ECLI:NL:GHSGR:2012:BW0270

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
13 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.042.658-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Koop woning; dwaling of non-conformiteit door wateroverlast? Bewijswaardering.

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de koop van een woning, waarbij de appellant stelt dat er sprake is van dwaling of non-conformiteit door wateroverlast. De appellant, wonende te Poederoijen, heeft in het verleden wateroverlast in de kelder ervaren en stelt dat de makelaar hem heeft verzekerd dat er geen wateroverlast in het buitengebouw zou zijn. De geïntimeerden, wonende te Lekkerkerk, hebben als getuigen verklaard, maar hun verklaringen zijn niet voldoende om het bewijs van de stelling van de appellant te leveren. Het hof heeft in eerdere arresten al bepaald dat de getuigenverklaringen van de geïntimeerden niet als bewijs kunnen dienen, omdat zij partijgetuigen zijn en hun verklaringen niet voldoende geloofwaardig zijn zonder aanvullend bewijs. Het hof heeft de bewijslevering van de geïntimeerden als onvoldoende beoordeeld en de vorderingen van de appellant tot terugbetaling van de door hem betaalde bedragen toegewezen. Het hof heeft de kosten van beide instanties aan de geïntimeerden opgelegd, omdat zij in overwegende mate in het ongelijk zijn gesteld. De uitspraak is gedaan op 13 maart 2012 en het arrest is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Zaaknummer : 200.042.658/01
Rolnummer rechtbank : 308984 / HA ZA 08-1195
arrest d.d. 13 maart 2012
inzake
[appellant]
wonende te Poederoijen, gemeente Zaltbommel,
appellant in principaal hoger beroep,
verweerder in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. Th. Meijer te Pijnacker,
tegen
1. [geïntimeerde sub 1]
2. [geïntimeerde sub 2]
beiden wonende te Lekkerkerk, gemeente Nederlek,
geïntimeerden in principaal hoger beroep,
appellanten in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2], gezamenlijk ook [geïntimeerde] (enkelvoud),
advocaat: mr. A.J.C. van Bemmel te Rotterdam.
Het geding
Het hof verwijst voor het verloop van de procedure tot dan toe naar zijn arrest van 12 juli 2011, waarbij [geïntimeerde] is toegelaten tot het leveren van bewijs. [geïntimeerde] heeft hiertoe vier getuigen doen horen. Van deze getuigenverhoren is proces-verbaal opgemaakt. [appellant] heeft afgezien van het doen horen van getuigen in contra-enquête. Vervolgens hebben beide partijen een memorie na enquête genomen, die van [appellant] is voorzien van een productie. Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1. Bij arrest van 12 juli 2011 heeft het hof [geïntimeerde] toegelaten tot het leveren van bewijs:
(i) dat hem tijdens het gesprek op het kantoor van Boomsma is verteld dat zich in het buitengebouw geen wateroverlast zou voordoen, alsmede van zijn stelling dat mogelijke wateroverlast in de schuur tijdens de overige bezichtigingen niet ter sprake is gekomen;
(ii) dat [appellant] eerder wateroverlast in de kelder heeft gehad;
2. Ter uitvoering van deze bewijsopdrachten hebben [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] zichzelf als getuige doen horen. Voorts hebben zij hun buurvrouw mevrouw M.A.A.M. Sluimer (verder: Sluimer) en buurman de heer J. Schep (verder: Schep) als getuige doen horen. Het hof overweegt als volgt.
Probandum sub i) wateroverlast in de schuur
3.1 Ter uitvoering van de bewijsopdracht van deze stelling hebben [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] getuigenverklaringen afgelegd. Nu zij beiden partij zijn in de onderhavige procedure, dienen zij te worden aangemerkt als partijgetuige als bedoeld in artikel 164 Rv. Dit artikel bepaalt dat de verklaring van een partijgetuige omtrent door haar te bewijzen feiten geen bewijs in haar voordeel kan opleveren, tenzij de verklaring strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs. Hiervan is alleen sprake als er aanvullende bewijzen voorhanden zijn die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen dat zij de partijgetuigenverklaring voldoende geloofwaardig maken (HR 31 maart 1995, LJN: ZC1688). Voorts geldt hierbij dat een verklaring van een partijgetuige geen begin van bewijs kan opleveren dat als aanvullend bewijsmiddel kan dienen bij de verklaring van een andere partijgetuige (HR 15 april 2005, LJN: AS2710).
3.2 Naast de voornoemde partijgetuigenverklaringen heeft [geïntimeerde] geen bewijs bijgebracht van zijn stelling dat hem door de makelaar is verteld dat zich in het buitengebouw geen wateroverlast zou voordoen, noch van zijn stelling dat mogelijke wateroverlast tijdens de bezichtiging niet ter sprake is gekomen. Nu, gelet op de hiervoor geschetste uitgangspunten, de enkele partijgetuigenverklaringen van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] onvoldoende zijn om het bewijs te leveren, is [geïntimeerde] naar het oordeel van het hof niet geslaagd in de bewijsopdracht sub i).
Probandum sub ii) eerdere wateroverlast in de kelder
3.3 In het kader van het leveren van bewijs van zijn stelling dat [appellant] eerder wateroverlast in de kelder heeft gehad, heeft [geïntimeerde] Sluimer en Schep doen horen. Naar het oordeel van het hof is [geïntimeerde] niet geslaagd in het leveren van bewijs van deze stelling. Sluimer heeft immers verklaard dat zij over wateroverlast in de kelder van de woning aan de Schuwacht 14 niets kan zeggen, nu zij dat van haar uit niet kan zien. Schep heeft verklaard dat hij meerdere malen heeft gezien dat water uit het onderhuis naar buiten werd geveegd met een bezem. Hij heeft echter ook verklaard dat hij ongeveer zes buren in het bewuste huis heeft gehad en dat hij zich niet herinnert of hij [appellant] of zijn vrouw water naar buiten heeft zien vegen. Met deze verklaring is eerdere wateroverlast niet bewezen. Geen der andere getuigen heeft verklaard over eerdere wateroverlast in de kelder, zodat [geïntimeerde] ook in bewijslevering van dit deel van het probandum niet is geslaagd.
4. In het tussenarrest van 12 juli 2011 heeft het hof met betrekking tot de wand van Ytongblokken in de buitenschuur beslist dat [geïntimeerde] geleverd heeft gekregen hetgeen hij op grond van de overeenkomst mocht verwachten, zodat grief II in het principaal hoger beroep in zoverre slaagt. Nu [geïntimeerde] niet is geslaagd in bewijsvoering, komt in het door het slagen van het principaal beroep ontsloten geschil ook hetgeen door [geïntimeerde] anders of meer is gevorderd niet voor toewijzing in aanmerking, aangezien alles feitelijk zijn grondslag vond in de niet bewezen stellingen.
5. In principaal hoger beroep zal het hof het beroep van [appellant] verwerpen, zoals is overwogen in rechtsoverweging 5.1 van het tussenarrest van 12 juli 2011, voor zover gericht tegen het tussenvonnis van 27 augustus 2008. Het hof zal het bestreden eindvonnis van 27 mei 2009 vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de (gewijzigde) vorderingen van [geïntimeerde] alsnog afwijzen. De vordering van [appellant] tot terugbetaling van al hetgeen hij ter uitvoering van het bestreden vonnis aan [geïntimeerde] tot op heden heeft voldaan, komt op de voet van artikel 6:203 BW voor toewijzing in aanmerking. Als de in overwegende mate in het ongelijk te stellen partij, zal het hof [geïntimeerde] veroordelen in de kosten van beide instanties.
Beslissing
Het hof:
in het principaal en incidenteel hoger beroep
- verwerpt het hoger beroep, voor zover gericht tegen het tussenvonnis van 27 augustus 2008;
- vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage, sector civiel recht, van 27 mei 2009;
en opnieuw rechtdoende:
- wijst de (gewijzigde) vorderingen van [geïntimeerde] af;
- veroordeelt [geïntimeerde] om al hetgeen [appellant] ter uitvoering van het bestreden vonnis tot op heden heeft voldaan, aan [appellant] terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de dag van betaling tot de dag van terugbetaling;
- veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten in eerste aanleg, tot 27 mei 2009 aan de zijde van [appellant] begroot op € 306,00 aan griffierecht en € 904,00 aan salaris advocaat;
- veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het principaal hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [appellant] begroot op € 85,98 aan deurwaarderskosten, € 313,00 aan griffierecht en € 1.264,00 aan salaris advocaat;
- veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het incidenteel hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [appellant] begroot op € 316,00 aan salaris advocaat;
- verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. A. Dupain, M.A.F. Tan-de Sonnaville en A.E.A.M. van Waesberghe en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 maart 2012 in aanwezigheid van de griffier.