2.3 Het gaat in deze zaak om het volgende:
- De bank heeft op 2 september 2001 aan het productschap een bankgarantie afgegeven voor een bedrag van maximaal € 181.512,- (ƒ 400.000,-). Deze garantie bevat onder meer de volgende bepaling:
"De Bank verbindt zich op eerste schriftelijk verzoek van de Begunstigde (hof: het productschap), onder gelijktijdige overlegging van:
a. een afschrift van een beslissing van een Nederlandse rechter met betrekking tot de Vordering (hof: zijnde een vordering groot € 547.984,01 voor bepaalde naheffingen over 1998 en 1999 betreffende schapen opgelegd op 12 september 2000, welke naheffingen in bestuursrechtelijke procedures bestreden hadden kunnen worden, hetgeen evenwel niet is geschied), gewezen in een procedure tussen de Begunstigde en de Debiteur (hof: [...] B.V., later genaamd M & W Beheer B.V., verder te noemen: [betrokkene 1]), vergezeld van een verklaring van een in Nederland ingeschreven advocaat dat de wettelijke termijn, voor zover van toepassing, voor verzet, hoger beroep of cassatie is verstreken en dat voor zover hem bekend is tegen die beslissing niet binnen die termijn hoger beroep of cassatie is ingesteld (…);
aan de Begunstigde te voldoen het bedrag dat de Begunstigde schriftelijk verklaart ter zake van de Vordering opeisbaar van de Debiteur te vorderen hebben, met dien verstande dat de bank niet gehouden is meer te voldoen dan het bedrag dat de Begunstigde blijkens een of meer van de bovenbedoelde bewijsstukken van de Debiteur te vorderen heeft."
- [betrokkene 1] heeft aan de bank een contra-garantie afgegeven.
- Bij vonnis in kort geding van de president van de rechtbank Dordrecht van 6 november 2002 is onder meer overwogen: "Onder deze omstandigheden is PVV (hof: het productschap) niet in staat herziene beschikkingen (hof: betreffende de naheffingen 1998 en 1999) te geven bij gebreke van voldoende betrouwbare gegevens en heeft PVV een te respecteren belang om de executie van de naheffingen te effectueren." (ro 5.3, slot). De beslissing van de kort geding-rechter hield in dat er geen grond was het (laatste) executoriale beslag dat het productschap ten laste van [betrokkene 1] had gelegd op te heffen. Dat vonnis is onherroepelijk geworden.
- Het productschap en [betrokkene 1] hebben in elk geval overleg gevoerd over een minnelijke regeling, ook over recentere heffingen dan die waarop de bankgarantie betrekking had. Daarbij is in elk geval aan de orde geweest een voorstel van het productschap om de naheffingen 1998 en 1999 en 2000 tegenover een betaling door [betrokkene 1] van € 75.000,- in te trekken.
- Het productschap heeft - onder verwijzing naar het vonnis in kort geding van 6 november 2002 - op 21 maart 2005 de bankgarantie ingeroepen. De bank heeft daarop op 8 april 2005 € 181.512,- aan het productschap voldaan. Het productschap heeft het origineel van de bankgarantie aan de bank geretourneerd.
- De bank heeft op haar beurt de contra-garantie jegens [betrokkene 1] ingeroepen en zich zo voor het genoemde bedrag verhaald op hetgeen [betrokkene 1] op een rekening bij de bank had staan.
- Op 2 oktober 2005 is [betrokkene 1] een procedure gestart tegen de bank strekkende tot terugbetaling aan haar van het bedrag van € 181.512,- verhoogd met wettelijke rente en kosten. Deze vordering is door de rechtbank Arnhem toegewezen, onder meer op de grond dat de bank niet gehouden was om uit hoofde van de garantie aan het productschap te betalen, omdat "een beslissing van een Nederlandse rechter met betrekking tot de Vordering" ontbrak. Het vonnis is bij onherroepelijk geworden arrest van het hof Arnhem van 18 december 2007 bekrachtigd.
- Het productschap en [betrokkene 1] hebben in of omstreeks januari 2006 een vaststellingsovereenkomst gesloten. Bij die vaststellingsovereenkomst is het productschap er van uitgegaan dat zij uit hoofde van de bankgarantie € 181.512,- had ontvangen.
- Het productschap heeft de bankgarantie - na het vonnis van de rechtbank in met name de vrijwaringszaak - op 18 november 2010 wederom ingeroepen.