Rolnummer: 22-001011-11
Parketnummer: 10-662004-11
Datum uitspraak: 19 januari 2012
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 17 februari 2011 in de strafzaak tegen de verdachte:
[Verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988,
[adres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 5 januari 2012.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het hem ten laste gelegde veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 34 uren, subsidiair 17 dagen hechtenis, met een proeftijd van twee jaren.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 01 januari 2011 te Rotterdam opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer], werkzaam als ambulancebroeder), op/tegen het hoofd, althans het lichaam heeft geslagen / gestompt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 01 januari 2011 te Rotterdam opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer], werkzaam als ambulancebroeder), op het hoofd heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
Strafbaarheid van de verdachte
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep, overeenkomstig de aan het hof overgelegde en aan het proces-verbaal gehechte pleitnotities, onder meer, betoogd dat de verdachte primair behoort te worden vrijgesproken en subsidiair behoort te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Gelet op het betoog en de conclusie van de raadsman onder in het bijzonder punt 19 van de pleitnota begrijpt het hof dat bedoeld is dat de verdachte gerechtigd was zich te verzetten (lees: verdedigen) omdat de verdachte in een situatie verkeerde waarin de verdediging tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke en dus onrechtmatige aanranding noodzakelijk en geboden was. De verdachte zou daarbij niet de opzet tot mishandelen hebben gehad.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof gaat daarbij uit - zakelijk weergegeven - van de navolgende feiten en omstandigheden:
Aangever, werkzaam bij de Ambulance Zorg Regio Rijnmond als ambulance chauffeur, is op 1 januari 2011, naar aanleiding van een melding, samen met een collega naar de Hendrick Staetsweg in Rotterdam gereden. Ter plaatse bleek de verdachte zo hevig te bloeden dat hij mee moest naar het ziekenhuis zodat de wond kon worden gehecht. De verdachte werd in de verplegersstoel achter in de ambulance gezet. Omdat de verdachte rustig was hebben de ambulancebroeders ervoor gekozen de verdachte alleen achter in de ambulance te laten zitten. Op een gegeven moment, al rijdende, hoorden de ambulancebroeders dat de achterdeur van de ambulance open ging. Aangever heeft toen een noodstop gemaakt waardoor de achterdeur weer dicht viel. Vervolgens heeft de collega van aangever de deur opengetrokken om te kijken wat er aan de hand was. Aangever liep om de ambulance heen en zag dat de verdachte een klap wilde geven aan de collega. Aangever heeft toen de verdachte onder controle gebracht en zijn collega gezegd zo snel mogelijk naar het ziekenhuis te rijden. De verdachte begon daarop te vechten en zich te verzetten. Aangever kreeg toen een klap op zijn hoofd (proces-verbaal van aangifte PL17FO 2011000304-1 en proces-verbaal verhoor getuige PL17FO 2011000304-6, blz. 3 verhoor verdachte PL17FO 2011000304-4).
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de ambulancebroeders - wat er zij van het door de verdediging genoemde protocol - niet onrechtmatig hebben gehandeld jegens de verdachte. De ambulancebroeders konden - ter beveiliging van hun dronken, gewonde passagier en zichzelf - in redelijkheid ervoor kiezen de verdachte onder controle te brengen en hem naar het ziekenhuis over te brengen. Door de deur van de rijdende ambulance opeens te openen (waardoor een noodstop uitgelokt werd) heeft verdachte niet alleen zichzelf, maar ook de ambulancebroeders en eventuele overige verkeersdeelnemers in gevaar gebracht.
Gelet op het bovenstaande is naar 's hofs oordeel dan ook niet komen vast te staan dat de verdachte zich heeft moeten verdedigen tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding zoals bedoeld in artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht. Het is immers de verdachte zelf geweest die deze situatie in het leven heeft geroepen. Ook overigens zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die een situatie opleveren op grond waarvan de verdachte mocht menen in een noodweersituatie te verkeren of die anderszins de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. Het bovenstaande brengt mee dat ook een beroep op noodweerexces niet kan slagen. De verdachte is dus strafbaar. Het verweer wordt verworpen.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het hem ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 34 uren, subsidiair 17 dagen hechtenis.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte werd gewond met een ambulance vervoerd naar het ziekenhuis. Al rijdende wilde de verdachte de ambulance verlaten. Hierdoor waren de ambulancemedewerkers genoodzaakt een noodstop te maken. Vervolgens ontstond er een schermutseling tussen de ambulancemedewerkers en de verdachte, waarbij de verdachte [slachtoffer] op zijn hoofd heeft geslagen. Het is ontoelaatbaar dat hulpverleners worden belemmerd in de uitoefening van hun functie. Personen belast met orde- en rechtshandhaving en hulpverleners als ambulancemedewerkers moeten hun taken onbelemmerd kunnen uitoefenen teneinde een adequate uitvoering van de publieke taak niet in gevaar te brengen.
Het hof heeft onder gezien dat de op te leggen straf mogelijk gevolgen kan hebben voor het verkrijgen van een Verklaring omtrent Gedrag.
Het hof heeft in het voordeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffende uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 22 december 2011, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.
Voorts is ter terechtzitting in hoger beroep gebleken dat het incident zodanige invloed heeft gehad op het geestelijk welzijn van de verdachte dat hij zich onder behandeling van een psycholoog heeft gesteld.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 22c, 22d en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een werkstraf voor de duur van 34 (vierendertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 17 (zeventien) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door mr. T.W.H.E. Schmitz,
mr. W.J. van Boven en mr. N. Zandbergen, in bijzijn van de griffier mr. S. Imami.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 19 januari 2012.
Mr. N. Zandbergen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.