GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
Uitspraak : 29 februari 2012
Zaaknummer : 200.060.451/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 09-7514
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. C.C.S. Vermeulen te Amstelveen,
[geintimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. Y.M. Bérénos te Leiden.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
regio Haaglanden en Zuid-Holland Noord,
locatie ’s-Gravenhage,
hierna te noemen: de raad.
VERDER PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
Het hof verwijst voor het verloop van het geding naar zijn tussenbeschikking van 22 december 2010, waarvan de inhoud hier als herhaald en ingelast moet worden beschouwd.
Bij die beschikking is mevrouw drs. J.A.M. Hendriks tot deskundige benoemd in het kader van een ouderschapsonderzoek en is de verdere behandeling van de zaak aangehouden tot 28 mei 2011 pro forma.
Op 31 oktober 2011 is bij het hof het deskundigenbericht ingekomen.
Bij brief van 15 november 2011 heeft het hof partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over het deskundigenbericht en daarbij gemeld vooralsnog geen aanleiding te zien om de zaak opnieuw op zitting te laten komen.
Bij brief van 2 december 2011 heeft de moeder haar reactie op het deskundigenbericht aan het hof doen toekomen.
Bij brief van 5 december 2011 heeft de vader zijn reactie op het deskundigenbericht aan het hof doen toekomen.
Het hof heeft daarop de beschikking op heden bepaald.
VERDERE BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de afwijzing van het verzoek van de vader om naast de moeder belast te worden met het ouderlijk gezag over de minderjarige [de minderjarige], geboren [in 2004] te [geboorteplaats], hierna te noemen: de minderjarige.
2. De deskundige heeft op grond van de door het hof geformuleerde vragen haar onderzoek verricht. Uit het deskundigenbericht blijkt dat partijen zich zeer hebben ingespannen om hun wijze van omgaan met elkaar te veranderen, doch dat dit nauwelijks is gelukt. De beweging van de vader was dat hij meer betrokken wilde raken bij de verzorging en opvoeding van de minderjarige (hetgeen als druk werd gevoeld door de moeder) en de beweging van de moeder was dat zij meer ruimte voor zichzelf wilde ervaren (hetgeen als terugtrekken werd gevoeld door de vader). Volgens de deskundige beschikt de minderjarige over een duidelijk betrokken, warme en goede relatie met zowel de moeder als de vader. De minderjarige is gevoelig voor de strijd en spanningen tussen de ouders. Hoewel de ouders trachten de minderjarige buiten hun woorden te houden, zijn hun (negatieve) gedachten over elkaar wel voelbaar voor de minderjarige. De minderjarige liet merken hier last van te hebben. Het is de deskundige duidelijk geworden dat beide ouders veel van hun dochter houden en zo goed als zij dat kunnen opbrengen, rekening houden met haar karakter, ontwikkelingsfase en wensen. De deskundige heeft niet de indruk dat de ouders, in geval van gezamenlijke gezagsuitoefening, niet meer in staat zouden zijn rekening te houden met de behoeften van de minderjarige. In eerste instantie leken de ouders elkaar ruimte te bieden tot invulling van het gezamenlijk gezag. Het totale gebrek aan vertrouwen van de moeder in de vader zou, aldus de deskundige, echter kunnen (blijven) zorgen voor kleine en grote verschillen van inzicht ten aanzien van de invulling van de verzorging en opvoeding van de minderjarige.
Gedurende het ouderschapsonderzoek hebben partijen gesproken over een allesomvattende ouderschapsregeling. Aangezien het de ouders uiteindelijk niet is gelukt om daarover nadere afspraken te maken, verzoekt de deskundige het hof een uitspraak te doen ten aanzien van het ouderlijk gezag en de regeling met betrekking tot het contact tussen de vader en de minderjarige.
3. De moeder stelt in haar reactie op het deskundigenbericht dat naar haar mening op basis van het deskundigenbericht de conclusie kan worden getrokken dat de minderjarige bij toekenning van het gezamenlijk gezag klem en verloren zal raken tussen de ouders. De minderjarige lijdt al onder de meningsverschillen tussen de ouders en dit zal met gezamenlijk gezag alleen nog maar erger worden, aldus de moeder. De moeder wijst erop dat het geenszins haar bedoeling is om ook het geschil tussen partijen over de contactregeling aan het hof voor te leggen.
4. De vader stelt in zijn reactie op het deskundigenbericht dat, gelet op de inhoud van het deskundigenbericht, gezamenlijk gezag in het belang is van de minderjarige. Hij betoogt dat, nu partijen in staat zijn gebleken zo ver te komen met het opstellen van een ouderschapsplan, verwacht mag worden dat de moeder feitelijk ook in staat is om uitvoering te geven aan gezamenlijk ouderlijk gezag, zonder dat dit tot problemen voor de minderjarige leidt. Volgens de vader blijkt uit de praktijk, waarin hij van alles met de minderjarige mag doen, dat het gestelde gebrek aan vertrouwen van de moeder geen betrekking heeft op het contact tussen hem en de minderjarige. De vader wijst erop dat de moeder, als het gezamenlijk ouderlijk gezag kennelijk te dichtbij komt, punten uit het verleden van partijen of punten met betrekking tot de vader als persoon (en niet als vader) noemt die zouden maken dat zij geen vertrouwen in hem heeft. Naar de mening van de vader kan dat niet met zich brengen dat er geen gezamenlijk ouderlijk gezag kan zijn.
5. Het hof overweegt als volgt. Op grond van artikel 1:253c, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek kan de tot het gezag bevoegde vader van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag dan wel hem alleen met gezag over het kind te belasten. Ingevolge het tweede lid van voormeld wetsartikel wordt het verzoek, indien dit ertoe strekt de ouders gezamenlijk met het gezag te belasten en de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, slechts afgewezen indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of afwijzing van het verzoek anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
6. Het hof is gebleken dat de communicatie tussen de ouders al lange tijd moeizaam verloopt. De reden hiervan lijkt voornamelijk te zijn gelegen in het gebrek aan vertrouwen van de moeder in de vader. Tijdens het ouderschapsonderzoek hebben de ouders zich ingespannen om, in het belang van de minderjarige, te proberen hun communicatie te verbeteren. Het leek de ouders te lukken om tot nadere afspraken omtrent de verzorging en opvoeding van de minderjarige te komen, maar uiteindelijk had de moeder onvoldoende vertrouwen in de vader en liet zij weten niet te kunnen instemmen met het opgestelde concept ouderschapsplan. Vast staat dat de ouders beiden zeer betrokken zijn bij de minderjarige en het beste met haar voor hebben. Ondanks het feit dat de ouders vaak verschillen van inzicht als het gaat om de verzorging en opvoeding van de minderjarige, lijken zij wel in staat te zijn om praktische zaken met elkaar af te spreken. Zo maken zij in onderling overleg afspraken over het contact tussen de vader en de minderjarige tijdens schoolvakanties. Naar zeggen van de vader hebben de ouders regelmatig schriftelijk en telefonisch contact met elkaar over allerlei zaken die geregeld moeten worden. Het hof heeft de stellige indruk dat partijen hun ouderlijke verantwoordelijkheid ten behoeve van de minderjarige nemen. Anders dan de rechtbank is het hof dan ook van oordeel dat er geen onaanvaardbaar risico bestaat dat de minderjarige klem of verloren zal raken tussen de ouders indien de vader mede met het gezag zal worden belast. Ook is niet gebleken dat afwijzing van het verzoek van de vader anderszins in het belang van de minderjarige noodzakelijk is. De gronden om de moeder met het eenhoofdig gezag belast te laten blijven, doen zich derhalve niet voor.
7. Gelet op het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en bepalen dat de vader en de moeder het ouderlijk gezag over de minderjarige voortaan gezamenlijk uitoefenen.
8. Het hof ziet geen aanleiding een regeling met betrekking tot het contact tussen de vader en de minderjarige vast te stellen. Het geschil tussen partijen met betrekking tot die regeling ligt niet aan het hof voor. De moeder verzet zich ook tegen vastlegging van een dergelijke regeling, nu haar daarmede een instantie zou worden ontnomen.
9. Gelet op de door de deskundige overgelegde rekening ter zake van het ouderschapsonderzoek, zal het hof de vergoeding van de deskundige vaststellen op € 3.517,94 (inclusief BTW) zoals door haar is verzocht. Blijkens mededeling van de griffie is dit bedrag reeds aan de deskundige voldaan. De kosten blijven ten laste van ’s Rijks kas.
10. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking en, opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de vader en de moeder het ouderlijk gezag over de minderjarige [de minderjarige], geboren [in 2004] te [geboorteplaats], voortaan gezamenlijk uitoefenen;
draagt de griffier van het hof op onverwijld van deze beslissing mededeling te doen aan de griffier van de rechtbank te ’s-Gravenhage;
bepaalt dat de kosten verbonden aan het deskundigenonderzoek, tot een bedrag van € 3.517,94 inclusief BTW en verschotten, ten laste van het Rijk blijven en stelt vast dat betaling aan de deskundige reeds heeft plaatsgevonden;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. De Haan-Boerdijk, Van Leuven en Van Wijk, bijgestaan door mr. Van de Fliert-Verburg als griffier, en uitgesproken ter openba¬re terechtzitting van 29 februari 2012.