Rolnummer: 22-006285-10
Parketnummer: 09-632506-10
Datum uitspraak: 10 februari 2012
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Gravenhage van
8 december 2010 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1972,
[adres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 27 januari 2012.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het eerste en tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 20 uren subsidiair 10 dagen hechtenis.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 januari 2009 tot en met 22 september 2009 te Leimuiden opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt (in een tuin, behorende bij de woning gelegen aan [adres]) een hoeveelheid van twee, althans een of meer, (zeer) (grote) hennepstruik(en)/plant(en) en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
hij op 23 september 2009 te Leimuiden opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een tuin, behorende bij de woning gelegen aan [adres]) een hoeveelheid van twee, althans een of meer, (zeer) (grote) hennepstruik(en)/plant(en) en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Ter terechtzitting in hoger beroep is door de raadsvrouw van de verdachte betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging. Daartoe heeft zij aangevoerd dat de verdachte ervan uit had mogen gaan dat de zaak geseponeerd zou worden, aangezien hij minder dan vijf planten had geteeld/aanwezig had en ingevolge de geldende beleidsregels in een dergelijk geval een sepot in de rede ligt.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het arrest van de Hoge Raad van 26 april 2011, LJN: BO4015, volgt dat de ook in de onderhavige zaak geldende Aanwijzing Opiumwet van 2 november 2000 (Stcrt. 2000, 250) aldus moet worden uitgelegd dat - behoudens door het openbaar ministerie te stellen en aannemelijk te maken bijzondere omstandigheden en mits tijdig afstand is gedaan van het inbeslaggenomen plantenmateriaal - teelt van niet meer dat vijf hennepplanten met een politiesepot wordt afgedaan, ongeacht de hoeveelheid of het gewicht van de met die teelt verkregen of te verkrijgen opbrengst van voor consumptie geschikte hennep of hennepproducten.
Het hof stelt vast dat door het openbaar ministerie in de onderhavige zaak geen bijzondere omstandigheden als bedoeld in het arrest zijn gesteld.
Overeenkomstig het standpunt van de advocaat-generaal is het hof echter van oordeel dat niet is voldaan aan de in het arrest genoemde voorwaarde dat door de verdachte tijdig afstand is gedaan van het plantenmateriaal. In dit verband stelt het hof vast dat zich bij de processtukken geen afstandsverklaring bevindt en dat het proces-verbaal van relaas (PL1631 2009267244-6, opgemaakt door J.T.R. Bergman en op ambtsbelofte opgemaakt, gesloten en ondertekend op 17 november 2009) inhoudt dat de verdachte geen afstand heeft gedaan van de planten (pagina 4 van het dossier). In het proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 september 2009, pagina 9 van het dossier, is voorts gerelateerd dat de verdachte telefonisch aan de in de woning van de verdachte vanwege het onderzoek naar de hennepplanten aanwezige verbalisant heeft medegedeeld dat als de (het hof begrijpt: de grootste hennep)plant in beslag zou worden genomen, de verdachte een klacht in zou dienen en een schadeloosstelling zou claimen van € 7.000,- tot € 8.000,-. Het vorenstaande brengt het hof tot de conclusie dat de verdachte geenszins voornemens is geweest uit eigen beweging en tijdig afstand te doen van één van zijn hennepplanten.
Gelet op het bovenstaande mocht de verdachte naar het oordeel van het hof er niet vanuit gaan dat met toepassing van de Aanwijzing, het tenlastegelegde zou worden geseponeerd, althans geen strafvervolging zou worden ingesteld.
Het hof acht het openbaar ministerie derhalve ontvankelijk in de vervolging.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 01 januari 2009 tot en met 22 september 2009 te Leimuiden opzettelijk heeft geteeld (in een tuin, behorende bij de woning gelegen aan [adres]) (zeer) (grote) hennepstruiken/plant, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
hij op 23 september 2009 te Leimuiden opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een tuin, behorende bij de woning gelegen aan [adres]) twee(zeer) (grote) hennepstruiken/planten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. Daartoe heeft zij - kort weergegeven - aangevoerd dat niet uit het dossier blijkt dat het aangetroffen materiaal hennep betrof.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte heeft op 13 november 2009 bij de politie verklaard dat hij een zaadje had gevonden in wiet die hij bij de coffeeshop had gekocht, dat de zeer grote plant uit dit zaadje is gegroeid en dat de kleine plant daar een stek van is. De verdachte - die blijkens zijn verklaring ter terechtzitting in hoger beroep gedurende jaren heeft geblowd - heeft zelf erkend dat het om hennepplanten ging. Voorts heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij de grote plant afdekte met een zeil om de stankoverlast voor de buren te beperken. Het hof acht het een feit van algemene bekendheid dat hennepplanten een sterke geur verspreiden. Voorts blijkt uit het proces-verbaal van forensische opsporing afdeling verdovende middelen d.d. 24 september 2009 dat de verbalisant P.N. van Boxcel, expert verdovende middelen bij de Korpsrecherche, de planten herkent als hennepplanten/struiken.
Het hof is gelet op het bovenstaande van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat het in de tenlastelegging genoemde materiaal hennep betreft.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte terzake van het eerste en tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 20 uren subsidiair 10 dagen hechtenis.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het telen en in bezit hebben van één zeer grote hennepplant en een wat kleinere hennepplant. Softdrugs vormen een gevaar voor de volksgezondheid en de kweek ervan kan eveneens bezwarend zijn voor de samenleving. Het telen en bezitten daarvan dient dan ook te worden bestreden.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 12 januari 2012, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Het hof is gelet op het bovenstaande van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 9, 22c, 22d, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een werkstraf voor de duur van
indien niet naar behoren verricht te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door mr. A.E. Mos-Verstraten,
mr. T.L. Tan en mr. C.J. van der Wilt, in bijzijn van de griffier mr. V.A.M. Willemsen.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 10 februari 2012.