ECLI:NL:GHSGR:2012:BV6434

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
10 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
22-000089-11
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor bezit van verdovende middelen en witwassen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 10 februari 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte door de rechtbank 's-Gravenhage. De verdachte was beschuldigd van het bezit van een aanzienlijke hoeveelheid verdovende middelen, waaronder hasjiesj en hennep, en van witwassen van een geldbedrag van € 22.540,-. De feiten dateren van 20 mei 2008, toen de verdachte werd aangehouden met ongeveer 744,7 gram hasjiesj en 14.440 euro in zijn vriesvak, evenals 8.100 euro in zijn slaapkamer. De verdachte verklaarde dat het geld zijn eigendom was, verdiend met zijn werk in een coffeeshop, en dat hij het had gespaard voor de verbouwing van zijn woning. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het bezit van verdovende middelen, maar dat er onvoldoende bewijs was voor het witwassen van het geldbedrag. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en sprak de verdachte vrij van het tweede ten laste gelegde feit, terwijl hij werd veroordeeld tot een werkstraf van 40 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis. Tevens werd de teruggave van het in beslag genomen geld aan de verdachte gelast. Het hof hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, wat invloed had op de strafmaat.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000089-11
Parketnummer: 09-900323-08
Datum uitspraak: 10 februari 2012
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 29 december 2010 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen) op [geboortejaar] 1978,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 27 januari 2012.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest. Ter zake van het beslag is beslist zoals nader omschreven in het vonnis.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 20 mei 2008 te 's-Gravenhage opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 744,7 gram, in elk geval een hoeveelheid van (veel) meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj), waaraan geen andere substanties waren toegevoegd en/of ongeveer 14802,53 gram, in elk geval een hoeveelheid van (veel) meer dan 30 gram hennep, zijnde hasjiesj en/of hennep (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 20 mei 2008, te 's-Gravenhage, althans in Nederland, een voorwerp, te weten een (groot) geldbedrag (van (ongeveer) 22.540 euro), heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten dat geld(bedrag), gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist(en), althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp/dit geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Verweer
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit - verkort en zakelijk weergegeven - dat het binnentreden op grond van de Wet wapens en munitie onrechtmatig was. De beschikbare informatie was onvoldoende om redelijkerwijs te kunnen vermoeden dat munitie in de woning aanwezig was. Daartoe heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de C.I.E.-informatie niet als betrouwbaar kon worden aangemerkt. De C.I.E.-informatie is bovendien niet in voldoende mate geverifieerd. Een vermelding in het HKS-systeem uit 1997 kan niet als 'verificatie' van de C.I.E.-informatie worden gezien nu deze vermelding niet als betrouwbaar kan worden gekwalificeerd. De juistheid van de melding is nooit vastgesteld nu de verdachte nooit is vervolgd, laat staan, veroordeeld ter zake een feit met betrekking tot de Wet Wapens en Munitie. De raadsvrouw heeft zich derhalve op het standpunt gesteld dat het bewijs dat is verkregen als gevolg van het binnentreden eveneens onrechtmatig is verkregen en - naar het hof begrijpt - behoort te worden uitgesloten van het bewijs, hetgeen tot vrijspraak van het ten laste gelegde leidt.
Het hof verwerpt het verweer van de raadsvrouw en overweegt hiertoe het volgende.
Uit de zich in het dossier bevindende stukken blijkt dat via een informant bij de R.C.I.E. Haaglanden in april 2008 informatie is binnengekomen waarvan de betrouwbaarheid niet kon worden beoordeeld. Deze informatie luidt:
'[verdachte] woont in de [adres]. Zijn ouders wonen in de [adres 2]. [verdachte] is ongeveer 30 jaar oud en is van Arubaanse afkomst. De woning van [verdachte] ligt vol met munitie.'
Bij verificatie in het HKS-systeem van de politie Haaglanden bleek dat de verdacht een antecedent had terzake de Wet wapens en munitie.
De aard van de CIE-informatie - onder meer het feit dat hierbij de naam van de verdachte is genoemd - is in combinatie met de informatie uit het HKS-systeem, toereikend om redelijkerwijs te kunnen vermoeden dat munitie in de woning aan van de verdachte aanwezig was. Daaraan doet niet af dat de betrouwbaarheid van de informatie niet kon worden beoordeeld. Derhalve was de binnentreding op grond van artikel 49 van de Wet wapens en munitie rechtmatig.
Bewijsoverweging
Ter zake van het onder 2 ten laste gelegde overweegt het hof het volgende.
Uit de zich in het dossier bevindende stukken en hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep is verhandeld volgt dat bij de doorzoeking van de woning van de verdachte op twee plaatsen in de woning bankbiljetten zijn aangetroffen. In het vriesgedeelte van de koelkast, welke in de keuken stond, is een verpakkingszak met daarin € 14.440,- aangetroffen. Voorts is in de slaapkamer in een papieren zak op de kledingkast een geldbedrag van € 8.100,- aangetroffen. Op deze kledingkast stond ook een kartonnen doos met daarin een plastic zak met voorgedraaide joints.
De verdachte heeft tegenover de politie verklaard dat het aangetroffen geld zijn eigendom is en dat het geld is dat hij heeft verdiend met zijn werk en heeft gespaard . Voorts heeft de verdachte verklaard dat hij sinds 2002 werkzaam is bij een coffeeshop en zich in de loop van de jaren heeft opgewerkt van barman tot bedrijfsleider.
De verdachte heeft voorts verklaard dat het spaargeld bestemd was voor de verbouwing van zijn woning en dat hij het geld in het vriesvak en in zijn slaapkamer bewaarde omdat hij het daar veilig achtte voor eventuele inbrekers. Hij heeft het geld niet op de bank gezet omdat hij dan het geld makkelijker zou uitgeven.
De werkgever van de verdachte heeft verklaard dat het salaris van de verdachte van maart 2002 tot aan juni 2007 per kas is uitbetaald.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij ongeveer € 1.650,- netto loon ontving als werknemer van de coffeeshop. Hij heeft als huurder van de woning aan de [adres] deze woning enkele maanden vóór zijn aanhouding aangekocht. Tot hij eigenaar is worden van de woning, betaalde hij ongeveer € 300,- huur. Sinds de aankoop van de woning bedragen zijn woonlasten ongeveer € 1.100,-.
Blijkens deze feiten en omstandigheden had de verdachte tot de aankoop van zijn woning enige maanden vóór zijn aanhouding, gedurende meerdere jaren een aanzienlijke vrije bestedingsruimte. Naar het oordeel van het hof is dan ook zeer wel mogelijk dat de verdachte een bedrag van ongeveer € 300,- per maand heeft kunnen sparen. De verklaring van de verdachte dat hij in vier jaren een aanzienlijk bedrag bij elkaar heeft gespaard, acht het hof dan ook aannemelijk, in zoverre dat aannemelijk is dat het gespaarde bedrag het in het vriesvak aangetroffen bedrag - te weten € 14.440,- - betreft, nu dit omgerekend een gespaard bedrag van ongeveer € 3.500,- per jaar betreft, hetgeen neerkomt om ongeveer € 300,- per maand.
Ter zake van het in de slaapkamer aangetroffen geldbedrag van € 8.100,- stelt het hof vast dat de verdachte heeft verklaard dat hij naast werknemer van de coffeeshop ook zelfstandig leverancier van deze coffeeshop is. Hij zorgt voor de bevoorrading van de coffeeshop vanuit zijn eigen woning sinds hij bedrijfsleider is. Op het moment dat hij wordt aangehouden was hij ongeveer één aan anderhalf jaar bedrijfsleider. Voorts heeft de verdachte verklaard dat de in de woning aangetroffen verdovende middelen voorraad is die hij aan de coffeeshop zal leveren.
Gelet op genoemde feiten en omstandigheden acht het hof - in het bijzonder gelet op het feit dat het geldbedrag in de slaapkamer is aangetroffen in de nabijheid van een deel van de voorraad bestemd voor de coffeeshop - aannemelijk dat de € 8.100,- afkomstig is van enig misdrijf in de zin van de Opiumwet, kennelijk begaan door de verdachte zelf.
Naar het oordeel van het hof behoort de verdachte naar het oordeel van het hof ter zake van het onder 2 ten laste gelegde partieel - te weten ten aanzien van het in het vriesvak aangetroffen geldbedrag van € 14.440,- - te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 20 mei 2008 te 's-Gravenhage opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 744,7 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj), waaraan geen andere substanties waren toegevoegd en een hoeveelheid van veel meer dan 30 gram hennep, zijnde hasjiesj en hennep telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op 20 mei 2008, te 's-Gravenhage, een voorwerp, te weten een geldbedrag van ongeveer 8.100 euro voorhanden heeft gehad terwijl hij wist dat dit geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel.
Ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde overweegt het hof het volgende:
Het hof heeft vastgesteld dat het in de slaapkamer aangetroffen geldbedrag van € 8.100,- kennelijk afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf. Uit de wetsgeschiedenis en jurisprudentie (onder meer NJ 2010, 655) volgt dat in een dergelijke situatie is vereist dat sprake is van een handeling van de verdachte die erop is gericht zijn criminele opbrengsten veilig te stellen. Naar het oordeel van het hof kan uit de vastgestelde gang van zaken niet worden afgeleid dat sprake is van een zodanig handelen van de verdachte. Uit het feit dat de verdachte heeft verklaard deze plaats een veilige plek te achten met het oog op eventuele inbrekers, kan naar het oordeel van het hof niet worden afgeleid dat de verdachte het doel heeft gehad het geld onvindbaar te maken - en aldus veilig te stellen - voor ieder ander.
Voorts heeft, naar het oordeel van het hof, de verdachte dusdoende het geldbedrag in de slaapkamer voorhanden gehad op een wijze die niet kan hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat geldbedrag. Derhalve kan de gedraging van de verdachte niet als witwassen worden gekwalificeerd.
Nu het onder 2 bewezen verklaarde ook niet anderszins strafbaar is gesteld, behoort de verdachte dienaangaande te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde uitsluit. De verdachte is dus dienaangaande strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd en dat de verdachte.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het bezit van een aanzienlijke hoeveelheid verdovende middelen. Door aldus te handelen heeft de verdachte zich doelbewust schuldig gemaakt aan het plegen van een strafbaar feit. Het hof neemt in aanmerking de door de verdachte gezette vraagtekens bij het door hem als tegenstrijdig ervaren beleid ten aanzien van de bevoorrading van coffeeshops.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d.
10 januari 2012, waaruit blijkt dat de verdachte eerder - hoewel niet recent - onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat deze veroordelingen geen soortgelijke misdrijven betreffen.
Voorts heeft het hof geconstateerd dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), nu de behandeling van de zaak ter terechtzitting in eerst aanleg niet binnen twee jaren na aanvang van de termijn is afgerond. Het hof zal de overschrijding van de bedoelde termijn verdisconteren in de strafmaat.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 50 uren een passende en geboden reactie vormt. Echter, gelet op de overschrijding van de redelijke termijn als vorenbedoeld zal het hof de duur hiervan matigen en de verdachte een voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf opleggen voor de duur van 40 uren.
Beslag
Ten aanzien van het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven geldbedrag zoals dit is vermeld op de zich in het dossier bevindend lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, zal het hof de teruggave gelasten aan de verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 bewezen verklaarde geen strafbaar feit oplevert en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Verklaart het onder 1 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een werkstraf voor de duur van 40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 20 (twintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de werkstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde werkstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren werkstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de teruggave aan verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: geld, totaal € 22.540,-.
Dit arrest is gewezen door mr. C.G.M. van Rijnberk,
mr. M.J.J. van den Honert en mr. T. Groeneveld, in bijzijn van de griffier mr. F.L.C. Schoolderman.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 10 februari 2012.
Mr. T. Groeneveld is buiten staat dit arrest te ondertekenen.