GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 11 januari 2012
Zaaknummer : 200.089.818/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 10-9987
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. L.C. Zandwijk te Rotterdam,
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. A.K.J. Plaisier te Rotterdam.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 28 juni 2011 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 5 april 2011 van de rechtbank ’s-Gravenhage.
De moeder heeft op 4 augustus 2011 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vader:
- op 12 juli 2011 een brief van 11 juli 2011 met bijlagen;
- op 2 november 2011 een brief van 1 november 2011 met bijlagen.
De zaak is op 24 november 2011 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking. Bij die beschikking is de door de vader met ingang van 1 november 2010 te betalen bijdrage ter voorziening in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [naam minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats] (verder: de minderjarige) op € 250,- per maand bepaald, vanaf 5 april 2011 telkens bij vooruitbetaling aan de moeder te voldoen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. Nu het beroepschrift van de vader bij het hof is ingekomen op 28 juni 2011, derhalve binnen de beroepstermijn van drie maanden na de betekening van de bestreden beschikking van 5 april 2011 of nadat de beschikking de vader op andere wijze is bekend geworden, kan het hof de vader ontvangen in zijn hoger beroep.
2. De moeder heeft in de procedure bij de rechtbank voor het eerst verzocht om kinderalimentatie vast te stellen. De vader gaat tegen de beslissing van de rechtbank in hoger beroep en verzoekt de kinderalimentatie op nihil te stellen, dan wel op een door dit hof in goede justitie vast te stellen bedrag. Anders dan de moeder stelt is er – gezien de eerste vaststelling van de kinderalimentatie – geen sprake van een zelfstandig verzoek van de vader in hoger beroep. Het beroep van de moeder op artikel 362 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering faalt derhalve, evenals haar beroep op het arrest van de Hoge Raad van 12 maart 2011 waarin het om een wijzigingsverzoek ten aanzien van een reeds in een eerdere procedure vastgestelde kinderalimentatie gaat. Het hof zal derhalve de vader ontvangen in zijn hoger beroep.
3. In geschil is de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige, hierna ook kinderalimentatie.
4. De vader verzoekt het hof bij beschikking in hoger beroep, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de bijdrage van de vader aan de moeder in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige vast te stellen op nihil, dan wel op een door het hof in goede justitie vast te stellen bedrag.
5. De moeder bestrijdt het beroep en verzoekt het hof de vader in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans het hoger beroep ongegrond te verklaren met bekrachtiging van de door de vader bestreden beschikking.
Eigen aandeel in de kosten van de minderjarige (behoefte)
6. De vader stelt dat er geen behoefte bestaat aan het door de rechtbank vastgestelde bedrag. Volgens hem bedroeg het netto inkomen in 2007 € 1.117,- per maand. Uitgaande van de NIBUD tabel voor een kind in 2007 bedroeg de behoefte van de minderjarige € 128,45 per maand.
7. Het hof overweegt als volgt. De vader heeft naar het oordeel van het hof voldoende aangetoond dat het netto gezinsinkomen van partijen ten tijde van het uiteengaan € 1.117,- per maand bedroeg, zijnde het netto inkomen van de vader. De moeder volgde op dat moment een opleiding en had geen inkomen. Uitgaande van voornoemd netto gezinsinkomen bedraagt de behoefte van de minderjarige volgens de vader in 2007 € 128,45 per maand. Nu de moeder dit niet heeft weersproken en het hof het bedrag redelijk voorkomt zal het hof de behoefte van de minderjarige vaststellen op € 128,45 per maand, zijnde geïndexeerd naar 2011 € 140,79 per maand.
8. De vader stelt onvoldoende draagkracht te hebben om de vastgestelde kinderalimentatie te betalen. Hij heeft nog twee kinderen, zodat zijn draagkracht dient te worden verdeeld over alle drie zijn kinderen. Verder betoogt de vader dat hij van 27 februari 2008 tot 25 februari 2011 is toegelaten tot een schuldsaneringsregeling ingevolge de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP) en dat hij in die periode een draagkracht had van € 6,- per maand per kind.
Vanaf 25 februari 2011 heeft de vader naar eigen opgave een draagkracht van € 31,- per maand per kind. Vanaf 1 juli 2011 wordt de arbeidsovereenkomst van de vader beëindigd, hij zal dan een WW-uitkering aanvragen en heeft dan geen draagkracht meer, aldus de vader.
9. Het hof overweegt als volgt. De rechtbank heeft de kinderalimentatie vastgesteld met ingang van 1 november 2010. Tegen deze ingangsdatum is geen verweer gevoerd, zodat deze is komen vast te staan. Het hof zal hierna beoordelen of de vader vanaf 1 november 2010 draagkracht heeft om kinderalimentatie te betalen.
10. Vaststaat dat de vader in de periode van 27 februari 2008 tot 25 februari 2011 is toegelaten tot de schuldsaneringsregeling in het kader van de WSNP. In aanmerking dient te worden genomen dat de saniet, gedurende de tijd waarin de schuldsaneringsregeling op hem van toepassing is, slechts kan beschikken over het op voet van artikel 295, tweede lid, van de Faillissementswet (hierna: Fw) door de rechter-commissaris vastgestelde vrij te laten bedrag. Dit bedrag ligt, gelet op het daarbij van toepassing verklaarde artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, beneden het bijstandsniveau, tenzij de rechter-commissaris op de voet van artikel 295, derde lid, Fw anders heeft bepaald. Dientengevolge beschikt een saniet, behoudens bijzondere omstandigheden, niet over draagkracht om onderhoudsbijdragen te betalen.
11. Gelet op het voorgaande en nu niet gesteld noch gebleken is van bijzondere omstandigheden in bedoelde zin, is het hof van oordeel dat de vader gedurende de periode dat op hem het WSNP-traject van toepassing was, geen draagkracht had om kinderalimentatie te betalen.
12. Op basis van de door de vader overgelegde financiële gegevens, met name de schulden van de vader waar het hof gelet op vaste jurisprudentie van de Hoge Raad rekening mee zal houden, is het hof van oordeel dat de vader ook vanaf 25 februari 2011 geen draagkracht heeft om kinderalimentatie te betalen.
13. Uit het voorgaande volgt dat de bestreden beschikking moet worden vernietigd en het inleidende verzoek van de moeder alsnog moet worden afgewezen.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het inleidende verzoek van de moeder alsnog af;
Deze beschikking is gegeven door mrs. Kamminga, Labohm en Van Wijk, bijgestaan door mr. Vergeer-van Zeggeren als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 januari 2012.