Rolnummer: 22-001542-11
Parketnummer: 10-994522-10
Datum uitspraak: 24 februari 2012
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
economische kamer
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de economische kamer van de rechtbank Rotterdam van 10 maart 2011 in de strafzaak tegen de verdachte:
de besloten vennootschap
[verdachte],
[adres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 10 februari 2012.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een geldboete van € 60.000,-- waarvan € 30.000,-- voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij in of omstreeks de periode van 28 april 2009 tot en met 1 mei 2009 te Rotterdam, althans in Nederland, in geval binnen het grondgebied van de Europese Gemeenschap,
(een) handeling(en) heeft verricht als bedoeld in artikel 2 lid 35 onder a en/of b van de Verordening (EEG) nr.1013/2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen,
immers, was zij doende 11, in elk geval een of meer container(s) waarvan de inhoud (telkens) bestond uit resten en/of afvallen van ijzer en/of staal, in elk geval (een) afvalstof(fen) (code B 1010) als bedoeld in Bijlage III van deze verordening,
over te brengen van Nederland naar Sri Lanka,
zonder kennisgeving aan en/of (schriftelijke) toestemming van alle/de betrokken bevoegde autoriteit(en) overeenkomstig genoemde verordening.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Gelet op de redactie van de tenlastelegging - met name het al dan niet opzettelijk verrichten van een handeling als bedoeld in artikel 36 onder a en/of b van de Verordening (EEG) nr. 1013/2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen - is het hof met de raadsman van oordeel dat het opzet van de verdachte niet alleen moet zijn gericht op de overbrenging van afvalstoffen, maar tevens op de 'illegale overbrenging', als omschreven in artikel 36 onder a voornoemd. Dat wil zeggen dat de verdachte opzettelijk zonder voorafgaand kennisgeving aan de bevoegde autoriteiten te doen moet hebben gehandeld. Daarvoor nu is naar 's-Hofs oordeel geen bewijs aanwezig. In de onderhavige zaak is op grond van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep komen vast te staan dat de vertegenwoordiger van de verdachte rechtspersoon - die er blijk van heeft gegeven over de benodigde expertise op dit gebied te beschikken - zich vooraf op de website van de betrokken deskundige dienst van de overheid heeft geïnformeerd over de te volgen procedure voor de overbrenging van afvalstoffen naar Sri Lanka, en zich daarbij toen heeft vergist: door in de verkeerde kolom te kijken was hij tot de conclusie gekomen dat geen kennisgeving was vereist. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de bestemming van de afvalstoffen in een zeer laat stadium is gewijzigd. Bestemming was eerst India, een land waarvoor - anders dan voor Sri Lanka - een kennisgeving van de overbrenging aan de bevoegde autoriteiten niet vereist is. Anders dan de advocaat-generaal is het hof echter van oordeel dat door die enkele vergissing (moment van onbedachtzaamheid) het opzet van de verdachte niet is gericht op de overbrenging van de afvalstoffen in strijd met geldende regelgeving, zodat de verdachte van het bestanddeel opzet zal worden vrijgesproken.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij in de periode van 28 april 2009 tot en met 1 mei 2009 te Rotterdam, een handeling heeft verricht als bedoeld in artikel 2 lid 35 onder a van de Verordening (EEG) nr.1013/2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen,
immers, was zij doende 11 containers waarvan de inhoud bestond uit resten en/of afvallen van ijzer en/of staal,
over te brengen van Nederland naar Sri Lanka,
zonder kennisgeving aan de betrokken bevoegde autoriteiten overeenkomstig genoemde verordening.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring. In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
Overtreding van het voorschrift gesteld bij artikel 10.60, tweede lid, van de Wet milieubeheer, begaan door een rechtspersoon.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het ten laste gelegde (opzettelijk begaan) zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 60.000,-- waarvan € 30.000,-- voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte was doende elf containers met afval van ijzer en staal van Nederland naar Sri Lanka over te brengen zonder de bevoegde autoriteiten hiervan in kennis te stellen. De verdachte heeft hiermee in strijd gehandeld met een voorschrift, dat is gegeven ter bescherming van het milieu.
Het hof is - in het bijzonder gelet op het feit dat het onderhavige schroot, behoudens conformiteitsverklaring, niet langer als afval wordt beschouwd in de zin van de vigerende afvalstoffenverordening- van oordeel dat een geheel voorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte een passende en geboden reactie vormt. Bij de vaststelling van de voorwaardelijke geldboete is rekening gehouden met de financiële positie van de verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24 en 51 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, artikel 10.60 van de Wet milieubeheer en artikel 2 van de Verordening (EEG) nr. 1013/2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van € 2.000,-- (tweeduizend euro).
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door mr. J. Borgesius,
mr. D.J.C. van den Broek en dr. G.J. Fleers, in bijzijn van de griffier mr. J.C.A. Verhoef.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 24 februari 2012.
Dr. G.J. Fleers is buiten staat dit arrest te ondertekenen.