ECLI:NL:GHSGR:2012:BV8010

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
1 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.087.181-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Husson
  • Dusamos
  • Van Veen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Partneralimentatie en de beoordeling van behoeftigheid in het kader van voorlopige voorzieningen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 1 februari 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de partneralimentatie tussen een man en een vrouw na hun echtscheiding. De man, verzoeker in hoger beroep, was het niet eens met de eerdere beschikking van de rechtbank Rotterdam van 1 maart 2011, waarin aan de vrouw een uitkering tot levensonderhoud was toegekend. De man stelde dat de vrouw niet behoeftig was en dat hij niet verplicht was om alimentatie te betalen. De vrouw, verweerster in hoger beroep, voerde aan dat zij wel degelijk behoefte had aan financiële ondersteuning, gezien haar pogingen om werk te vinden en haar leeftijd.

Tijdens de zitting op 27 oktober 2011 werd de zaak mondeling behandeld, waarbij beide partijen aanwezig waren met hun advocaten. De rechtbank had eerder bepaald dat de man € 1.848,- per maand aan de vrouw moest betalen, met een verhoging naar € 1.887,- per maand na de overdracht van de echtelijke woning. Het hof oordeelde dat de vrouw voldoende had aangetoond dat zij behoefte had aan alimentatie, ondanks de stelling van de man dat zij in staat was om zelf in haar levensonderhoud te voorzien.

Het hof vernietigde de eerdere beschikking voor zover het de alimentatie over het jaar 2010 betrof, omdat dit niet in het kader van voorlopige voorzieningen had kunnen worden verzocht. De man werd veroordeeld tot betaling van € 1.848,- per maand, met een verhoging na de overdracht van de woning. Het verzoek van de man om de alimentatieplicht te limiteren tot vijf jaar werd afgewezen, omdat er geen bijzondere omstandigheden waren die dit rechtvaardigden. De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de vrouw direct recht had op de alimentatiebetalingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 1 februari 2012
Zaaknummer : 200.087.181/01
Rekestnr. rechtbank : F1 RK 10-786
[de man],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. M.J.A. van der Burg te Ridderkerk,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. E.M.H. Verbeeten te Dordrecht.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 11 mei 2011 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 1 maart 2011 van de rechtbank Rotterdam.
De vrouw heeft op 21 juli 2011 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de man:
- op 23 september 2011 een brief van 22 september 2011 met bijlagen.
De zaak is op 27 oktober 2011 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
De advocaat van de man heeft ter zitting een pleitnotitie overgelegd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking en de beschikking van 17 december 2010 van de rechtbank Rotterdam.
Bij beschikking van 17 december 2010 van de rechtbank Rotterdam is onder meer de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De behandeling van de zaak ten aanzien van de uitkering tot levensonderhoud is aangehouden.
Bij de bestreden beschikking zijn, voor zover in hoger beroep van belang, ten laste van de man aan de vrouw de volgende uitkeringen tot levensonderhoud toegekend:
- € 1.848,- per maand met ingang van de datum waarop de echtscheidingsbeschikking is of zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand tot de datum waarop de overdracht van de echtelijke woning aan de man zal plaatsvinden;
- € 1.887,- per maand met ingang van de datum waarop de overdracht van de echtelijke woning aan de man zal plaatsvinden,
telkens te vermeerderen met het percentage geldend voor het vaststelen van partneralimentatie van een door de man te ontvangen bonus/winstdeling, dus 60 procent van de bonus.
Voorts is bij die beschikking, voor zover in hoger beroep van belang, bepaald dat de man aan de vrouw jaarlijks een inzichtelijk en verifieerbaar overzicht van een genoten bonus/winstdeling zal verstrekken of stukken waaruit blijkt dat hij geen bonus/winstdeling heeft genoten. De man is veroordeeld om aan de vrouw bij wijze van alimentatie over 2010 te betalen een bedrag van € 7.399,- bruto. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht. Onder meer staat vast dat de echtscheidingsbeschikking op [datum in] 2011 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw, hierna ook partneralimentatie.
2. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen (het hof begrijpt:) voor zover het betreft de partneralimentatie en, in zoverre opnieuw beschikkende:
primair: te bepalen dat de man niet gehouden is tot betaling van een bijdrage aan de vrouw in haar kosten van levensonderhoud nu de vrouw niet behoeftig is dan wel geen behoefte heeft aan een bijdrage ten laste van de man omdat zij in staat is, dan wel in staat moet worden geacht, zelf te voorzien in haar kosten van levensonderhoud, alsmede te bepalen dat de vrouw de door haar ten onrechte ontvangen betalingen dient terug te betalen aan de man;
subsidiair: in het geval het hof van mening is dat de man wel een bijdrage aan de vrouw in haar kosten van levensonderhoud verschuldigd is, te bepalen dat deze bijdrage wordt gesteld op een bedrag niet hoger dan de behoefte van de vrouw en de draagkracht van de man toelaat, en te bepalen dat de man voor de duur van maximaal vijf jaar alimentatieplichtig is, nu er van mag worden uitgegaan dat de vrouw in deze periode in staat is (aanvullende) inkomsten te verwerven;
meer subsidiair: in het geval het hof van oordeel is dat een eventueel door de man ontvangen dertiende maand en/of bonus mede aan de vrouw ten goede dient te komen, te bepalen dat het deel dat aan de vrouw ten goede komt niet meer bedraagt dan het gebruteerde deel van 50 procent van het door de man te ontvangen netto bedrag.
3. De vrouw bestrijdt het beroep en verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen onder bepaling dat onder “60 procent van de bonus” moet worden verstaan “60 procent van de bruto bonus” onder ongegrondverklaring van het door de man ingestelde hoger beroep, dan wel een alimentatie ten behoeve van de vrouw ten laste van de man vast te stellen als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren.
Partneralimentatie over het jaar 2010 in het kader van voorlopige voorzieningen
4. De man stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat hij over het jaar 2010 nog een bedrag van € 7.399,- bruto (zijnde 60 procent van de door de man in april 2010 ontvangen bonus van € 12.332,- bruto) aan partneralimentatie moet betalen.
5. Het hof overweegt als volgt. Gebleken is dat de vrouw in eerste aanleg heeft gesteld dat, nu achteraf is gebleken dat de man in april 2010 een bonus heeft ontvangen, welke bonus niet in aanmerking is genomen bij de vaststelling van de bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw in de beschikking van 11 mei 2010 gegeven in het kader van voorlopige voorzieningen, de man ten onrechte te weinig alimentatie heeft betaald en zij derhalve nog aanspraak maakt op die bonus. De rechtbank heeft het verzoek van de vrouw voor toewijzing vatbaar verklaard in die zin, dat de vrouw bij wijze van alimentatie over 2010 nog recht heeft op een deel van de door de man in april 2010 ontvangen bonus, te weten € 7.399,- bruto. De rechtbank heeft de man veroordeeld dit bedrag aan de vrouw te betalen. Naar het oordeel van het hof had de rechtbank dit niet kunnen beslissen, aangezien vaststelling van een bijdrage (opnieuw) in het kader van voorlopige voorzieningen over het jaar 2010 in de onderhavige procedure (die ziet op vaststelling definitieve partneralimentatie met ingang van [datum in] 2011) niet had kunnen worden verzocht. Het hof zal derhalve de bestreden beschikking in zoverre vernietigen en de vrouw in dat verzoek niet-ontvankelijk verklaren.
6. Ter gelegenheid van de aan de vrouw ter zitting geboden tweede termijn heeft de vrouw verweer gevoerd en gesteld dat, indien het hof beslist dat de rechtbank ten onrechte de man heeft veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 7.399,- bruto aan de vrouw, zij dit bedrag, dat inmiddels aan haar is betaald, niet hoeft terug te betalen aangezien sprake is van een natuurlijke verbintenis. Het hof gaat aan deze stelling voorbij, nu deze in een te laat stadium is aangevoerd en de wederpartij niet meer in de gelegenheid was daarop te reageren. De vrouw heeft derhalve, gelet op het bovenstaande, een terugbetalingsverplichting jegens de man.
Partneralimentatie
Behoefte/behoeftigheid/verdiencapaciteit van de vrouw
7. De man stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de vrouw behoefte heeft aan partneralimentatie. Volgens de man moet zij in staat worden geacht zelf volledig te voorzien in haar levensonderhoud, nu zij gedurende het huwelijk altijd heeft gewerkt en zij op eigen initiatief (en dus niet wegens disfunctioneren) haar arbeidsovereenkomst bij haar laatste werkgever heeft beëindigd.
8. De vrouw stelt dat zij - door haar laatste werkgever gedwongen - ontslag heeft moeten nemen omdat de relatie tussen hen slecht was en niet werkbaar meer bleek. De vrouw heeft getracht werk te krijgen, maar heeft tijdens verschillende sollicitatiegesprekken te horen gekregen dat zij te oud is en niet voldoende ervaring heeft. Ter zake heeft de vrouw een aantal bewijzen van haar sollicitaties overgelegd. Gelet op het bovenstaande is de vrouw van mening dat zij niet in staat is op korte termijn een inkomen te verwerven en dat zij derhalve behoefte heeft aan partneralimentatie.
9. Het hof overweegt als volgt. Gelet op de door de vrouw overgelegde stukken en hetgeen zij ter zitting naar voren heeft gebracht, is het hof van oordeel dat zij voldoende heeft aangetoond dat zij heeft getracht om in haar eigen levensonderhoud te voorzien maar dat dit tot nu toe niet gelukt is. Niet te verwachten is, gelet op de leeftijd van de vrouw en de huidige conjunctuur, dat daar op korte termijn verandering in komt. De behoeftigheid van de vrouw staat daarmee naar het oordeel van het hof vast. Het hof merkt nog op dat van de vrouw wel kan worden verwacht dat zij inspanningen blijft verrichten om (weer) aan het arbeidsproces deel te nemen.
10. Gezien het procesdebat en nu de vrouw geen incidenteel appel heeft ingesteld, zal het hof ervan uitgaan dat de vrouw behoefte heeft aan een bijdrage in haar levensonderhoud van ten hoogste het door de rechtbank vastgestelde bedrag van € 1.848,- dan wel € 1.887,- per maand en beoordelen of de man voor betaling daarvan voldoende draagkracht heeft.
Draagkracht van de man
Inkomen
11. De man stelt dat de rechtbank bij het vaststellen van zijn draagkracht ten onrechte rekening heeft gehouden met een dertiende maand, aangezien hij deze slechts op incidentele basis ontvangt. De vrouw betwist de stelling van de man.
12. Het hof overweegt als volgt. Het hof acht het aannemelijk, mede gelet op de door de man overgelegde verklaring van zijn werkgever d.d. 23 november 2009 (waarin staat vermeld dat hij aanspraak maakt op een dertiende maand), dat sprake is van een dertiende maand die op structurele basis aan de man wordt verstrekt. Het hof zal met deze dertiende maand dan ook in de berekening van de draagkracht van de man rekening houden, naast het bruto maandinkomen van € 4.680,- vermeerderd met vakantietoeslag van € 4.492,80. Het hof houdt voorts rekening met de op de salarisspecificaties van de man vermelde premies, te weten de pensioenpremie, de aanvullende door de werkgever ingehouden premie reparatie WIA-gat en de premie zorgverzekeringswet en zal uitgaan van genoemd salaris, vermeerderd met genoemde vakantietoeslag, met een 13de maand en met € 1.258,- gratificatie (zoals hierna vermeld), in totaal € 66.591,- per jaar.
Bonus/winstdeling
13. De man stelt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat hij jaarlijks een percentage van 60 procent van de door hem te ontvangen bonus/winstdeling in de vorm van partneralimentatie ter beschikking van de vrouw dient te stellen. Hij is van mening dat aan het doel van het verstrekken van een bonus, te weten het motiveren van werknemers, voorbij wordt gegaan indien hij een deel van de door hem ontvangen (bruto) bonus aan de vrouw moet toekennen.
14. De vrouw stelt dat een alimentatie gelijk aan 60 procent van de bruto bonus de verdeling is volgens de Tremanormen. Volgens haar er is derhalve geen enkele reden om een bonus niet gewoon als inkomen te zien en deze niet mee te nemen in de alimentatieberekeningen.
15. Het hof ziet, gelet op de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting, geen aanleiding om net als de rechtbank te bepalen dat de te betalen partneralimentatie door de man dient te worden vermeerderd met het percentage geldend voor het vaststellen van partneralimentatie van een door de man te ontvangen bonus/winstdeling, dus 60 procent van de bonus. Het hof komt een dergelijke constructie niet redelijk voor. Naar het oordeel van het hof dient in de berekening van de financiële draagkracht van de man wel rekening te worden gehouden met de in april 2011 genoten bonus, te weten een bedrag van € 1.257,88 bruto, aangezien de man dit bedrag in 2011 feitelijk heeft ontvangen.
Toekomstige woonlasten
16. De man stelt dat de rechtbank bij de vaststelling van zijn toekomstige woonlasten (in verband met de overdracht van de echtelijke woning aan hem) is uitgegaan van onjuiste aannames. Ter zitting heeft de man verklaard dat hij inmiddels een nieuwe hypotheekofferte heeft moeten aanvragen. Deze offerte heeft de man bij brief van 22 september 2011 als bijlage 2 overgelegd. Als gevolg van de strengere regels die de banken thans hanteren, dient de man een deel van de aan hem te verstrekken hypotheek, te weten een bedrag van € 92.481,- af te lossen voordat hij 65 jaar oud is. De man is in zijn berekening uitgegaan van een gemiddelde hypotheekrente in de periode tot en met 2019 van € 5.670,- per jaar en van een gemiddeld maandelijks bedrag aan aflossing en premie levensverzekering van € 861,38 per maand. Voorts heeft de man nog een bedrag aan premie lijfrente opgevoerd in zijn draagkrachtberekening, welke is overgelegd als bijlage 3 bij de brief van 22 september 2011.
17. Het hof ziet, anders dan de rechtbank, geen aanleiding in de berekening van de draagkracht van de man rekening te houden met toekomstige woonlasten. Het hof overweegt daartoe dat thans nog niet is te voorzien wat de hoogte van die woonlasten zal zijn. Weliswaar heeft de man een hypotheekofferte overgelegd, maar het hof kan van de daarin vermelde bedragen, mede gelet op de looptijd van die offerte, niet uitgaan. Daarbij komt dat de huwelijksgemeenschap nog niet is verdeeld tussen partijen. Het hof zal derhalve rekening houden met de huidige woonlasten van de man, te weten een bedrag van € 425,42 per maand aan hypotheekrente, een bedrag van € 141,13 per maand voor de levensverzekering (gekoppeld aan de hypothecaire geldlening) en een bedrag van € 95,- per maand ter zake forfait overige eigenaarslasten. Het hof zal in de berekening van de draagkracht van de man uitgaan van een WOZ-waarde van € 159.000,-, zoals blijkt uit de aan het hof overgelegde financiële stukken. De man heeft ook bij een relatief geringe stijging van de woonlasten nog voldoende draagkracht om alsdan de door de rechtbank becijferde alimentatie te voldoen.
Advocaatkosten
18. De man stelt dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de door hem gemaakte (en te maken) advocaatkosten. Hij voert daartoe aan dat hij slechts een beperkte vrije ruimte heeft.
19. De vrouw stelt dat advocaatkosten, gelet op de Tremanormen, slechts bij hoge uitzondering meegenomen worden in een draagkrachtberekening. De man heeft niet gesteld en/of aangetoond dat deze uitzondering zich hier voordoet. Volgens haar heeft de rechtbank derhalve deze kosten terecht buiten beschouwing gelaten.
20. Het hof verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en de gronden waarop dat berust. Het hof neemt die gronden over en maakt deze tot de zijne. Naar het oordeel van het hof heeft de man in hoger beroep geen onderbouwing gegeven van zijn grief en geen feiten en omstandigheden aangevoerd die maken dat het hof anders zou moeten beslissen.
Overige financiële gegevens
21. Het hof zal voorts rekening houden met de door de rechtbank in aanmerking genomen (en niet betwiste) financiële gegevens, te weten:
- premie zorgverzekering inclusief aanvullende verzekeringen van € 141,10 per maand;
- verplicht eigen risico van € 14,- per maand;
- vergoeding voor het gebruik van de echtelijke woning, een bedrag van € 91,44 per maand.
22. Voor het overige wordt rekening gehouden met de algemene heffingskorting, de arbeidskorting, de bijstandsnorm voor een alleenstaande en een draagkrachtpercentage van 70.
23. Het hof heeft met inachtneming van het vorenstaande de draagkracht van de man berekend. Uit deze berekening volgt dat de man, mede gelet op hetgeen hiervoor onder het kopje ‘Toekomstige woonlasten’ is overwogen, in staat is met ingang van [datum in] 2011 het door de rechtbank vastgestelde bedrag van € 1.848,- per maand aan de vrouw te voldoen.
Limitering
24. De man stelt in zijn petitum dat de duur van zijn alimentatieplicht moet worden beperkt tot vijf jaar omdat ervan mag worden uitgegaan dat de vrouw in die vijf jaar in staat moet worden geacht inkomsten te verwerven.
25. Het hof overweegt als volgt. In verband met de ingrijpende gevolgen van - zo begrijpt het hof de stelling van de man - limitering dienen hoge eisen te worden gesteld aan de te stellen en zo nodig te bewijzen bijzondere omstandigheden die limitering rechtvaardigen. Het hof is van oordeel dat door de man geen zodanige bijzondere feiten en omstandigheden zijn gesteld, dat daaruit een toewijzing van zijn verzoek tot limitering kan volgen. Het hof zal het verzoek van de man om de alimentatie ten behoeve van de vrouw in duur te beperken derhalve afwijzen.
Conclusie
26. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, deels vernietigen.
27. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking behoudens ten aanzien van de beslissing over de verdeling en opnieuw beslissend:
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar verzoek met betrekking tot de alimentatie over het jaar 2010 in het kader van voorlopige voorzieningen;
bepaalt de bijdrage in de kosten van het levensonderhoud voor de vrouw ten laste van de man met ingang van [datum in] 2011 op € 1.848,- per maand, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen en met ingang van de datum waarop de overdracht van de echtelijke woning aan de man zal plaatsvinden op € 1.887,- per maand, jaarlijks te verhogen met de wettelijke vastgestelde indexering voor het eerst met ingang van 1 januari 2012;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het verzoek van de man tot limitering van de alimentatie alsmede het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Husson, Dusamos en Van Veen, bijgestaan door mr. Dooting als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 februari 2012.