GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 11 januari 2012
Zaaknummer : 200.089.619/01
Rekestnr. rechtbank : F1 RK 10-2538
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. J. Oversluizen te Rotterdam,
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. Y.J.H.B. Bisschops te Rotterdam.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 24 juni 2011 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 25 maart 2011 van de rechtbank Rotterdam.
De man heeft op 13 september 2011 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vrouw:
- op 12 juli 2011 een brief van 9 juli 2011 met bijlagen;
- op 21 november 2011 een faxbericht met bijlagen;
van de zijde van de man:
- op 18 november 2011 een faxbericht met bijlagen;
- op 30 november 2011 een faxbericht met bijlagen.
De zaak is op 1 december 2011 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.
De advocaat van de vrouw heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en, voor zover in hoger beroep van belang, ten laste van de vrouw aan de man een uitkering tot levensonderhoud toegekend van € 600,-- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen voor het eerst op de dag dat de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. De beschikking is, behalve ten aanzien van de echtscheiding, uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht. In hoger beroep is voorts komen vast te staan dat de echtscheidingsbeschikking op 29 april 2011 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de door de vrouw te betalen uitkering tot levensonderhoud voor de man (hierna ook: partneralimentatie).
2. De vrouw verzoekt het hof de bestreden beschikking (het hof leest:) te vernietigen voor zover daarin aan de man ten laste van de vrouw een partneralimentatie is toegekend en, opnieuw beschikkende, het verzoek van de man tot partneralimentatie af te wijzen.
3. De man bestrijdt het beroep en verzoekt het hof, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat:
primair: de beslissing wordt uitgesteld totdat de rechtbank zijn beslissing heeft genomen inzake de verdeling en dat vervolgens het verzoek van de vrouw wordt afgewezen als zijnde onvoldoende onderbouwd;
subsidiair: in het inkomen van de vrouw draagkracht is tot betaling van een partneralimentatie tot een bedrag als door het hof te bepalen.
Wijziging van het verzoek in eerste aanleg
4. Het hof stelt voorop dat is gebleken dat de man zijn verzoek in eerste aanleg, voor zover in hoger beroep van belang, in de loop van de procedure heeft gewijzigd. Waar hij eerst primair verzocht om een bijdrage in de woonlasten, heeft hij - zolang de vrouw niet bereid is de onroerende zaken conform het voorstel van de man te verdelen en niet bereid is een bijdrage in de woonlasten te betalen - de rechtbank subsidiair verzocht een partneralimentatie te bepalen. De rechtbank heeft daarop, nadat het haar gebleken was dat de vrouw niet bereid was mee te betalen in de vaste lasten, het subsidiaire verzoek van de man behandeld en toegewezen.
5. In de visie van de vrouw heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat bij ontbreken van verdere betwisting van de vrouw, de behoefte van de man aan de verzochte bijdrage voldoende vast staat. De vrouw voert daartoe in hoger beroep onder meer aan dat zij ter zitting is overvallen door de door de man gestelde behoefte nu de man in zijn verweerschrift geen enkel bedrag had gemeld of onderbouwd. Eerst kort voor de zitting in eerste aanleg heeft de vrouw een ordner met gegevens ontvangen van de man met daarbij een wijziging en aanvulling van eis.
6. De man stelt zich op het standpunt dat hij zijn behoefte aan partneralimentatie uitgebreid heeft onderbouwd bij voormelde tussentijdse wijziging van eis. In hoger beroep betoogt de man voorts dat hij tijdens het huwelijk van partijen in 2008 is ontslagen. Omdat hij geen andere baan kon vinden heeft hij zich via het UWV laten omscholen tot financieel medewerker. De betaling van de vaste lasten door de vrouw stopt niet vanaf zes maanden na de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking nu de man nog steeds in de woning in Nederland woont. Daarnaast komt bij een verkoop van de woning in Nederland een schuld vrij van € 30.000,--. Al het overige bezit van partijen is in Thailand gelegen en alle schulden zijn hier in Nederland.
7. Het hof is, anders dan de rechtbank, van oordeel dat de man onvoldoende heeft aangetoond dat hij behoefte heeft aan een partneralimentatie. Gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door de vrouw (in hoger beroep), had het op de weg van de man gelegen om zijn behoefte nader met stukken te onderbouwen. De man heeft echter nagelaten een behoeftelijst of anderszins cijfermatig inzicht in zijn behoefte te verschaffen. De advocaat van de man heeft ter zitting daarnaar gevraagd voorts bevestigd dat in het dossier geen specificatie van de behoefte van de man aanwezig is. Voor zover de man ter terechtzitting nog heeft bedoeld te betogen dat de onder sub 7 van het inleidend verzoek opgenomen lijst van de gezamenlijke uitgaven voor vaste kosten als behoeftelijst kan worden aangemerkt, gaat het hof daaraan voorbij nu voormelde lijst was overgelegd in het kader van het verzoek om een bijdrage in de woonlasten hetgeen niet gelijk is te stellen met een behoeftelijst. Nu de man zijn behoefte niet heeft onderbouwd met verificatoire bescheiden, acht het hof zich daarover onvoldoende geïnformeerd. Dit heeft tot gevolg dat de man geen aanspraak kan maken op een partneralimentatie en zijn subsidiaire verzoek daartoe zal worden afgewezen. Het hof zal de bestreden beschikking voor zover het de partneralimentatie betreft dan ook vernietigen.
8. Naar het oordeel van het hof kan van de man worden gevergd dat hij de onverplicht betaalde partneralimentatie aan de vrouw terug betaalt. Het hof zal dan ook bepalen dat de man daartoe gehouden zal zijn en acht hem daartoe gezien het sub 13 overwogene zonder meer in staat.
9. Hetgeen partijen ieder voor zich ten aanzien van de partneralimentatie voorts nog naar voren heeft gebracht behoeft gelet op het vorenstaande geen bespreking meer, omdat dat niet tot een ander oordeel kan leiden.
Devolutieve werking van het appel
10. Gelet op de devolutieve werking van het appel zal het hof vervolgens het door de man gedane primaire verzoek tot het bepalen van een bijdrage in de woonlasten van de voormalig echtelijke woning in hoger beroep opnieuw beoordelen.
Bijdrage in de woonlasten van de voormalig echtelijke woning
11. De man stelt zich op het standpunt dat redelijk is dat, zolang het onroerend goed in Thailand niet is verkocht, de vrouw aan de man een maandelijkse bijdrage in de woonlasten van de voormalig echtelijke woning moet betalen van € 540,-- netto.
12. De vrouw heeft de stelling van de man gemotiveerd weersproken.
13. Het hof overweegt als volgt. Ter terechtzitting in hoger beroep is door de man daarnaar gevraagd - onweersproken - verklaard dat hij beschikt over een Top rekening met daarop een saldo van € 29.000,--. Het hof is van oordeel dat van de man verwacht mag worden dat hij de woonlasten van de voormalig echtelijke woning uit dit saldo voldoet. Het hof gaat daarbij voorbij aan de door de man ter terechtzitting geponeerde stelling inhoudende dat voormeld saldo bestaat uit ter leen ontvangen gelden welke hij moet terugbetalen, nu de man deze stelling onvoldoende heeft onderbouwd. Het hof wijst het verzoek van de man ten aanzien van een bijdrage in de woonlasten derhalve eveneens af.
14. Het bovenstaande brengt mee dat het verzoek van de man tot aanhouding van de zaak wordt afgewezen.
15. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het inleidend verzoek van de man tot vaststelling van een uitkering tot levensonderhoud alsnog af;
bepaalt dat de man aan de vrouw dient terug te betalen hetgeen met in achtneming van het vorenstaande door de man onverschuldigd is ontvangen;
wijst het inleidend verzoek van de man tot bepaling van een bijdrage in de woonlasten van de voormalig echtelijke woning af;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Kamminga, Zander en Husson, bijgestaan door mr. Wittich-de Ridder als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 januari 2012.