ECLI:NL:GHSGR:2012:BV8936

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
22 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
22-004004-10
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord door brandstichting in woning van ex-vriendin met opzet om haar te doden

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 22 februari 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot moord door de woning van zijn ex-vriendin in brand te steken. De verdachte heeft op 27 augustus 2009, terwijl het slachtoffer in de woning lag te slapen, een brandbare vloeistof (benzine) door de brievenbus in de hal van de woning gesprenkeld en deze in brand gestoken. De brand heeft geleid tot gemeen gevaar voor de goederen in de woning en voor de levens van de aanwezige personen, waaronder de ex-vriendin en haar zus. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte met voorbedachten rade handelde, gezien zijn eerdere bedreigingen aan het adres van het slachtoffer en zijn gedrag voorafgaand aan de brand. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaren en moet een schadevergoeding van €4.500,- betalen aan het slachtoffer. De verdediging heeft geprobeerd de bewijsvoering te betwisten, maar het hof heeft de argumenten van de verdediging verworpen en de bewezenverklaring van de feiten gehandhaafd. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, evenals de noodzaak van een langdurige gevangenisstraf voor de verdachte.

Uitspraak

Rolnummer: 22-004004-10
Parketnummers: 09-758358-09, 09-562270-08 en 09-660547-09
Datum uitspraak: 22 februari 2012
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 14 juli 2010 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1954,
thans gedetineerd in de PI Rijnmond - Gev. De IJssel te Krimpen aan den IJssel.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 1 december 2011, 9 maart 2011 en 8 februari 2012.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het bij dagvaarding I met parketnummer 09-758358-09 onder 1 eerste cumulatief/alternatief primair, 1 tweede cumulatief/alternatief, 2 en 3 ten laste gelegde en het bij dagvaarding II met parketnummer 09-562270-08 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts is een beslissing gegeven omtrent de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, als nader in het vonnis omschreven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd, dat:
Het hof heeft deze feiten van een doorlopende nummering voorzien.
Dagvaarding I parketnummer 09-758358-09:
1. hij op of omstreeks 27 augustus 2009 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachte rade een persoon, genaamd [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, opzettelijk de woning (gelegen aan de [adres]) van die [slachtoffer] in brand heeft gestoken door een brandbare vloeistof (benzine) (door de brievenbus) in de hal van voornoemde woning te sprenkelen/gieten en/of (vervolgens) opzettelijk (open) vuur in aanraking te brengen met die brandbare vloeistof, (benzine), terwijl voornoemde [slachtoffer] zich bevond in voornoemde woning, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 27 augustus 2009 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon, genaamd [slachtoffer], van het leven te beroven, opzettelijk de woning (gelegen aan de [adres]) van die [slachtoffer] in brand heeft gestoken door een brandbare vloeistof (benzine) (door de brievenbus) in de hal van voornoemde woning te sprenkelen/gieten en/of (vervolgens) opzettelijk (open) vuur in aanraking te brengen met die brandbare vloeistof, (benzine), terwijl voornoemde [slachtoffer] zich bevond in voornoemde woning, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en/of
hij op of omstreeks 27 augustus 2009 te 's-Gravenhage opzettelijk brand heeft gesticht in een woning (appartement), gelegen op of aan de [adres], immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk een brandbare vloeistof (benzine) (door de brievenbus) in de hal van voornoemde woning gesprenkeld/gegoten en/of (vervolgens) opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met die brandbare vloeistof, (benzine), althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan die woning en/of (een) goed(eren) in die woning geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor (goederen in) voornoemde woning en/of omliggende woningen en/of de in die woning(en) bevindende perso(o)n(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
2. hij op of omstreeks 25 augustus 2009 te 's-Gravenhage opzettelijk en wederrechtelijk een (voor)deur van een woning gelegen aan de [adres], in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] en/of [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door toen en daar opzettelijk en wederrechtelijk meermalen, althans eenmaal, tegen voornoemde (voor)deur te schoppen/trappen;
3. ter berechting gevoegd: 660547-09 hij op of omstreeks 03 juli 2009 te 's-Gravenhage opzettelijk een persoon (te weten [slachtoffer]), bij haar nek heeft gegrepen en/of met zijn, verdachtes arm, tegen haar nek en/of hals heeft gedrukt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
Dagvaarding II parketnummer 09-562270-08:
4. hij op of omstreeks 06 september 2008 te 's-Gravenhage opzettelijk een persoon (te weten
[slachtoffer]), in het gezicht heeft geslagen/gestompt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich grotendeels vinden in het door de rechtbank gewezen vonnis, maar zal dit vonnis op gronden van doelmatigheid vernietigen en een geheel nieuw arrest wijzen.
De bewijsverweren
De verdediging heeft als algemeen bewijsverweer gesteld dat op grond van de vormverzuimen welke de verdediging ten grondslag heeft gelegd aan haar verzoek het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren, er bewijsuitsluiting moet volgen van al het bewijs dat betrekking heeft op het brandonderzoek, waaronder in elk geval:
- alle processen-verbaal forensisch technisch onderzoek;
- alle verklaringen van [getuige 1];
- foto's 100 t/m 115;
- de verklaringen van de officier van dienst;
- de verklaringen van de getuigen [getuige 2] en [getuige 3].
Het hof is in het tussenarrest van 15 december 2010 uitvoerig ingegaan op de door de verdediging gestelde vormverzuimen. Het hof heeft vastgesteld dat in sommige gevallen gesproken kan worden van een verzuim, maar tevens dat, waar sprake is geweest van een verzuim, niet gebleken is van relevant nadeel voor de verdachte of dat het verzuim niet relevant was voor de verzochte niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Onder verwijzing naar hetgeen het hof bij voormeld arrest heeft overwogen met betrekking tot de door de verdediging opgeworpen stellingen acht het hof (ook) geen grond aanwezig voor algehele bewijsuitsluiting van het materiaal betreffende het brandonderzoek.
De verdediging heeft voorts een aantal bijzondere bewijsverweren gevoerd. Deze worden hierna steeds besproken bij het onderwerp waarop het betreffende verweer betrekking heeft.
Het hof overweegt als volgt.
Het onder parketnummer 09-758358-09 ten laste gelegde feit 1
De brandstichting
Het hof stelt het volgende vast.
Op 27 augustus 2009 is om 10.17 uur een melding binnen gekomen omtrent brand in de woning aan de [adres] te 's-Gravenhage1. [adres] maakt deel uit van een appartementenblok van drie woonlagen.
De brandweer is om 10.23 uur ter plaatse gekomen. Deze heeft geconstateerd dat de brand in de gang en hal van de woning heeft gewoed. De brand is zeer kort en zeer hevig geweest en is snel geblust. Twee bewoonsters zijn de woning via het balkon ontvlucht en zijn door de GGD behandeld voor rookklachten2.
Bij het forensisch technisch onderzoek blijkt dat de vloer direct achter de voordeur een inbranding vertoont en dat de hal en voordeur door het vuur erg zijn aangetast. Er zijn verschillende brandmonsters genomen3. Na nader onderzoek is geconcludeerd dat de brandhaard zich direct achter de voordeur bevond. Vastgesteld is dat het vuur en de hitte hoog hebben gezeten in de gang, gangkast, kleine slaapkamer, keuken en woonkamer en dat de hele woning, behoudens de grote slaapkamer, erg aangetast is door roet en/of hitte en/of vuur4.
De officier van dienst van de brandweer Den Haag heeft direct na de brand als mogelijk scenario genoemd dat door de brievenbus een vluchtige brandbare vloeistof is gesprenkeld, die is gaan uitdampen door de woning. Hierdoor zou na het ontsteken van de vloeistof een steekvlam zijn ontstaan die de aanwezige schade heeft kunnen veroorzaken5.
De verweren.
De verdediging stelt allereerst dat niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat er sprake is geweest van (opzettelijke) brandstichting. Ten onrechte is geen onderzoek gedaan naar alternatieve scenario's, zoals een gaslek door lekkende verbindingen in de gasleiding en een kortsluiting door loshangende bedradingen bij de voordeur. Niet vastgesteld kan worden dat de brand is ontstaan door het bijbrengen of achterlaten van vuur op de vloer achter de voordeur.
Ten aanzien van een mogelijke gaslekkage heeft de verdediging gesteld dat de getuige [getuige 3], [functieomschrijving] bij Joulz, het voormalige Eneco, ten onrechte heeft gesteld dat er bij de gasleiding achter de voordeur sprake is geweest van twee tapeverbindingen die door de brand weggesmolten waren met als gevolg gaslekkage6. De verdediging stelt dat blijkens de foto's de ene verbinding (bij de grond) een tapeverbinding was en dat de andere (hoger gesitueerd) een lasverbinding (een gesoldeerde sok) was, welke laatste verbinding tegen brand bestendig is. Het hof begrijpt dat de verdediging hier bedoelt dat de gaslekkage op deze laatste plaats al vóór de brand aanwezig was. De conclusie van de getuige [getuige 3] dat de gaslekkage door de brand is ontstaan, kan volgens de verdediging dan ook niet juist zijn.
Het hof verwerpt dit verweer. Naar het oordeel van het hof kan uit de op pagina 224 en 330 weergegeven foto's niet de conclusie getrokken worden dat er bij de hoger geplaatste verbinding sprake was van een lasverbinding en niet van een tapeverbinding. Het hof ziet geen grond om aan te nemen dat de betreffende monteur, die terzake kundig moet worden geacht, een onjuiste waarneming heeft gedaan. Dat hij niet heeft aangegeven, zoals de verdediging stelt, op welke wijze hij tot de conclusie van lekkages door gesmolten tapeverbindingen als gevolg van brand is gekomen, doet hieraan niet af. Zijn stelling op basis van zijn waarneming dat de stalen verbinding met witte tape wordt ingepakt en dat deze tape door de brand was gesmolten met lekkage als gevolg, acht het hof afdoende.
De verdediging heeft gesteld dat niet geconcludeerd mag worden dat er sprake was van slechts één brandhaard, direct achter de voordeur. Er is immers niet onderzocht of er meerdere brandhaarden waren.
Het hof volgt deze stelling van de verdediging niet. Uit het proces-verbaal forensisch technisch onderzoek7 (onderdeel "meerdere brandhaarden") blijkt dat in de woning slechts één brandhaard aanwezig was, en dat in de overige vertrekken van de woning, inclusief de meterkast, geen brandhaarden zijn aangetroffen. Dit betekent naar het oordeel van het hof dat door de onderzoekers expliciet gekeken is of er nog andere brandhaarden in de woning aanwezig waren. De stelling dat er mogelijk meerdere brandhaarden waren maar dat dat niet is onderzocht, mist derhalve feitelijke grondslag. Uit voormeld proces-verbaal forensisch technisch onderzoek blijkt dat de brand op de vloer direct achter de voordeur is ontstaan en dat het vuur zich van beneden naar boven heeft verplaatst.
De verdediging stelt dat ten onrechte niet is onderzocht of de brand veroorzaakt is door kortsluiting, terwijl daar alle aanleiding voor was. Dit onderzoek is achterwege gebleven door een van meet af aan al aanwezige tunnelvisie. Dat het brandbeeld niet past bij brand door kortsluiting is door de onderzoekers niet toegelicht. Denkbaar is een combinatie van kortsluiting met een gaslek en jassen aan de kapstok, hetgeen hetzelfde beeld kan geven met betrekking tot de brandhaard. Mogelijk waren er ook electrische apparaten aangesloten in of bij de brandhaard.
Het hof volgt ook deze stelling van de verdediging niet. Uit voormeld proces-verbaal forensisch technisch onderzoek (onderdeel "kabels")8 blijkt dat uit het onderzoek geen enkele aanwijzing is verkregen voor kortsluiting in de aangetroffen gebroken stroomdraad van de buitenlamp. Het aangetroffen brandpatroon op de vloer past, gelet op de inbranding in de vloer, niet bij veroorzaking van de brand door sluiting in deze draaddelen die oorspronkelijk één draad vormden die mogelijk bij het in- en uitlopen en het leegscheppen van de gang na de brand is gebroken.
Deze bevindingen rechtvaardigen naar het oordeel van het hof dat geen nader onderzoek is gedaan naar eventuele kortsluiting in de draad.
Nu noch aanwijzingen zijn aangetroffen voor reeds aanwezige gaslekkage, noch voor kortsluiting in de eerder bedoelde stroomdraad of door andere op die plek mogelijk aanwezige apparaten (blijkens het forensisch technisch onderzoek was er geen electrische apparatuur aangesloten in of nabij de brandhaard9), kan het door de verdediging geschetste scenario als onaannemelijk terzijde worden gesteld.
Vervolgens heeft de verdediging gesteld dat er geen bewijs is dat resten van benzine achter de voordeur zijn aangetroffen, geen bewijs dat de aangetroffen jerrycan benzine bevatte en geen bewijs dat benzine is gebruikt om brand te stichten. Evenmin is er bewijs dat het uitgesloten is dat de aangetroffen combinatie van stoffen te verklaren is door enerzijds omgevingsdampen en anderzijds stoffen die vrijgekomen zijn tijdens de brand. Niet bewezen is dat er in de gang niets is aangetroffen waarin benzine was opgeslagen en verpakt en dat de jerrycan niet binnen achter de voordeur stond of daar ooit heeft gestaan en omgevallen is.
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten niet vereist is dat bewezen wordt dat de gestelde andere mogelijkheden (in casu voor het ontstaan van de brand) zich niet hebben voorgedaan. Het gaat om bewijs dat een bepaalde gang van zaken wel heeft plaatsgevonden. De bewezenverklaring is een conclusie die getrokken wordt op grond van de waardering van een hoeveelheid aanwijzingen (bewijsmiddelen). Andere mogelijkheden kunnen bij de waardering van het bewijs wel een rol spelen, maar dan moeten die ofwel voor de hand liggend zijn dan wel moeten daar reële aanwijzingen voor bestaan. Andere mogelijkheden die, gelet op wat bekend is geworden, ongeloofwaardig of onaannemelijk zijn, kunnen worden gepasseerd zonder dat de absolute onmogelijkheid hoeft te worden bewezen.
Het hof stelt vast dat de inhoud van de op een trap van het portiek van de woning aangetroffen jerrycan niet is onderzocht. Wel heeft verbalisant Van der Hoeven, één van de verbalisanten die het proces-verbaal forensisch onderzoek heeft opgesteld, gerelateerd dat hij aan de monding van de jerrycan heeft geroken en dat de inhoud van de jerrycan naar benzine riekte10. Dezelfde waarneming is gedaan door een meteen ter plaatse gekomen verbalisant11. Het hof heeft geen reden te twijfelen aan de juistheid van deze bevindingen. Benzine heeft een herkenbare geur. De jerrycan was voorzien van een schenktuit12.
Er is een tweetal brandmonsters genomen, waarvan één vlak achter de voordeur (in de woning)13. Het NFI heeft na onderzoek vastgesteld dat in dit monster een combinatie van stoffen is aangetroffen die tezamen met het patroon (de onderlinge concentratieverhoudingen) kenmerkend is voor motorbenzine14.
De beide genoemde omstandigheden geven een belangrijke aanwijzing dat de brand is gesticht door benzine naar binnen te gieten en deze vervolgens tot ontbranding te brengen.
Terecht merkt de verdediging op dat er geen bewijs is dat in de gang geen verpakking met benzine aanwezig was, noch bewijs dat geen jerrycan achter de voordeur stond of daar ooit heeft gestaan en is omgevallen. Dit hoeft ook niet. Er is echter geen enkele, zelfs maar geringe, aanwijzing dat een van deze omstandigheden zich heeft voorgedaan. Zo wordt bijvoorbeeld gerelateerd dat van een buurman vernomen is dat deze de jerrycan in het portiek had zien staan en deze een aantal treden lager heeft gezet15. De door de verdediging gestelde mogelijke omstandigheden acht het hof hoogst onaannemelijk, zodat zij verder niet in aanmerking hoeven te worden genomen. Dit geldt evenzeer voor de veronderstelling dat de combinatie van de aangetroffen stoffen te verklaren is door enerzijds omgevingsdampen en anderzijds stoffen vrijgekomen tijdens de brand, welke dan op onverklaarbare wijze moet zijn ontstaan nu deze, zoals hiervoor is overwogen, naar moet worden aangenomen niet is ontstaan door gaslekkage en kortsluiting.
De verdediging heeft voorts nog de vraag gesteld of er sprake was van vrijwillige terugtred en heeft gesteld dat er geen bewijs is dat hiervan geen sprake is. Blijkens de pleitnota in eerste aanleg (waarnaar de verdediging heeft verwezen) is hiermee bedoeld dat, als de dader wel benzine of een oplosmiddel door de brievenbus heeft gegooid, het denkbaar is dat hij zijn plan niet verder heeft uitgevoerd en dat de brand door een andere oorzaak is ontstaan.
Onder verwijzing naar hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen ten aanzien van andere mogelijkheden voor het ontstaan van de brand passeert het hof deze stelling als hoogst onaannemelijk.
Het hof concludeert dat het evenals de rechtbank geen reden heeft te twijfelen aan de juistheid van het scenario dat is geschetst door de officier van dienst16 en dat overeenkomt met conclusies van de verbalisanten die technisch onderzoek hebben verricht17 en dat wordt ondersteund door de bevindingen in het forensisch onderzoek, namelijk dat door de brievenbus of in de hal een vluchtige brandbare vloeistof is gesprenkeld of gegoten, dat deze vloeistof is gaan uitdampen door de woning heen en dat na het ontsteken van de vloeistof een enorme steekvlam is ontstaan, met de brand als gevolg.
Dit scenario past ook bij de verklaringen van aangeefster en haar zus [slachtoffer], die zich direct voorafgaand aan het ontstaan van de brand in de slaapkamer bevonden. [slachtoffer] heeft immers verklaard dat zij kort voor de brand de brievenbus hoorde klepperen, waarna haar zus de slaapkamer uitliep. Deze kwam direct terug in de slaapkamer en schreeuwde - onder meer - dat er brand was18. Aangeefster heeft voorts zelf verklaard tussen 10.10 - 10.20 uur wakker te zijn geworden door herrie. Zij hoorde iets vallen. Zij zag direct rook, stond op en liep naar de gang. Hier zag zij vuur19.
Zoals hiervoor is uitgelegd, kunnen de door de verdediging aangevoerde alternatieve scenario's als ongeloofwaardig of onaannemelijk terzijde gelegd worden.
Betrokkenheid van de verdachte
Bij de beantwoording van de vraag of de verdachte degene is geweest die de brand heeft gesticht, neemt het hof het volgende in aanmerking.
Aangeefster heeft op 27 augustus 2009 verklaard dat zij met de verdachte een relatie heeft gehad die zeer tumultueus was, zich kenmerkte door ruzie en incidenten20 en die sinds korte tijd geëindigd was. De verdachte heeft aangeefster, aldus haar verklaring, meermalen bedreigd met de dood, onder meer door middel van sms-berichten. Op enig moment vóór de kerst zou hij haar hebben gesms't dat hij haar huis in de fik zou steken. Daarmee zou hij in juni 2009 tijdens ruzies ook meermalen hebben gedreigd21. Dat aangeefster werd bedreigd met de dood heeft zij voorts al op 25 augustus 2009 tegenover de politie verklaard22.
[ex-vrouw], de ex-vrouw van de verdachte met wie hij twee kinderen heeft, heeft in de ochtend van 27 augustus 2009 van een vriend van de verdachte een bericht ontvangen, waarin deze mededeelt dat de verdachte gezegd zou hebben stomme dingen te gaan doen23.
Deze vriend van de verdachte blijkt [getuige 4] te zijn. [getuige 4] heeft zelf verklaard dat de verdachte op 27 augustus 2009 vóór 08.00 uur even bij zijn woning is geweest. Toen [getuige 4] hem trachtte aan te spreken voordat hij wegreed met de auto, heeft de verdachte [getuige 4] een hand gegeven door het geopende raam van zijn autoportier en gezegd: 'good bye my friend, je ziet me nooit meer terug vriend'. [getuige 4] heeft verklaard dat hij zag dat de ogen van de verdachte helemaal doorgedraaid waren. [getuige 4] was bang dat de verdachte gekke dingen ging doen en belde hierop de ex-vrouw van de verdachte, [ex-vrouw]24.
Het hof leidt uit de verklaringen van [ex-vrouw] en [getuige 4] af dat de verdachte in een zeer verontrustende gemoedstoestand verkeerde vlak voordat de brand werd gesticht.
Uit de historische gegevens betreffende het telefoongebruik van de verdachte blijkt dat de verdachte op 27 augustus 2009 tussen 08.25 uur en 10.29 uur louter inkomende contacten heeft, die geen van alle worden beantwoord. Tevens blijkt hieruit dat de verdachte om 11.59 uur voor het eerst zelf weer communiceert25. Hij heeft toen een sms aan voornoemde [ex-vrouw] gestuurd met de tekst: 'noem die naam nooit meer, ik heb haar huis in brand gestoken, en schiet mezelf kapot, vertel dat maar aan [kind 1] en [kind 2]'26.
Naar het oordeel van het hof duidt deze sms op wetenschap van de brand kort nadat deze heeft gewoed. De verdachte heeft deze wetenschap in ieder geval niet telefonisch vernomen van een ander, nu voornoemde sms zijn eerste telefonische contact is na het ontstaan van de brand.
Zoals hiervoor al vastgesteld, is kort na de brandstichting begonnen met het, met machtiging van de rechter-commissaris, afluisteren van de telefoon van de verdachte. Hierbij zijn diverse sms-berichten onderschept die de brandstichting betreffen. Zo sms't de verdachte enkele uren na de brandstichting diverse malen met
[medeverdachte], eigenaar/verhuurder van de [adres]. Wanneer deze [medeverdachte] de verdachte sms't 'als je toch langs komt vanavond steek de achterkant dan ook ff aan' (13.22 uur)27 sms't de verdachte terug: 'komt in orde' (13.23 uur)28. Wanneer [medeverdachte] de verdachte vervolgens sms't 'vergeet je jerrycan niet' (13.25 uur)29 sms't de verdachte terug: 'ga nu een nieuwe halen' (13.25 uur)30.
Het hof is van oordeel dat de verdachte gelet op het laatste sms-bericht wist dat in het portiek van de [adres] de hiervoor reeds genoemde jerrycan was achtergebleven31. Hoe hij aan deze wetenschap is gekomen heeft de verdachte niet willen verklaren en evenmin heeft hij een redelijke verklaring gegeven voor de hiervoor weergegeven sms-berichten aan zijn ex-vrouw en aan [medeverdachte].
Het hof constateert voorts dat het namens de verdediging gestelde alibi van de verdachte niet kan worden bevestigd32.
Gelet op al het voorgaande is het hof van oordeel dat het de verdachte is geweest die de brand heeft gesticht in de [adres] te Den Haag.
De verweren.
De verdediging heeft bepleit dat er onvoldoende bewijs is dat de verdachte degene is die de brand gesticht heeft. Alle hiervoor weergegeven omstandigheden (de diverse sms'jes, hetgeen aangeefster verklaart over bedreigingen, hetgeen [getuige 4] verklaart over wat de verdachte gezegd zou hebben) zijn afkomstig uit één en dezelfde bron, namelijk de verdachte. Derhalve is geen sprake van wettig bewijs. Dat de verdachte niet heeft willen uitleggen hoe de door hem gezonden berichten moeten worden verstaan, kan hem niet worden tegengeworpen. Onjuist is de vaststelling van de rechtbank dat het door de verdachte gegeven alibi niet klopt. Er zijn sterke aanwijzingen dat de in het dossier aangeduide kentekenregistratie niet deugt.
Het hof verwerpt deze verweren.
Dat de hiervoor aangeduide omstandigheden steeds mededelingen betreffen die de verdachte op enig moment of op enige wijze gedaan zou hebben, maakt niet dat er geen sprake is van meerdere bewijsmiddelen, nog los van het feit dat in het voorgaande nog tal van andere bewijsmiddelen die bijdragen aan de bewezenverklaring zijn genoemd.
Het is juist dat de verdachte niet verplicht is om een toelichting te geven op de betekenis van door hem verstuurde berichten of door hem gedane mededelingen. Het niet geven van een toelichting kan niet als bewijsmiddel tegen hem worden gebruikt. Wel kan het tot gevolg hebben dat het hof bij de beoordeling van de berichten en mededelingen uitgaat van de betekenis die aan de berichten of mededelingen, gelet op de bewoordingen en de context voor zover deze is te zien, in redelijkheid moet worden toegekend. Als dat niet spoort met de betekenis die de verdachte meent dat er aan gegeven moet worden, is dat voor zijn rekening en risico.
Het hof geeft de verdediging toe dat niet met zekerheid gesteld kan worden dat het door de verdachte gegeven alibi niet klopt. Wel kan gesteld worden dat het alibi niet wordt bevestigd, en dat is wat het hof, met de rechtbank, heeft vastgesteld. Dat, zoals de verdediging stelt, hetgeen de getuige [getuige 5] verklaart33 een redelijke aanwijzing is dat het juist is wat de verdachte hierover heeft verklaard, gaat naar het oordeel van het hof niet op, omdat de datum waarop de genoemde activiteiten van de verdachte zich hebben voorgedaan, niet vastgesteld kan worden. [getuige 5] heeft immers aangegeven dat de verdachte volgens zijn inkoopregister op 26 augustus 2009 bij hem is geweest, maar dat het mogelijk is dat hij zich een dag heeft vergist. De inkoop van de verdachte is immers pas een paar dagen later in het register verwerkt. [getuige 5] geeft naar het oordeel van het hof dus geen zekerheid over de datum waarop de verdachte hem heeft bezocht, noch een aanwijzing dat de ene datum waarschijnlijker is dan de andere.
Het hof passeert de door de verdediging opgeworpen stelling met betrekking tot de kentekenregistratie. De verdediging heeft in eerste aanleg bepleit (de verdediging heeft hiernaar verwezen) dat niet zeker is dat de auto van de verdachte op de dag van de brand in Den Haag is gesignaleerd, nu slechts 4 van de 6 tekens van het kenteken zijn herkend. Dit is juist. Deze constatering is echter niet van belang omdat een en ander ook geen aanwijzing oplevert dat de verdachte niet in
Den Haag was.
Gevaar voor goederen en personen
Door deze brandstichting is gemeen gevaar voor (goederen in) voornoemde woning ontstaan. De brand heeft immers een groot deel van de (inboedel van de) woning aangetast door brand en/of rook. Ook de omliggende woningen en dan met name de bovengelegen woning liepen gevaar. De bovengelegen woning van [slachtoffer 2] heeft bovendien schade geleden door rook- en roetsporen34. Vast staat dat de brand uiteindelijk hevig maar kort heeft gewoed waardoor de schade enigszins beperkt is gebleven.
Het is voorts een feit van algemene bekendheid dat brand(stichting) dodelijk letsel kan veroorzaken. Door het in brand steken van een woning aanvaardt de dader willens en wetens de kans dat de zich in die woning bevindende personen het leven zullen laten. De verdachte is er niet van uit kunnen gaan dat zich in de woning en de omliggende woningen en de bovengelegen woning geen personen zouden bevinden.
Voorbedachten rade op de brandstichting
Het hof is voorts van oordeel dat de verdachte met voorbedachten rade de brand in de [adres] heeft gesticht. Gelet op hetgeen hiervoor reeds is overwogen, gaat het hof ervan uit dat de verdachte met een jerrycan met benzine naar voornoemde woning is gegaan. Vervolgens heeft de verdachte de benzine naar binnen gesprenkeld of gegoten, naar moet worden aangenomen door de brievenbus, en deze op een niet nader geduide wijze aangestoken. Hiermee heeft hij willens en wetens en volgens een vooropgezet plan de brand gesticht. Uit de hiervoor reeds aangehaalde verklaring van [getuige 4] leidt het hof af dat de verdachte die ochtend in Dordrecht reeds bezig was met dit plan. Onder deze omstandigheden heeft hij vele momenten gehad waarop hij zich had kunnen beraden en bezinnen. Er is derhalve sprake van voorbedachten rade. Het door de verdediging ter zake gevoerde verweer wordt verworpen.
Opzet op de dood van aangeefster [slachtoffer]
Het hof acht het zoals gezegd een feit van algemene bekendheid dat brandstichting in een woning, waar op dat moment iemand aanwezig is, tot de dood kan leiden. Vast staat dat op het moment van het uitbreken van de brand aangeefster zich samen met haar zus [slachtoffer]in de slaapkamer bevond 35.
Het hof is van oordeel dat de verdachte wist dat aangeefster zich in de woning zou bevinden, althans dat de kans daarop zeer groot was. Hierbij weegt mee dat de verdachte een tijd met haar heeft samengewoond en dus op de hoogte was van haar werk en, naar mag worden aangenomen, haar dagelijkse leefritme. Hij wist dus dat zij in de ochtend vaak thuis is want zij werkt in de escort en komt pas laat in de nachtelijke uren thuis van haar werk36.
Het hof heeft ook de overtuiging dat de verdachte de brand heeft gesticht met het opzet om aangeefster van het leven te beroven. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat aangeefster heeft verklaard dat de verdachte de maanden voor de brandstichting aangeefster meermalen met de dood heeft bedreigd, onder meer door te dreigen haar huis in brand te steken. Voorts weegt mee dat de verdachte in het eerder genoemde sms-verkeer37 tussen [medeverdachte] en de verdachte om 12.52 uur sms't '... zij en haar bastaards zijn wat mij betreft ... dead meat! ...' en ook om 13.35 uur sms't 'she is dead meat'38. Het is het hof duidelijk dat de verdachte hierbij doelt op aangeefster.
Ook hier heeft te gelden dat de verdachte zich heeft beroepen op zijn zwijgrecht en ook ter terechtzitting niet heeft toegelicht hoe deze berichten, gelet op de hele context, eventueel anders dan letterlijk zouden moeten worden gelezen.
Het hof is gelet op al het voorgaande van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte met voorbedachten rade de woning van aangeefster in brand heeft gestoken met het opzet de dood van aangeefster te bewerkstelligen. Het terzake gevoerde verweer wordt verworpen.
Het hof overweegt tenslotte dat de bewezenverklaarde gedragingen zowel onder de strafbepaling van poging tot moord als onder die van brandstichting vallen en dat er dus sprake is van eendaadse samenloop.
Het onder parketnummer 09-758358-09 ten laste gelegde feit 2
Beschadiging voordeur
De verdachte erkent op 25 augustus 2009 flink tegen de deur van de woning van aangeefster te hebben staan trappen39. Volgens aangeefster liep er als gevolg van dit trappen door de verdachte een scheur van ongeveer 100 cm over de deur en ook was er lakschade40. Deze schade is ook geconstateerd door de verbalisant die ter plaatse is gekomen na de melding van aangeefster41.
Het betreft een woning die in eigendom toebehoort aan [medeverdachte]. Deze heeft verklaard dat aangeefster hem op 25 augustus 2009 opbelde met de mededeling dat er schade aan de voordeur was, doordat de verdachte deze had ingetrapt42.
Gelet op het voorgaande acht het hof ook de beschadiging van de deur als gevolg van de trappen door de verdachte tegen die deur, wettig en overtuigend bewezen.
Het bij parketnummer 709-58358-09 gevoegde feit 3 (660547-09)
Mishandeling juli 2009
Aangeefster heeft verklaard dat zij met de verdachte op
2 juli 2009 op het strand was en dat zij en de verdachte ruzie kregen43. De verdachte drukte daarbij zijn beide handen op haar keel en sloot zijn vingers, waardoor aangeefster geen adem meer kreeg44. Deze verklaring vindt steun in de verklaring van [getuige 6] die als getuige heeft verklaard dat hij op 2 juli 2009 voor het strandpaviljoen een vrouw op haar rug zag liggen met daar bovenop een man. De man had haar in een wurghouding en hield zijn onderarm tegen de keel of hals van de vrouw. De vrouw spartelde tegen45. Verder wordt haar verklaring ondersteund door de constatering van verbalisant Massa, die rode striemen ziet in de nek/hals van aangeefster46.
Gelet hierop acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte aangeefster toen heeft mishandeld. Het hof merkt hierbij op dat het voornoemde voorval zich kennelijk op 2 juli 2009 heeft afgespeeld. Derhalve zal het hof bewezen verklaren dat de verdachte omstreeks 3 juli 2009 het voornoemde heeft begaan.
Het onder parketnummer 562270809 ten laste gelegde feit
Mishandeling september 2008
Aangeefster heeft verklaard dat de verdachte haar met een vuist in het gezicht had geslagen op 8 september 2008. Hierbij liep zij onder meer een blauw oog op en haar oog deed erg pijn47. De verdachte heeft deze lezing beaamd48, zodat het feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij gewijzigde dagvaarding I onder 1 eerste cumulatief/alternatief primair, 1 tweede cumulatief/alternatief, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, alsmede het bij dagvaarding II onder 4 ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
Dagvaarding I parketnummer 09-758358-09:
1. hij op 27 augustus 2009 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachte rade een persoon, genaamd [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, opzettelijk de woning gelegen aan de [adres]) in brand heeft gestoken door een brandbare vloeistof (benzine) door de brievenbus in de hal van voornoemde woning te sprenkelen/gieten en vervolgens opzettelijk (open) vuur in aanraking te brengen met die brandbare vloeistof, (benzine), terwijl voornoemde [slachtoffer] zich bevond in voornoemde woning, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en
hij op 27 augustus 2009 te 's-Gravenhage opzettelijk brand heeft gesticht in een woning (appartement), gelegen op of aan de [adres], immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk een brandbare vloeistof (benzine) door de brievenbus in de hal van voornoemde woning gesprenkeld/gegoten en vervolgens opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met die brandbare vloeistof, (benzine),ten gevolge waarvan die woning en goederen in die woning geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen in voornoemde woning en omliggende woningen en voor de zich in die woning bevindende personen levensgevaar te duchten was;
2. hij op 25 augustus 2009 te 's-Gravenhage opzettelijk en wederrechtelijk een (voor)deur van een woning gelegen aan de [adres] toebehorende aan [medeverdachte], heeft beschadigd door toen en daar opzettelijk en wederrechtelijk meermalen, tegen voornoemde voordeur te schoppen/trappen;
3. ter berechting gevoegd: 660547-09
hij op 03 juli 2009 te 's-Gravenhage opzettelijk een persoon te weten [slachtoffer], bij haar nek heeft gegrepen en/of met zijn, verdachtes arm, tegen haar nek en/of hals heeft gedrukt, waardoor deze letsel heeft bekomen;
Dagvaarding II parketnummer 09-562270-08:
4. hij op 06 september 2008 te 's-Gravenhage opzettelijk een persoon te weten [slachtoffer], in het gezicht heeft geslagen/gestompt, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de in het arrest weergegeven bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het in de zaak met parketnummer 09-758358-09 onder 1 bewezen verklaarde levert op:
De eendaadse samenloop van
poging tot moord
en
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten is.
Het in de zaak met parketnummer 09-758358-09 onder 2 bewezen verklaarde levert op:
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
Het in de zaak met parketnummer 09-758358-09 onder 3 en in de zaak met parketnummer 09-562270-08 onder 4 bewezen verklaarde levert op:
Mishandeling, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Onder verwijzing naar hetgeen in eerste aanleg is aangevoerd en beslist heeft de verdediging het standpunt ingenomen (zo begrijpt het hof de verwijzing) dat de rechtbank terecht het beroep op noodweer ten aanzien van feit 4 heeft gehonoreerd en de verdachte voor dat feit heeft ontslagen van alle rechtsvervolging. Het hof zou tot dezelfde beslissing moeten komen.
Het hof volgt de verdediging hierin en zal de verdachte, nu hij voor dit feit niet strafbaar is, voor feit 4 ontslaan van alle rechtsvervolging.
Er is ten aanzien van de andere bewezenverklaarde feiten geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is voor die feiten dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van de bij gewijzigde dagvaarding I onder
1 eerste cumulatief/alternatief primair, 1 tweede cumulatief/alternatief, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, alsmede het bij dagvaarding met parketnummer II onder 4 ten laste gelegde feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren, met aftrek van voorarrest.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot moord op zijn ex-vriendin door haar woning in brand te steken, terwijl zij daar lag te slapen. Met deze handelwijze heeft de verdachte bovendien schade aan de woning toegebracht en gemeen gevaar veroorzaakt voor de goederen in de betreffende woning, die ook daadwerkelijk veel schade hebben opgelopen, alsmede voor de omliggende woningen. Bovendien heeft de verdachte niet alleen zijn ex-vriendin maar ook haar zus [slachtofeer 3], die zich ook in de woning bevond, in levensgevaar gebracht.
Dat de brand uiteindelijk slechts kort, doch wel hevig, heeft gewoed en dat zowel het slachtoffer als haar zus zich in veiligheid hebben kunnen brengen is niet te danken aan enig handelen van de verdachte. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers vaak lange tijd last kunnen hebben van de psychische gevolgen en hinder ondervinden van dergelijke feiten. Daarnaast veroorzaken dit soort feiten gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving.
Voorts heeft de verdachte enkele dagen voor de brandstichting de voordeur van de woning van het slachtoffer vernield en heeft hij het slachtoffer mishandeld. Dit zijn ernstige feiten die bestraft dienen te worden. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij zich geen rekenschap heeft gegeven van de gevolgen van zijn handelen en de impact die dat heeft op de betrokkenen.
Het hof heeft in het voordeel van de verdachte acht geslagen op de omstandigheid dat hij, blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d.
26 januari 2012, niet eerder is veroordeeld.
Het hof heeft acht geslagen op de rapportage
Pro Justitia d.d. 31 januari 2012 van het NIFP, locatie Pieter Baan Centrum, opgemaakt en ondertekend door
A.T. Spangenberg, klinisch psycholoog, en P.K.J. Ronhaar, psychiater. Hieruit blijkt het volgende.
Bij de verdachte was tijdens de observatie geen sprake van een psychiatrisch toestandsbeeld, noch zijn er aanwijzingen voor een psychiatrische ziekte in zijn verleden of voor pyromanie. In zijn relaties met anderen, en met name vrouwen, ondervindt de verdachte problemen die zijn terug te voeren op zijn persoonlijkheids-kenmerken met vooral een borderline en narcistische kleuring, terwijl in zijn levensloop ook enkele antisociale trekken zichtbaar zijn. Genoemde trekken zijn zodanig in verdachtes leven aanwezig dat gesproken moet worden van een gebrekkige ontwikkeling, ook al is een persoonlijkheidsstoornis niet aan de orde. Deze trekken waren ook aanwezig ten tijde van de ten laste gelegde feiten. Tegelijkertijd was de verdachte afhankelijk van alcohol en cocaïne en deze middelen gebruikte hij ook in de periode voorafgaand aan en tijdens de ten laste gelegde feiten, hetgeen mogelijk een drempelverlagende werking heeft gehad.
Naast de genoemde persoonlijkheidskenmerken speelden situationele factoren een rol, zoals de conflicten tussen de verdachte en het slachtoffer, verdachtes ernstige ontregeling en zijn excessieve middelengebruik. De rapporteurs achten de verdachte daarom enigszins verminderd toerekeningsvatbaar. Nu de doorwerking van verdachtes gebrekkige ontwikkeling in de ten laste gelegde feiten als beperkt moet worden beschouwd en dientengevolge over de pathologisch bepaalde kans op recidive geen verantwoorde uitspraak kan worden gedaan, is er geen aanleiding om een behandeling in een strafrechtelijk kader te adviseren. Evenwel kan verdachtes verslaving aan alcohol en cocaïne na zijn detentie opnieuw aanleiding geven tot problemen en een behandeling gericht op het langdurig doorbreken van dit middelengebruik is wenselijk. De rapporteurs achten de verdachte in staat deze behandeling zelf in gang te zetten.
De bewezen verklaarde feiten rechtvaardigen naar het oordeel van het hof een langdurige gevangenisstraf. Gelet op de zojuist weergegeven rapportage ziet het hof geen grond voor oplegging van een maatregel.
Het hof is - alles overwegende en overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte in de zaak met parketnummer 09-758358-09 onder 1, 2 en 3 en in de zaak met parketnummer 09-562270-08 onder 4 ten laste gelegde, tot een bedrag van EUR 26.800,-.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het in eerste aanleg toegewezen bedrag van EUR 4.500,-.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte niet expliciet betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële en immateriële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het in de zaak met parketnummer
09-758358-09 onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
EUR 4.500,- aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 55, 57, 157, 289, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 09-758358-09 onder 1, 2 en 3 en in de zaak met parketnummer
09-562270-08 onder 4 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 09-758358-09 onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Ontslaat de verdacht van alle rechtsvervolging voor het in de zaak met parketnummer 09-562270-08 onder 4 bewezen verklaarde feit.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij C.A. Campoverde Celi terzake van het in de zaak met parketnummer 09-758358-09 onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde tot het bedrag van EUR 4.500,- (vierduizend vijfhonderd euro) bestaande uit EUR 3.000,- (drieduizend euro) materiële schade en EUR 1.500,- (duizend vijfhonderd euro) immateriële schade en veroor-deelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], een bedrag te betalen van EUR 4.500,- (vierduizend vijfhonderd euro) bestaande uit EUR 3.000,- (drieduizend euro) materiële schade en EUR 1.500,- (duizend vijfhonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 55 (vijfenvijftig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door mr. W.P.C.M. Bruinsma,
mr. D. Jalink en mr. S.A.J. van 't Hul, in bijzijn van de griffier mr. C.J.A. Sabatier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 22 februari 2012.
1 Proces-verbaal, blz. 4 van 1533/2009/46226.
2 Rapportage officier van dienst van de brandweer Den Haag, blz. 55-56 van 1533/2009/46226.
3 Proces-verbaal forensisch technisch onderzoek d.d. 16 november 2009, blz. 214 van 1533/2009/46226.
4 Proces-verbaal forensisch technisch onderzoek d.d. 16 november 2009, blz. 214 van 1533/2009/46226.
5 Rapportage officier van dienst van de brandweer Den Haag, blz. 55-56 van 1533/2009/46226.
6 Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3], blz. 312-314 van 1533/2009/46226.
7 Proces-verbaal forensisch technisch onderzoek d.d. 21 april 2010, blz. 323 van 1533/2009/46226.
8 Proces-verbaal forensisch technisch onderzoek d.d. 21 april 2010, blz. 321 van 1533/2009/46226.
9 Proces-verbaal forensisch technisch onderzoek d.d. 16 november 2009, blz. 214 van 1533/2009/46226.
10 Proces-verbaal forensisch technisch onderzoek d.d. 21 april 2010, blz. 324 van 1533/2009/46226.
11 Proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 april 2010, blz. 318 van 1533/2009/46226.
12Proces-verbaal forensisch technisch onderzoek d.d. 16 november 2009, blz. 215 van 1533/2009/46226.
13 Proces-verbaal forensisch technisch onderzoek d.d. 16 november 2009, blz. 214 van 1533/2009/46226.
14 Rapport Nederlands Forensisch Instituut, blz. 252-255 van 1533/2009/46226.
15 Proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 april 2010, blz. 318 van 1533/2009/46226.
16 Rapportage d.d. 27 augustus 2009, blz. 55-56 en 310-311 van 1533/2009/46226.
17 Proces-verbaal forensisch technisch onderzoek, blz. 325 van 1533/2009/46226.
18 Proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer], blz. 196 van 1533/2009/46226.
19 Proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer], blz. 31-32 van 1533/2009/46226.
20 Zie ook de andere feiten op de tenlastelegging.
21 Proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer], blz. 31-32 van 1533/2009/46226.
22 Proces-verbaal van bevindingen, blz. 69-70 van 1533/2009/46226 en proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer], blz. 62 van 1533/2009/46226.
23 Proces-verbaal van bevindingen, blz. 53 van 1533/2009/46226.
24 Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 4], blz. 122-123 van 1533/2009/46226.
25 Proces-verbaal van bevindingen, blz. 203 van 1533/2009/46226.
26 Proces-verbaal van bevindingen, blz. 127 en 175 van 1533/2009/46226 en proces-verbaal van bevindingen, blz. 52 van 1533/2009/46226.
27 Proces-verbaal van bevindingen, blz. 143 van 1533/2009/46226.
28 Proces-verbaal van bevindingen, blz. 127 en 175-177 van 1533/2009/46226.
29 Proces-verbaal van bevindingen, blz. 143 van 1533/2009/46226.
30 Proces-verbaal van bevindingen, blz. 127 en 175-177 van 1533/2009/46226.
31 Proces-verbaal, blz. 5 van 1533/2009/46226; Proces-verbaal forensisch technisch onderzoek, blz. 215-216 van 1533/2009/46226.
32 Proces-verbaal van verhoor verdachte, blz. 190 van 1533/2009/46226 en proces-verbaal van bevindingen, blz. 277-278 van 1533/2009/46226.
33 Processen-verbaal van bevindingen, blz. 198 en 277 van 1533/2009/46226.
34 Proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 2], blz. 39 van 1533/2009/46226.
35 Proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer], blz. 31-32 van 1533/2009/46226 en proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer], blz. 196 van 1533/2009/46226.
36 Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte], blz. 27-28 van 1533/2009/46226 en proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer], blz. 32-33 van 1533/2009/46226.
37 Proces-verbaal van bevindingen, blz. 127 en 175-177 van 1533/2009/46226.
38 Het hof herstelt hierbij de kennelijke verschrijving in dit sms-bericht, te weten 'mear' voor 'meat', gelet op het voorgaande sms-bericht.
39 Proces-verbaal van verhoor verdachte, blz. 28 van 1533/2009/46226.
40 Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer], blz. 62-63 van 1533/2009/46226.
41 Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer], blz. 64 van 1533/2009/46226.
42 Proces-verbaal van aangifte door [medeverdachte], blz. 35-36 van 1533/2009/46226.
43 Proces-verbaal van bevindingen, blz. 16 van 1522/2009/24676.
44 Proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer], blz. 31-32 van 1533/2009/46226.
45 Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 6], blz. 17 van 1522/2009/24676.
46 Proces-verbaal van aanhouding van verdachte [verdachte], blz. 9 van 1522/2009/24676.
47 Proces-verbaal van verhoor verdachte [slachtoffer], blz. 24-25 van 1524/2008/34641.
48 Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte], blz. 32-33 van 1524/2008/34641.