.485,50, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf respectievelijk 25 april 2009 en 4 januari 2009 tot de dag der algehele voldoening, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte niet betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van € 1.075,50 materiële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 april 2009 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezenverklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 15.410,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 4 januari 2009 tot aan de dag der algehele voldoening.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 2]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 16.485,50 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde partij 2] bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 117 (honderdzeventien) dagen hechtenis.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36b, 36c, 36d, 36f, 57 en 289 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 26 van de Wet wapens en munitie, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 impliciet primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 impliciet primair en 2 bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 (zestien) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen zoals vermeld op de zich in het dossier bevindende beslaglijst, te weten:
1. metaalfragment
2. patroon (1 stuk)
3. kogel (1 stuk)
4. looddeeltjes (1 stuk)
5. kogel
6. loodfragmenten (2 stuks)
7. manteldeel (1 stuk)
8. huls (1 stuk)
9. huls (1 stuk)
10. huls (1 stuk)
11. huls (1 stuk)
12. patroon (1 stuk)
13. huls (1 stuk)
14. manteldeel patroon (1 stuk)
15. manteldeel patroon (1 stuk)
16. zwart vuurwapen (1 stuk)
17. patroonhouder (1 stuk)
18. patroon (29 stuks)
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde [benadeelde partij 2] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van € 16.485,50 (zestienduizend vierhonderdvijfentachtig euro en vijftig cent)
bestaande uit € 1.075,50 (duizend vijfenzeventig euro en vijftig cent) materiële schade en € 15.410,00 (vijftienduizend vierhonderdtien euro) immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 25 april 2009 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 4 januari 2009 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 2], een bedrag te betalen van € 16.485,50 (zestienduizend vierhonderdvijfentachtig euro en vijftig cent) bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 117 (honderdzeventien) dagen
hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 25 april 2009 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 4 januari 2009 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door mr. I.E. de Vries,
mr. A.M.P. Gaakeer en mr. M.J.J. van den Honert, in bijzijn van de griffier mr. F.L.C. Schoolderman.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 11 oktober 2011.