GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 1 februari 2012
Zaaknummer : 200.090.485.01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 10-8742
[de man],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. T. Scholtus te ‘s-Gravenhage,
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. K.E.H. Rueb-Braakman te Leiden.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 11 juli 2011 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 12 mei 2011.
De moeder heeft op 29 augustus 2011 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vader:
- op 25 november 2011 een brief van 24 november 2011 met bijlagen;
- op 9 december 2011 een brief van 8 december 2011 met bijlagen;
van de zijde van de moeder:
- op 8 december 2011 een brief van diezelfde datum met bijlagen;
- op 20 december 2011 een brief van diezelfde datum met bijlage.
De zaak is op 22 december 2011 mondeling behandeld. Ter zitting zijn verschenen: partijen, bijgestaan door hun advocaten. De advocaten hebben ter zitting pleitnotities overgelegd.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank – met wijziging in zoverre van de artikelen 4.1 en 4.2 in het door beide partijen op 7 maart 2010 respectievelijk in oktober 2010 ondertekende ouderschapsplan – de door de vader te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige met ingang van 1 november 2010 bepaald op € 731,- per maand en met ingang van 1 januari 2011 op € 738,- per maand, telkens bij vooruitbetaling op iedere eerste dag van de maand aan de moeder te voldoen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de door de vader te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding (hierna: kinderalimentatie) voor de minderjarige [X], geboren op [in] 2005 te [woonplaats] (hierna: de minderjarige).
2. De vader verzoekt het hof bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en:
Primair: de moeder in haar verzoek niet-ontvankelijk te verklaren dan wel dit af te wijzen, voor zover het een bedrag van € 230,17 te boven gaat,
Subsidiair: de kinderbijdrage ingaande 1 november 2010 te bepalen op € 230,17 althans op een bedrag zodanig lager dan € 731,- per maand en ingaande 1 januari 2011 op een zodanig bedrag lager dan € 738,- per maand zoals het hof juist acht,
en daarbij tevens te bepalen dat de moeder de kinderbijdrage die door de vader sedert
1 november 2010 aan haar is betaald aan hem dient terug te betalen voor zover deze betaalde bijdrage het primair althans subsidiair door het hof vastgestelde bedrag te boven gaat, als ook de moeder te veroordelen in de kosten van het geding in beide instanties.
3. De moeder bestrijdt het beroep van de vader en verzoekt het hof de vader in zijn verzoekschrift in hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans het verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, met veroordeling van de vader in de kosten, subsidiair kosten rechtens.
Overeenkomst (ouderschapsplan) en misbruik van omstandigheden
4. De vader stelt zich op het standpunt dat de rechtbank de moeder ten onrechte heeft ontvangen in haar ter zitting in eerste aanleg gedane subsidiaire verzoek om wijziging van het tussen partijen gesloten ouderschapsplan ten aanzien van de overeengekomen kinderalimentatie. Volgens de vader heeft de rechtbank daarmee miskend dat dit subsidiaire verzoek onmiskenbaar een vermeerdering of verandering van eis met zich brengt, wat in dat stadium van de mondelinge behandeling als zijnde tardief in strijd met een goede procesorde is. Voorts stelt de vader dat hij het door hem ter zitting in eerste aanleg ingenomen standpunt dat zijn bijdrage in verband met het tussen partijen bestaande co-ouderschap kan worden beperkt tot € 74,- per maand geen reden kan zijn de moeder in haar subsidiaire verzoek te ontvangen, nu hij dit standpunt slechts subsidiair heeft ingenomen, voor het geval de moeder ontvankelijk zou zijn in haar primaire verzoek tot vaststelling van de kinderalimentatie.
5. De moeder stelt zich primair op het standpunt dat ervan dient te worden uitgegaan dat geen overeenkomst tot stand is gekomen en dat haar verzoek tot vaststelling van een kinderbijdrage alsnog ontvankelijk dient te worden geacht. Subsidiair stelt de moeder zich op het standpunt dat, indien sprake zou zijn van een overeenkomst, deze tot stand is gekomen door misbruik van omstandigheden en derhalve vernietigbaar is. Dit misbruik van omstandigheden is volgens de moeder gelegen in de bedreigingen en zelfs mishandeling door de man waarvan zij melding heeft gemaakt bij de politie [Z]. De moeder betoogt dat de intimidatie door de man, direct na het uiteengaan van partijen, een dusdanig effect op haar had dat zij akkoord is gegaan met alles wat de man wilde, waaronder het tekenen van de overeenkomst.
6. Daarnaast stelt de moeder dat het door haar in eerste aanleg subsidiair verzochte geen vermeerdering of verandering van eis met zich brengt, nu zij nog altijd verzoekt om een kinderbijdrage en daarvoor de gronden niet verandert of vermeerdert, maar alleen de benadering. Volgens de moeder hoeft dan ook niet te worden voldaan aan het schriftelijkheidsvereiste van artikel 283 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
7. Het hof overweegt als volgt. Het hof is van oordeel dat de rechtbank op goede gronden heeft overwogen dat tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen, zijnde een ouderschapsplan, dat de tussen partijen gemaakte afspraken, ook ten aanzien van de kinderalimentatie, weergeeft. Het hof neemt deze gronden over en maakt deze tot de zijne. Hetgeen de moeder daartoe in hoger beroep heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel. Voorts is het hof van oordeel dat de rechtbank op goede gronden heeft overwogen dat het door de moeder in haar pleitnotities ter zitting in eerste aanleg gedane wijzigingsverzoek geen vermeerdering of verandering van eis met zich brengt. Ook deze gronden van de rechtbank neemt het hof over en maakt het tot de zijne. Hetgeen de vader daartoe in hoger beroep heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.
8. Naar het oordeel van het hof heeft de moeder onvoldoende onderbouwd dat bij de totstandkoming van het ouderschapsplan sprake is geweest van misbruik van omstandigheden in de zin van artikel 3: 44 lid 4 BW. Zij heeft onvoldoende onderbouwd dat zij bij het sluiten van het ouderschapsplan (in het bijzonder waar het de kinderalimentatie betreft) sprake is geweest van de situatie dat de vader wist of moest begrijpen dat zij door bijzondere omstandigheden, zoals noodtoestand, afhankelijkheid, lichtzinnigheid, abnormale geestestoestand of onervarenheid, bewogen is tot het aangaan van de overeenkomst, ofschoon hetgeen de vader wist of moest begrijpen hem daarvan zou behoren te weerhouden. De moeder heeft aan haar stelling dat sprake is geweest van misbruik van omstandigheden ten grondslag gelegd dat zij zich ten tijde van het opstellen van het echtscheidingsconvenant geïntimideerd voelde door de vader. De vader heeft een en ander (gemotiveerd) ontkend. Gezien de wijze waarop het ouderschapsplan tot stand is gekomen, had het op de weg van de moeder gelegen om concrete omstandigheden aan te voeren en te bewijzen waaruit volgt dat sprake is geweest van misbruik van omstandigheden. De moeder heeft onvoldoende gesteld en ook niet nader onderbouwd dat de vader grote psychische druk en dwang op haar heeft uitgeoefend. De moeder heeft aan het hof geen duidelijke reden aangegeven waarom zij de overeenkomst eigenlijk niet wilde tekenen, maar dat uiteindelijk toch gedaan heeft. Het hof neemt bij dit alles nog in aanmerking het tijdsverloop tussen de ondertekening door de moeder van het convenant en het door haar gedane verzoek in eerste aanleg, alsmede de door partijen ter terechtzitting gedane mededeling dat zij het destijds eens waren over het te betalen bedrag aan kinderalimentatie. Het hof is dan ook van oordeel dat er geen enkele grond is om de overeenkomst te vernietigen op grond van misbruik van omstandigheden.
Wijziging van omstandigheden
9. Gezien het vorenstaande is ten deze derhalve aan de orde of aanleiding bestaat de overeengekomen bijdrage voor de minderjarige te wijzigen. De vader stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de door de rechtbank onder het kopje wijziging van omstandigheden genoemde omstandigheden en ontwikkelingen een wijziging van omstandigheden opleveren, waardoor de kinderalimentatie thans niet meer aan de wettelijke maatstaven voldoet. Bovendien, zo stelt de vader, heeft de rechtbank miskend dat deze omstandigheden alle dateren van vóór de ondertekening van het ouderschapsplan en derhalve niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 1:401 lid 1 BW. Voorts betoogt de vader dat de rechtbank buiten haar beoordelingskader is getreden, nu de moeder slechts heeft aangevoerd dat de kinderbijdrage niet voldoet aan de wettelijke maatstaven en de minderjarige recht heeft op een kostendekkende bijdrage. Daarnaast stelt de vader dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat, gelet op de stellingen van partijen over het gezamenlijk inkomen een in het ouderschapsplan vastgelegd aandeel van de vader in de behoefte van de minderjarige van € 230,17 niet in overeenstemming is met de wettelijke maatstaven. Volgens de vader is hetgeen is overeengekomen, gelet op wat partijen in artikel 4.3 van het ouderschapsplan in aanmerking hebben genomen en gelet op de in artikel 4.2 vastgelegde extra bijdrageplicht voor een aantal kostenposten van de minderjarige in de verhouding 21% voor de moeder en 79% voor de vader, in overeenstemming met de wettelijke maatstaven.
10. De moeder stelt dat de door haar gestelde wijziging van omstandigheden dateert van na
7 maart 2010, de datum waarop zij het ouderschapsplan heeft getekend. Voorts doet de moeder een beroep van artikel 1:401 lid 5 BW en stelt zij dat de overeenkomst is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven.
11. Partijen zijn in het ouderschapsplan, dat door de moeder op 7 maart 2010 en door de vader in oktober 2010 is ondertekend, met betrekking tot de kinderalimentatie als volgt overeengekomen:
Artikel 4 Alimentatie [X]
4.1. Met ingang van 1 maart 2010 en zolang [X] minderjarig is, betaalt de man aan de vrouw een alimentatie voor [X] van € 230,17 per maand, te voldoen op iedere eerste dag van de maand. Deze alimentatie zal zijn onderworpen aan de wettelijke indexering als bedoeld in artikel 1:402a BW, voor het eerst per 1 januari 2011.
4.2. Naast de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage als genoemd in artikel 4.1 zullen partijen de kosten van [X], waaronder in elk geval vallen de kosten met betrekking tot de school, school- en studieboeken, sport en sportkleding, schoolreizen en hobby’s, verdelen naar rato van de draagkracht van ieders inkomen uit arbeid.
4.3. Het maandelijks inkomen uit arbeid wordt hierbij vastgesteld op € 925,- voor de vrouw en € 3.445,- voor de man, een totaal van € 4.370,- aan maandelijkse inkomen uit arbeid, hetgeen de verdeelsleutel oplevert van 21% van de kosten van [X] voor de vrouw en 79% van de kosten van [X] voor de man.
12. Naar het oordeel van het hof is deze tekst ter zake de kinderalimentatie niet meerduidig. De ‘basisbehoefte’ van de minderjarige is vastgesteld op € 230,17 per maand en de kosten die daar bovenop komen, zoals kosten betrekking tot school, zullen door partijen naar evenredigheid worden gedeeld. Door de afspraak wordt de behoefte van de minderjarige volledig gedekt.
13. Het hof is mede tegen die achtergrond van oordeel dat de moeder haar standpunt dat de overeenkomst betreffende de kinderalimentatie moet worden gewijzigd of ingetrokken omdat zij is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven niet heeft onderbouwd. Het hof zal hieraan dan ook voorbij gaan.
14. De moeder heeft ter zake de wijziging van omstandigheden ter zitting in hoger beroep herhaald dat dat deze wijziging met name gelegen is in de omstandigheid dat de tussen partijen gesloten overeenkomst betreffende de kinderalimentatie in de praktijk niet uitvoerbaar is. Volgens de moeder is het onmogelijk om in onderling overleg tot afspraken te komen over zaken rond de minderjarige. De oorspronkelijke gedachte die ten grondslag ligt aan hetgeen in het ouderschapsplan is overeengekomen, te weten dat partijen over alle mogelijke aanvullende kosten met elkaar zouden overleggen en afspraken daarover zouden maken is dan ook volledig achterhaald en niet meer reëel en dit geeft als zodanig een wijziging van omstandigheden, aldus de moeder. Zo is volgens de moeder nog nauwelijks uitvoering gegeven aan de afspraak over het delen van de extra kosten van de minderjarige.
15. De vader heeft in reactie daarop ter zitting in hoger beroep onweersproken gesteld dat hij per ommegaand uitvoering heeft gegeven aan de door de moeder per e-mail gedane verzoeken tot betaling van de extra kosten volgens de overeengekomen verdeelsleutel. Voorts heeft de vader onweersproken gesteld dat partijen communiceren over de kinderopvang en de naschoolse opvang en dat er, gelet op de jonge leeftijd van de minderjarige, op dit moment nog niet zo heel veel extra kosten zijn. Het hof is gelet hierop dan ook van oordeel dat de door de moeder gestelde wijziging van omstandigheden - wat daar overigens ook van zij - geen rechtens relevante wijziging van omstandigheden betreft.
16. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen slaagt het beroep van de vader en zal het verzoek van de moeder in eerste aanleg worden afgewezen. Het hof zal de bestreden beschikking dan ook vernietigen. De overige grieven behoeven geen bespreking meer.
17. De vader heeft verzocht te bepalen dat de moeder het teveel betaalde aan hem dient terug te betalen. De moeder heeft dit verzoek bestreden.
18. Het hof overweegt als volgt. Gelet op het consumptief karakter van de kinderalimentatie, is het hof van oordeel dat van de moeder niet verlangd kan worden dat zij tot terugbetaling gehouden is.
19. Het hof ziet geen reden, zoals door de vader is verzocht, om de moeder te veroordelen in de proceskosten en zal het verzoek derhalve afwijzen.
20. Mitsdien beslist het hof als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking en, in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het inleidende verzoek van de moeder alsnog af;
bepaalt dat de moeder hetgeen zij teveel aan alimentatie heeft ontvangen, niet aan de vader behoeft terug te betalen;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Husson, Kamminga en Punselie, bijgestaan door mr. Van der Kamp als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 februari 2012.