GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 1 februari 2012
Zaaknummer : 200.090.685.01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 10-8858
[de man],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. I. van Santbrink te Delft,
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. M.C. Schmidt te Delft.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 13 juli 2011 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 14 april 2011.
De moeder heeft op 24 augustus 2011 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vader:
- op 18 juli 2011 een brief van diezelfde datum met bijlagen.
De zaak is op 22 december 2011 mondeling behandeld. Ter zitting zijn verschenen: partijen, bijgestaan door hun advocaten.
De hierna te noemen minderjarige [X] is heeft geen gebruik gemaakt van de door het hof geboden gelegenheid om schriftelijk zijn mening kenbaar te maken.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is het verzoek van de vader om met wijziging van de beschikking van 12 januari 2010 de door hem te betalen kinderalimentatie met ingang van 1 juli 2007 op nihil te stellen, althans op een zodanig bedrag en met een zodanige ingangsdatum als de rechtbank juist acht, alsmede de achterstand in de alimentatiebetalingen op nihil te bepalen, afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de door de vader te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding (hierna: kinderalimentatie) voor de minderjarige [X], geboren [in] 1994 te [woonplaats] (hierna: de minderjarige).
2. De vader verzoekt het hof de beschikking van 25 november 2008, naar het hof begrijpt is bedoeld de bestreden beschikking van 14 april 2011, te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat de kinderalimentatie met ingang van 1 december 2007 wordt bepaald op nihil, althans met ingang van zodanige datum en op zodanig bedrag als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren, alsmede de achterstand in de alimentatiebetalingen te bepalen op nihil.
3. De vader heeft ter zitting in hoger beroep zijn verzoek aangevuld/aangepast in die zin dat hij het hof verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, met wijziging van de beschikking van het hof ’s-Gravenhage van 11 november 2009 en de beschikking van de rechtbank ’s-Gravenhage van 12 januari 2010, de kinderalimentatie met ingang van 1 december 2007 te bepalen op nihil, althans met ingang van zodanige datum en op zodanig bedrag als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren, alsmede de achterstand in de alimentatiebetalingen te bepalen op nihil. In genoemde beschikkingen is de kinderalimentatie, conform gemaakte afspraken, bepaald op € 220,- met ingang van 1 juli 2007, terwijl de wettelijke indexering eerst plaats zal vinden per 1 januari 2010..
4. De moeder bestrijdt het beroep van de vader en verzoekt het hof het beroep van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen. De moeder is ter zitting in hoger beroep akkoord gegaan met de aanvulling/aanpassing van het verzoek van de vader.
5. De vader stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zijn beroep op dwaling ten aanzien van het tussen partijen gesloten convenant van 14 oktober 2009 voor wat betreft zijn inkomen, althans hetgeen hij kon gaan verdienen niet kan slagen, nu de door de vader gestelde dwaling is gelegen in een toekomstige gebeurtenis als bedoeld in artikel 6:228 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW) waarop de vernietiging niet kan worden gegrond.
6. Het hof overweegt als volgt. Op basis van het verhandelde ter terechtzitting en de overgelegde stukken is het hof van oordeel dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat het beroep van de vader op dwaling niet slaagt. Het hof neemt deze gronden over en maakt ze tot de zijne. In hoger beroep zijn door de vader geen feiten en omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. Ook in hoger beroep heeft de vader niet aannemelijk gemaakt dat zijn beroep op dwaling, gelet op de door hem aangevoerde omstandigheden en in het licht van het wettelijk criterium voor dwaling, gegrond is.
Wijziging van omstandigheden
7. De vader stelt onweersproken dat partijen er bij het opstellen van het convenant vanuit zijn gegaan dat hij een inkomen van € 1.300,- per maand zou moeten kunnen verdienen, doch deze verwachting niet is uitgekomen. Dit levert volgens de vader een wijziging van omstandigheden op. De vader stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de door hem gestelde omstandigheid geen rechtens relevante omstandigheid betreft nu van hem verwacht mag worden dat hij met zijn huidige baan meer uren werkt dan 20 uur per week en derhalve een inkomen van minimaal € 1.300,- netto per maand kan genereren, eenzelfde inkomen als waar partijen in het convenant van zijn uitgegaan. De vader stelt dat een dienstverband van meer dan twintig uur niet mogelijk is vanwege de huidige economische omstandigheden. Ter zitting in hoger beroep heeft de vader nog naar voren gebracht dat hij voorheen heeft gewerkt als internationaal vrachtwagenchauffeur en dat vanwege psychische klachten die hij kreeg zijn dienstverband is beëindigd. Hij heeft destijds geen uitkering willen aanvragen. Voorts heeft de vader ter terechtzitting in hoger beroep gesteld dat hij van 21 juni 2010 tot 21 juni 2011 een jaarcontract van 20 uur per week had, van 27 juni 2011 tot 1 augustus 2011 gedetineerd zat en sinds 1 oktober 2011 weer inkomen geniet op basis van een 0-uren contract. Hij is thans geheel afhankelijk van het werk dat door zijn werkgever wordt aangeboden. Daarnaast heeft de vader nog aangegeven dat hij gedurende de periode dat hij geen WW-uitkering ontving onderhouden werd door zijn huidige vrouw.
8. De moeder stelt dat geen sprake is van een wijziging van omstandigheden nu de vader in staat moet zijn om € 1.300,- netto per maand te verdienen. Dit is ongeveer de helft van wat de vader voorheen als chauffeur verdiende. Er zijn volgens de moeder een groot aantal vacatures in de vervoersbranche en bovendien hoeft de vader zich niet te beperken tot zijn eigen vakgebied indien hij daar niet meer terecht kan.
9. Het hof overweegt als volgt. Partijen hebben op 14 oktober 2009 een convenant inzake kinderalimentatie ondertekend. Dit convenant is opgenomen in de beschikking van 11 november 2009 van het hof ’s-Gravenhage en de beschikking van 12 januari 2010 van de rechtbank ’s-Gravenhage. In artikel 1 van dat convenant zijn zij overeengekomen als volgt:
Met ingang van 1 juli 2007 en zolang [X] minderjarig is, betaalt de man aan de vrouw maandelijks bij vooruitbetaling een alimentatie voor [X] van € 220,-. De betaling geschiedt in twee delen. De man zal € 170,- per maand op een door de vrouw aan te geven bankrekening voldoen en daarnaast zal de man € 50,- per maand op de spaarrekening van [X] voldoen. De vrouw zal de spaarrekening van [X] beheren en daar uitsluitend bijzondere kosten voor [X] mee betalen, die niet uit het normale budget kunnen worden betaald, zulks ter beoordeling van de vrouw. Voor het overige zullen van deze spaarrekening geen opnames worden gedaan; het saldo zal voor [X] bestemd zijn en op enig moment na het bereiken van zijn meerderjarigheid aan hem ter beschikking worden gesteld.
10. Het tussen partijen gesloten convenant kan slechts bij rechterlijke uitspraak worden gewijzigd wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen, dan wel indien zij is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven.
11. Gelet op het hiervoor in overweging 7 weergegeven standpunt van de vader dient allereerst beoordeeld te worden of in onderhavige zaak sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 1:401 lid 1 BW. Er dient zich een zodanige wijziging van omstandigheden te hebben voorgedaan dat het convenant, waarin de onderhoudsverplichting is vastgesteld, niet meer voldoet aan de wettelijke maatstaven.
12. Niet in geschil is dat partijen er bij het opstellen van het convenant van uitgegaan zijn dat de vader een inkomen zou genereren van € 1.300,- netto per maand. De vader had toen ook de verwachting had dat hij een dergelijk inkomen zou gaan genereren. Het hof acht deze verwachting, gelet op het inkomen dat de vader vroeger als internationaal vrachtwagenchauffeur heeft genoten, gerechtvaardigd. Gebleken is echter dat de vader geen inkomen van € 1.300,- netto per maand genereert, doch gelet op zijn jaaropgaven over het jaar 2010 een veel lager inkomen. Dit is als zodanig ook niet door de moeder weersproken. Het hof is van oordeel dat deze verlaging in het inkomen van de vader een wijziging van omstandigheden als bedoeld in artikel 1:401 lid 1 BW betreft, zodat de vader ontvankelijk is in zijn wijzigingsverzoek.
13. Nu zich een wijzigingsgrond als bedoeld in artikel 1:401 lid 1 BW voordoet, dient de door de vader te betalen kinderalimentatie opnieuw te worden vastgesteld, rekening houdende met alle ter zake dienende omstandigheden. Het hof zal beoordelen in hoeverre de vastgestelde bijdrage als gevolg van de door de vader gestelde gewijzigde omstandigheden heeft opgehouden te voldoen aan de wettelijke maatstaven.
Behoefte van de minderjarige
14. De behoefte van de minderjarige staat als niet bestreden tussen partijen vast.
15. Het hof acht het, gelet op de stukken en het verhandelde ter terechtzitting, anders dan de rechtbank in onderhavig geval niet redelijk om de vader een verdiencapaciteit toe te kennen. Het hof gaat dan ook voorbij aan de stellingen van de moeder ten aanzien van de mogelijkheden van de vader om een groter inkomen te verdienen en de inspanningsverplichting die hij volgens haar heeft om zijn inkomen te vergroten.
16. Het hof gaat bij de beoordeling van de draagkracht van de vader derhalve uit van het feitelijk genoten inkomen zoals daarvan blijkt uit de door de vader overgelegde jaaropgaven over het jaar 2010. Hieruit volgt een inkomen van € 12.766,- per jaar. Voorts houdt het hof aan de inkomenszijde rekening met een ingehouden bijdrage Zorgverzekeringswet van in totaal € 450,-.
17. Het hof houdt bij de berekening van de draagkracht van de vader aan de lastenzijde rekening met de volgende maandelijkse lasten: een huur van € 561,56, waarvan de partner van de vader de helft bijdraagt, een premie ziektekostenverzekering van € 130,- totaal, een huurtoeslag van € 145,50, zijnde de helft van de door de vader en zijn partner ontvangen huurtoeslag, een zorgtoeslag van € 65,-, zijnde de helft van de door de vader en zijn partner ontvangen zorgtoeslag en kosten zorgregeling van € 50,- per maand.
18. Het hof heeft met inachtneming van hetgeen hiervoor in overweging 16 en 17 is overwogen de draagkracht van de vader opnieuw berekend. Hieruit volgt dat de vader geen draagkracht heeft enige alimentatie te betalen. De door de vader te betalen kinderalimentatie zal dan ook op nihil worden gesteld. Dit leidt in zoverre tot vernietiging van de bestreden beschikking.
19. Gelet op het voorgaande behoeft de tweede grief van de vader geen bespreking meer.
20. Het hof acht het, mede gezien de door de man aangevoerde wijzigingsgrond, redelijk om als ingangsdatum voor de nihilstelling van de kinderalimentatie 14 oktober 2009 te hanteren, zijnde de datum waarop partijen het convenant hebben ondertekend.
21. De vader heeft ter terechtzitting gesteld dat de door hem betaalde bedragen aan kinderalimentatie door de moeder niet terugbetaald behoeven te worden en dat deze als geconsumeerd moeten worden beschouwd. Het hof zal dan ook aldus bepalen.
22. Mitsdien beslist het hof als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt - met dienovereenkomstige wijziging van de beschik¬king van 12 januari 2010 van de rechtbank ’s-Gravenhage en van 11 november 2009 het hof ‘s-Gravenhage - de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding voor de minderjarige [X] met ingang van 14 oktober 2009 op nihil;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat de moeder hetgeen zij teveel aan alimentatie heeft ontvangen, niet aan de vader behoeft terug te betalen;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Kamminga, Dusamos en Punselie, bijgestaan door mr. Van der Kamp als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 februari 2012.